ECLI:NL:GHSHE:2022:1600

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.307.307_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over de minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2016. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om het gezag in stand te houden. De minderjarige staat sinds 4 juni 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en woont bij pleegouders. De rechtbank had eerder het gezag van de moeder beëindigd, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd door de problematiek van de moeder, waaronder een alcoholverslaving en een gebrek aan zelfinzicht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 2022 zijn de moeder, de raad voor de kinderbescherming en de GI gehoord. De moeder voerde aan dat zij positieve ontwikkelingen had doorgemaakt en dat het perspectief van de minderjarige nog steeds bij haar zou kunnen liggen. De raad en de GI waren echter van mening dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, gezien haar problematiek en de hechting van de minderjarige aan de pleegouders.

Het hof heeft de argumenten van de moeder niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd. Het hof concludeerde dat de moeder, ondanks enige positieve ontwikkelingen, nog steeds niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De minderjarige blijft daarom bij de pleegouders, waar hij goed gedijt, en het gezag van de moeder is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 mei 2022
Zaaknummer: 200.307.307/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/295144 / FA RK 21-2982
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.M.J.K.M. Teeuwen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad
,
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [pleegvader]en
    [pleegmoeder], beiden wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de pleegvader en de pleegmoeder, dan wel gezamenlijk de pleegouders;
  • Stichting Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat het gezag van de moeder in stand blijft, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Teeuwen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 november 2021;
- de brief met bijlage van de GI d.d. 1 april 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 4 juni 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 4 juni 2022.
[minderjarige] woont feitelijk sinds 8 februari 2019 bij de pleegouders. Hij verblijft daar sinds
18 mei 2020 op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisplaatsing.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte is geconcludeerd dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de stappen die de moeder heeft gezet onvoldoende zijn om hieruit te concluderen dat zij haar leven weer op de rit heeft of dat dit op korte termijn zal gebeuren. Daarbij is ten onrechte overwogen dat, gelet op de langdurige en aanhoudende problematiek bij de moeder, de uitbreiding van de contacten er niet toe zal leiden dat het perspectief van [minderjarige] voor de afloop van de ondertoezichtstelling en eventueel te verlengen machtiging uithuisplaatsing alsnog bij de moeder komt te liggen en dat het voor [minderjarige] niet wenselijk is dat hij nog langer onduidelijkheid zal ervaren over zijn perspectief.
Er is nooit een concreet stappenplan opgesteld en er is slechts in beperkte mate onderzocht of het perspectief van [minderjarige] bij de moeder ligt. Dit blijkt ook uit de (aanvankelijk) beperkte omgangsregeling van eenmaal per maand gedurende anderhalf uur. Het was voor de moeder aanvankelijk niet duidelijk welke afspraken er exact golden in het kader van haar alcoholgebruik. Zij heeft één keer een dag voor de omgang alcohol genuttigd, waardoor de omgang niet is doorgegaan. Dit is daarna niet meer voorgekomen. Daar komt bij dat vanwege corona de omgang gedeeltelijk via beeldbellen heeft plaatsgevonden. Inmiddels is de omgangsregeling uitgebreid naar eenmaal per veertien dagen gedurende anderhalf uur. [minderjarige] komt dan bij de moeder thuis. De moeder sluit goed aan bij de behoeftes van [minderjarige] en [minderjarige] ziet de moeder graag. De moeder zou graag zien dat de omgang ook in duur wordt uitgebreid, zodat zij beter kan laten zien dat zij in staat is om [minderjarige] te verzorgen.
De moeder beseft dat het niet reëel is dat [minderjarige] op dit moment bij de moeder thuis komt wonen, maar gelet op de positieve ontwikkelingen die de moeder heeft doorgemaakt kan nog niet worden gesteld dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt.
De moeder is van mening dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] nog niet is verstreken. Het is belangrijk dat maatwerk wordt toegepast en dat wordt meegewogen dat de moeder al een langere periode laat zien dat er een structurele verbetering is in haar gedrag.
De moeder voert daarbij nog aan dat zij hulpverlening krijgt van [instantie 1] en [instantie 2] .
Zij heeft recent een terugval gehad omdat zij het gevoel had dat de emmer bij haar was overgelopen, maar dit heeft juist te maken met het feit dat [minderjarige] niet thuis woont. Bovendien heeft de moeder nu een stabiele relatie en zit zij beter in haar vel.
3.6.
De raad voert - samengevat - het volgende aan.
De raad handhaaft het verzoek. Een ondertoezichtstelling is bedoeld om terug te werken naar een thuisplaatsing, maar hiervan kan geen sprake meer zijn. [minderjarige] is gehecht aan zijn pleegouders en hij maakt in het pleeggezin een goede ontwikkeling door. Het is vanwege de risico’s die dit met zich brengt niet in zijn belang om hierin verandering te brengen.
Er is bovendien nog geen sprake van een situatie waarin een thuisplaatsing aan de orde kan zijn. De moeder kent een belaste voorgeschiedenis, er is nog steeds sprake van een bepaalde mate van afhankelijkheid van alcohol en de moeder heeft geen steunend netwerk. Er spelen ook nog andere zaken. De raad ziet daarnaast geen mogelijkheid om de moeder binnen het vrijwillig kader het gezag te laten behouden. Er is geen goede samenwerking met de pleegmoeder en de moeder heeft nog steeds de wens dat [minderjarige] bij haar komt wonen.
