ECLI:NL:GHSHE:2022:1602

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.300.275_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor de kinderen zijn vastgesteld. De vader en de moeder zijn op 4 september 1998 met elkaar gehuwd en hebben drie kinderen, waarvan er twee inmiddels jongmeerderjarig zijn. Na hun echtscheiding in 2017 is er een ouderschapsplan opgesteld, waarin de zorg- en contactregeling is vastgelegd. De vader verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk te vernietigen, met name wat betreft de zorgregeling en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor de kinderen. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend, maar heeft mondeling verweer gevoerd tijdens de behandeling. Het hof heeft de minderjarige kinderen in de gelegenheid gesteld hun mening te geven, en heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling. Het hof oordeelt dat de huidige zorgregeling, waarbij de moeder de kinderen ophaalt en terugbrengt, in het belang van de kinderen is en dat de vader ook een deel van deze verantwoordelijkheid moet dragen. Wat betreft de kinderalimentatie oordeelt het hof dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de bijdrage van de moeder opnieuw moet worden berekend. De moeder kan, gezien haar inkomen en draagkracht, een bijdrage van € 17,-- per kind per maand betalen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 mei 2022
Zaaknummer: 200.300.275/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/380184 / FA RK 20-6629
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[jongmeerderjarige 1],
en
[jongmeerderjarige 2] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader respectievelijk [jongmeerderjarige 1] respectievelijk [jongmeerderjarige 2] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.G. Huijsmans.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 28 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 24 september 2021 en aangevuld op de mondelinge behandeling van het hof, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en te bepalen dat de moeder voor wat betreft de omgang met de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] , [minderjarige] zal halen en brengen en voorts ten aanzien van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van [minderjarige] , [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] met ingang van 1 juli 2021 te bepalen dat de moeder zal bijdragen met een bedrag van € 150,-- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel met een bedrag dat het hof redelijk acht, kosten rechtens.
2.2.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend. De moeder heeft op de mondelinge behandeling van het hof mondeling verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader en [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] , bijgestaan door mr. Bronsveld;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Huijsmans.
2.3.1.
Namens de raad is met bericht van verhindering (brief van 25 januari 2022), geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samen met de griffier en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader van 1 oktober 2021;
  • de stukken van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2021;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 26 november 2021;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader van 24 maart 2022;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de vader van 25 maart 2022;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder met bijlagen van 25 maart 2022.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn op 4 september 1998 met elkaar gehuwd.
Uit hun huwelijk zijn geboren:
  • de inmiddels jongmeerderjarige [jongmeerderjarige 1] (hierna: [jongmeerderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
  • de inmiddels jongmeerderjarige [jongmeerderjarige 2] (hierna: [jongmeerderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
  • de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 4 december 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, tussen de vader en de moeder de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 22 december 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In het van de echtscheidingsbeschikking deel uitmakende (echtscheidingsconvenant en) ouderschapsplan is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de moeder. Verder zijn de ouders een zorg- en contactregeling overeengekomen waarbij de kinderen één keer in de twee weken in gezamenlijkheid vanaf woensdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de vader zullen zijn.
De kosten van de kinderen zijn in het ouderschapsplan conform de gangbare tabellen begroot op € 1.660,-- per maand en de ouders zullen naar rato van hun draagkracht daarin bijdragen.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, met wijziging in zoverre van de echtscheidingsbeschikking van 4 december 2017 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan:
- bepaald dat tussen de vader en de moeder een zorgregeling geldt waarbij [minderjarige] gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 21:00 uur bij de moeder verblijft, vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen partijen te verdelen, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdagmiddag na school ophaalt bij de vader en de vader [minderjarige] op zondag weer bij de moeder dient op te halen;
- de door de moeder aan de vader te betalen kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] alsmede de kinderbijdrage van de destijds minderjarige [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] , thans bijdrage in de kosten van hun levensonderhoud en studie. bepaald op een bedrag van in totaal € 50,- per maand met ingang van 9 november 2020 tot 1 juli 2021 en op nihil met ingang van 1 juli 2021.
3.4.
