In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het veroorzaken van een dodelijk ongeval onder invloed van alcohol en cannabis. De verdachte, die op 4 maart 2018 met zijn personenauto tegen een trottoirband reed en over de kop sloeg, had een bloedalcoholgehalte van 1,77 milligram per milliliter, wat fors boven de toegestane grenswaarde ligt. Bij het ongeval kwam een inzittende om het leven, wat aanzienlijke gevolgen heeft gehad voor de nabestaanden. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 3 jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging een strafmaatverweer heeft gevoerd. Het hof heeft de opgelegde straf heroverwogen en besloten tot een lagere gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 18 maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de schadevergoeding aan de nabestaanden. De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.