3.7.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] is toen hij ruim twee jaar was bij de pleegouders geplaatst. Bij aanvang van de plaatsing liet hij zorgelijk gedrag zien, maar hiervan is nu geen sprake meer. Hij is binnen het pleeggezin goed gehecht.
Bij de moeder is onder meer sprake van een forse alcoholverslaving. Zij kreeg hulpverlening vanuit de GGZ-instelling [GGZ-instelling] , maar medio 2021 heeft de moeder de behandeling stopgezet omdat ze hulpverleningsmoe was en meende dat zij het alcoholgebruik zelf in de hand kon houden. De moeder kent een belast verleden, waarbij zij zelf ook tijdelijk uithuisgeplaatst is geweest. Zij heeft sinds kort geen contact meer met haar eigen moeder. Dit alles maakt dat het psychisch welbevinden van de moeder fragiel is. Zij heeft in haar leven veel verliesmomenten gekend en zij heeft geen doel meer in haar leven. Begin februari 2022 heeft de moeder een poging tot suïcide gedaan.
De moeder is nu met hulp van [instantie 1] aangemeld bij [instantie 3] . Dit is een dagbesteding voor mensen die de regie op hun leven tijdelijk kwijt zijn. De moeder heeft daarnaast een diëtiste in de arm genomen omdat haar zelfverzorging achterblijft.
De moeder heeft onvoldoende probleembesef en zij is onvoldoende leerbaar. Het lukt de moeder niet om de positieve lijn die eerder was ingezet voldoende vast te houden. De omgang gaat meer dan eens niet door en het is lastig om de samenwerking aan te gaan. Verder blijft de moeder belastende uitspraken doen. Het is nog steeds noodzakelijk dat er aan de omgang voorwaarden worden verbonden.
Van een thuisplaatsing van [minderjarige] kan geen sprake zijn. Dit laat onverlet dat de contacten tussen [minderjarige] en de moeder goed verlopen en dat de moeder altijd een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] zal houden.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.8.3.
Het hof voegt daar, op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, nog het volgende aan toe.
Alhoewel de moeder positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, zijn er nog veel zorgen. Zo is gebleken dat de moeder recent een poging tot suïcide heeft gedaan. Het huis van de moeder werd vervuild aangetroffen en er werden onder meer lege blikken bier, lege flessen wijn, sigaretten en jointjes aangetroffen. Van een langdurige, stabiele situatie aan de zijde van de moeder is derhalve geen sprake. Daar komt bij dat de moeder nog steeds met enige regelmaat alcohol drinkt, waarbij zij tenminste meerdere dagen per week drie halve liters bier per dag nuttigt. De openheid van de moeder hierover tijdens de mondelinge behandeling wordt gewaardeerd. De mate van dit alcoholgebruik maakt echter ook dat er, juist vanwege de langdurige verslavingsproblematiek en de omstandigheid dat de moeder haar behandeling bij [GGZ-instelling] heeft beëindigd, niet op kan worden vertrouwd dat de moeder haar afhankelijkheid van alcohol daadwerkelijk voldoende onder controle heeft. Dit alcoholgebruik baart dan ook nog steeds zorgen, zeker gelet op het feit dat de moeder de verzorging van [minderjarige] weer op zich wil nemen.
Verder is gebleken dat de moeder niet voldoende in staat is om zelfstandig voor zichzelf te zorgen en haar leven op orde te krijgen. Zij heeft nog onvoldoende zelfinzicht en probleembesef, terwijl zij evenmin kan terugvallen op een netwerk. Gegeven al deze omstandigheden valt niet in te zien dat zij daarnaast in staat zal zijn om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen.
Dit alles maakt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat er van een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder geen sprake kan zijn.
Gelet op het feit dat de moeder al jarenlang kampt met haar persoonlijke problematiek, waaronder haar afhankelijkheid van alcohol, valt evenmin te verwachten dat de moeder binnen afzienbare tijd in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen.
De aanvaardbare termijn, zoals bedoeld in artikel 1:266 BW, is voor [minderjarige] inmiddels verstreken. [minderjarige] , thans 5 jaar oud, verblijft al ruim drie jaar bij de pleegouders. [minderjarige] is aan de pleegouders gehecht, hij gaat daar naar school en hij ontwikkelt zich goed. Het is niet in het belang van [minderjarige] dit hechtingsproces te doorbreken. Het perspectief van [minderjarige] ligt derhalve bij de pleegouders.
Met de raad is het hof van oordeel dat een gezagsbeëindiging daarom een passende maatregel is. Op deze wijze komt er duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige] . Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de moeder, alhoewel begrijpelijk, nog steeds de wens heeft dat [minderjarige] thuis komt wonen en het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders niet kan ondersteunen.
3.9.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de grieven van de moeder niet slagen en dat aan de voorwaarden voor de beëindiging van het gezag is voldaan.
Daarbij wordt benadrukt dat de beslissing over het gezag los staat van het belang van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] . Aan de moeder wordt dan ook meegegeven dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat de moeder de stijgende lijn die zij heeft ingezet, vasthoudt. Zij zal immers altijd de moeder van [minderjarige] blijven en voor hem een belangrijk persoon zijn.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 3 december 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink, en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.