In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2016. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om het gezag in stand te houden. De minderjarige staat sinds 4 juni 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en woont bij pleegouders. De rechtbank had eerder het gezag van de moeder beëindigd, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd door de problematiek van de moeder, waaronder een alcoholverslaving en een gebrek aan zelfinzicht.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 2022 zijn de moeder, de raad voor de kinderbescherming en de GI gehoord. De moeder voerde aan dat zij positieve ontwikkelingen had doorgemaakt en dat het perspectief van de minderjarige nog steeds bij haar zou kunnen liggen. De raad en de GI waren echter van mening dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, gezien haar problematiek en de hechting van de minderjarige aan de pleegouders.
Het hof heeft de argumenten van de moeder niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd. Het hof concludeerde dat de moeder, ondanks enige positieve ontwikkelingen, nog steeds niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De minderjarige blijft daarom bij de pleegouders, waar hij goed gedijt, en het gezag van de moeder is beëindigd.