De vader kan zich met deze beschikking gedeeltelijk niet verenigen en hij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Halen en brengen van [minderjarige]
De huidige zorgregeling dient te worden gewijzigd wat betreft het halen en brengen. Weliswaar is uitgangspunt dat de ouders het halen en brengen in gelijke mate voor hun rekening nemen, maar in deze zaak is er aanleiding daarop een uitzondering te maken. De moeder is, zonder overleg met de vader, naar [woonplaats] verhuisd; op 100 kilometer afstand van [woonplaats] . De vader vindt het niet reëel dat hij daarvan alleen de gevolgen zou moeten dragen. Temeer nu hij voor de rest van de tijd de volledige zorg over de kinderen draagt.
De vader meent dat de moeder tekort schiet in het nemen van verantwoordelijkheid als ouder op dit vlak. Zij had voor haar verhuizing afspraken moeten maken met de vader.
Kinderalimentatie
De grief van de vader ziet op de draagkracht van de moeder.
Volgens de vader kan ook de moeder een bijdrage leveren in de kosten van levensonderhoud van de kinderen. Na 1 juli 2021 is zij niet teruggevallen op een bijstandsuitkering, maar heeft zij een WW-uitkering ontvangen. Inmiddels werkt de moeder weer bij een opticien in [woonplaats] . Ook voor [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] is het belangrijk dat de moeder bijdraagt aan het inkomen van de jongmeerderjarigen. De vader betaalt nu alle kosten die zijn verbonden aan de opleidingen die zij volgen. Zowel [jongmeerderjarige 2] als [jongmeerderjarige 1] hebben een bijbaan.
De vader vindt dat de moeder met ingang van 1 juli 2021 moet bijdragen naar rato van inkomen.
3.6.
De moeder brengt daar ter mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende tegen in.
Halen en brengen van [minderjarige]
De moeder verwijst naar hetgeen de rechtbank in de bestreden beschikking hieromtrent heeft opgenomen en verzoekt om nakoming van het ouderschapsplan. Volgens de moeder hebben partijen destijds al afgesproken dat wanneer de moeder naar [woonplaats] verhuist deze afspraken blijven gelden. Er is volgens de moeder geen sprake van een wijziging van omstandigheden nu de ouders deze situatie (dat de moeder in [woonplaats] zou gaan wonen) al voor ogen hadden toen zij het ouderschapsplan sloten: de ene ouder haalt en de andere ouder brengt.
De kinderen zijn loyaal aan beide ouders. De moeder vindt het belangrijk om naar de kinderen te kunnen uitstralen dat de ouders het samen oplossen.
Kinderalimentatie
De vader volgt bij zijn berekeningen niet de gebruikelijke richtlijnen (Alimentatienormen) . Hij wil enkel dat de moeder haar verantwoordelijkheid neemt en naar rato van haar inkomen bijdraagt. De moeder benadrukt dat haar draagkracht de beperkende factor is. Zij kan op dit moment in totaal maximaal € 50,-- per maand betalen voor alle kinderen. Het inkomen dat zij nu verdient is vergelijkbaar met haar salaris dat zij voor en na scheiding genoot toen zij nog in [woonplaats] woonde. Het aantal uren is conform zij aankan gelet op haar fysieke situatie. Zij kampt met chronische rugklachten. Daarom kan zij maximaal drie dagen per week werken.
De vader laat bovendien in zijn beroepschrift na duidelijk te omschrijven wat zijn standpunt is omtrent de verdiencapaciteit van de moeder. Ook heeft hij nagelaten een berekening te overleggen. Dat de moeder tot nu toe maandelijks een bedrag van € 90,-- heeft bijgedragen in de kosten van de kinderen is gebaseerd op een rekenfout van haar advocaat. Zij hoeft dit bedrag niet retour te ontvangen van de vader. Daarnaast zal zij de telefoonabonnementen van de kinderen blijven voldoen.
3.7.1.
Het hof overweegt als volgt.
Zorgregeling
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Ook in hoger beroep is het geschil tussen de ouders over de zorgregeling beperkt tot de verdeling van het halen van brengen van [minderjarige] . De ouders verschillen van mening over de vraag of er - kort gezegd- in het ouderschapsplan een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de verdeling van het halen en brengen van [minderjarige] voor het geval de moeder naar [woonplaats] zou verhuizen. De vader benoemt dat daarover niets is afgesproken. De moeder meent dat zij de verhuizing voor ogen hadden toen zij het ouderschapsplan sloten.
3.7.3.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken is gebleken dat de wens van de moeder om naar [woonplaats] te verhuizen bekend was ten tijde van de echtscheiding. Dit blijkt onder meer uit artikel 2.3. van het ouderschapsplan. Ten aanzien van het halen en brengen van de kinderen is onder artikel 3.4. opgenomen dat de kinderen worden gebracht naar de andere ouder door de ouder waar de kinderen zijn geweest.
Evenals de rechtbank is het hof niet gebleken van zwaarwegende omstandigheden op grond waarvan het van de vader niet meer kan worden gevergd om een deel van het halen en brengen van (in dit geval) [minderjarige] voor zijn rekening te nemen.
Dat de vader vindt dat de moeder een en ander beter bespreekbaar had moeten maken voor zij haar verhuizing had gerealiseerd, maakt dit niet anders. Hoewel het voor de onderlinge verhoudingen beter was geweest dat de moeder hier meer concrete afspraken over had gemaakt met de vader, is het halen en brengen van [minderjarige] sinds de verhuizing van de moeder op zich goed verlopen. Duidelijk is wel dat de verwijten die de ouders elkaar over en weer maken hun gebrek aan communicatie typeren. Het is in het belang van de kinderen dat de ouders op dit punt aan de kinderen laten zien dat zij ook deze kwestie samen op lossen.
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Kinderalimentatie/ Bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie
Wijziging van omstandigheden
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
3.8.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van
omstandigheden die ertoe leidt dat de door de moeder te betalen bijdrage voor de kinderen opnieuw moet worden berekend. Het hof gaat daarvan uit.
Ingangsdatum
3.9.
Op de mondelinge behandeling is bevestigd door de vader dat hij vernietiging van de bestreden beschikking vraagt met ingang van 1 juli 2021; de beslissing over de bijdrage van € 50,- tot die datum is niet in geschil.
Behoefte van de kinderen
3.10.
De behoefte van de kinderen, in totaal € 1.660,- per maand is tussen partijen niet in geschil.
Draagkracht van de moeder
3.12.
Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de moeder haar netto besteedbaar inkomen (NBI) tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. Het hof gaat aan de kant van de moeder uit van een NBI van
€ 1.412,-- per maand, zoals berekend door de moeder en overgelegd als productie 4 bij het V8-formulier van haar advocaat van 25 maart 2022. Hierbij is uitgegaan van haar huidige inkomen bij [bedrijf] van € 1.428,-- per maand.
3.13.
Het hof houdt verder bij de berekening van de draagkracht geen rekening met de op de mondelinge behandeling geponeerde stelling van de vader dat de berekening van de moeder op het punt van de woonlasten moet worden gecorrigeerd. Los van de vraag of de vader dit verzoek nog in dit stadium van de procedure had kunnen doen, is zijn stelling onvoldoende onderbouwd tegenover het gemotiveerde verweer van de moeder op de mondelinge behandeling van het hof (dat zij gezamenlijk met haar partner een hypotheek is aangegaan om de woonlasten van de eigen woning van haar partner te financieren en zij daaraan meebetaalt)
.Het hof gaat daarom uit van de gebruikelijke woonlasten component van 30%, waarvan de moeder ook in haar berekening is uitgegaan.
3.14.
Het hof ziet verder geen aanleiding om, zoals de vader betoogt, een hoger inkomen toe te schatten aan de moeder dan dat zij nu genereert. Zij werkt al jarenlang hetzelfde aantal uren en zij heeft onbetwist gesteld dat zij kampt met fysieke beperkingen.
3.15.
Het voorgaande maakt dat de draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de toepasselijke draagkrachttabel (anno 2021 , nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat lager is dan € 1.450,-- per maand). Uitgaande van die tabel leidt het inkomen van de moeder tot een beschikbare draagkracht van € 50,-- per maand, ofwel afgerond € 17,- per kind per maand

4.De slotsom

4.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, ten aanzien van het halen en brengen van [minderjarige] bekrachtigen en ten aanzien van de door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie en bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] bepalen dat de moeder met ingang van 1 juli 2021 een bedrag van afgerond € 17,-- aan de vader, respectievelijk aan [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] dient te voldoen.
4.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 28 juni 2021, voor zover het betreft de door de moeder te betalen bijdrage met ingang van 1 juli 2021, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank van Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 december 2017 en bepaalt dat de moeder
met ingang van 1 juli 2021:
  • aan de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] dient te voldoen een bedrag van € 17,-- per maand; en
  • aan [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] , beiden geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.L Schaafsma-Beversluis,
H. van Winkel en is op 19 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.