ECLI:NL:GHSHE:2022:1597

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.307.421_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van hulpverlening en problematiek bij de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 3 januari 2023. De moeder heeft eerder haar toestemming ingetrokken voor onderzoek bij de minderjarige en erkent de problematiek die speelt niet. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, stelt dat er aanzienlijke problematiek is bij de minderjarige, waaronder angstklachten en een verstoorde emotieregulatie, en dat verder onderzoek noodzakelijk is. De vader van de minderjarige steunt de GI en is bezorgd over de situatie van de minderjarige. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de hulpverlening te waarborgen en de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verzoekt om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Oost-Brabant te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 mei 2022
Zaaknummer : 200.307.421/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/376581 / JE RK 21-1757
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:De moeder is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 10 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 2 maart 2020, met producties, ingekomen bij het hof op 3 maart 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de GI alsnog wordt afgewezen.
2.2.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het verweerschrift overgelegd, gedateerd 13 april 2022, dat niet eerder door het hof ontvangen was.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 16 maart 2023, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingekomen op 13 april 2022.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vader.
3.4.
[minderjarige] staat met ingang van 3 januari 2019 onafgebroken onder toezicht van de GI.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 3 januari 2023.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De ondertoezichtstelling moet beëindigd worden. Een dwingend kader is niet meer nodig, omdat de moeder goed meewerkt aan de te nemen beslissingen, er is voldoende hulp in het vrijwillig kader (waar de moeder aan meewerkt) en de ouders zijn in staat om zelf beslissingen te nemen over [minderjarige] . Ook is er een duidelijke contactregeling. De ondertoezichtstelling heeft geen meerwaarde, werkt averechts en geeft veel spanning. Het is nu een goed moment om met de ondertoezichtstelling te stoppen. De moeder heeft zorgen over de situatie waarin [minderjarige] nu verkeer, en zou het liefst willen dat [minderjarige] weer bij haar thuis komt wonen. De moeder betwist de problematiek die door de hulpverlenende instanties wordt benoemd, zoals autisme en angstklachten.
3.8.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. [minderjarige] heeft wel degelijk behoorlijke kind-eigen problematiek zoals angstklachten, loopt achter in sociaal emotionele ontwikkeling, heeft een verstoorde emotieregulatie en zit klem tussen de ouders, terwijl uit de onderzoeken die zijn verricht nog niet duidelijk is wat haar klachten veroorzaakt. Daarom is het van belang dat er een vervolgonderzoek wordt uitgevoerd, zodat hier zicht op komt.
De verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk, omdat de GI niet het vertrouwen heeft dat de moeder haar medewerking aan de voor [minderjarige] benodigde hulpverlening zal blijven verlenen. Het traject bij [instantie 1] is eerder moeizaam verlopen vanwege het intrekken van de toestemming van de moeder, en ook nu bij [instantie 2] zet de moeder haar hakken in het zand. Hierdoor kan de benodigde PMT en EMR-therapie niet starten. De moeder erkent de hulpvraag niet en ziet niet in dat het onderzoek bij [instantie 2] nodig is voor [minderjarige] . [minderjarige] krijgt hierdoor van de moeder geen emotionele toestemming om aan haar traumaverwerking toe te komen. Hoewel de GI niet de intentie heeft de ondertoezichtstelling langdurig te laten verlengen is het op dit moment nodig dat de GI de regie houdt om ervoor te zorgen dat de systeemtherapie die nu door [instantie 2] wordt voorgesteld wordt opgestart én gecontinueerd wordt om daarmee het systeem waarin [minderjarige] opgroeit te verbeteren.
3.9.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. Het gaat op dit moment goed met [minderjarige] . [minderjarige] heeft hulp nodig bij haar problematiek. De vader kan zich vinden in het voorgestelde traject van [instantie 2] . De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder haar toestemming zal blijven verlenen aan de voor [minderjarige] nodig geachte hulpverlening, omdat de moeder haar toestemming in het verleden ook al eens heeft ingetrokken. De contact-momenten tussen [minderjarige] en de moeder verlopen goed. De vader sluit het niet uit dat deze regeling in de toekomst uitgebreid wordt naar een 50-50 verdeling tussen de vader en de moeder.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.10.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en artikel 1:260 BW. Het hof zal dat hieronder toelichten.
3.10.4.
Het hof is van oordeel dat voor [minderjarige] nader onderzoek noodzakelijk is, zodat zij de juiste hulp kan krijgen om haar ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Dit is van belang, omdat uit het onderzoek van [instantie 1] uit 2021 blijkt dat [minderjarige] sociaal-emotioneel erg jong is voor haar leeftijd, gespannen, somber, bezorgd en angstig is. Ook is [minderjarige] heel gevoelig. [minderjarige] heeft op school moeite aansluiting te vinden en praat met onbekenden bijna alleen over haar lievelingsonderwerp, vogels. Daarnaast zijn er zorgen over een mogelijk loyaliteitsconflict in verband met de voortdurende strijd tussen de ouders. De problematiek van [minderjarige] kan volgens het onderzoek van [instantie 1] mogelijk verklaard kan worden vanuit sociale angst, een autismespectrumstoornis, een reactie op de opvoedsituatie, onveilige hechting, reactie op een trauma of een combinatie van dit alles. Derhalve dient de systeemtherapie die door [instantie 2] noodzakelijk wordt geacht om het systeem waarin [minderjarige] opgroeit te verbeteren, opgestart én afgerond te worden.
[instantie 1] had aanvankelijk geadviseerd om een nader onderzoek te laten uitvoeren zodat er een beter beeld komt waar de oorzaak van de problematiek ligt. Vervolgens heeft er een intake plaatsgevonden bij de Hondsberg, waarbij de moeder niet aanwezig was, waarna is aangegeven dat een opname voor [minderjarige] nog te vroeg is. De ouders hebben hierop een intake gehad bij [instantie 2] voor de uitvoering van een verdiepend psychiatrisch onderzoek en eventueel traumaverwerking. Ook hier gaf de moeder aan geen hulpvraag te hebben en bleek dat de moeder geen emotionele toestemming kan verlenen voor het onderzoek dat nodig is in het belang van [minderjarige] . Op die voet heeft [instantie 2] aangegeven geen verdiepend onderzoek te kunnen verrichten. Wel zou er ingezet kunnen gaan worden op systeemtherapie. Hoewel de moeder tijdens de mondelinge behandeling aan heeft gegeven mee te zullen werken aan de therapie, valt dit moeilijk te rijmen met de verklaringen van de moeder waaruit blijkt dat zij de problematiek van [minderjarige] niet erkent en geen hulpvraag heeft. De moeder accepteert daarmee de hulpverlening die noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen onvoldoende. Daar komt nog bij dat alleen het verlenen van toestemming voor de therapie onvoldoende is. De moeder zal ook haar medewerking moeten geven en inzet moeten tonen om dit traject een kans van slagen te geven. Hiervoor is regie van de GI noodzakelijk, opdat de moeder haar medewerking aan deze therapie zal blijven verlenen. Dit is nodig, omdat de moeder in het verleden heeft laten zien eerder verleende toestemming in te trekken waardoor het onderzoek van [minderjarige] bij [instantie 1] heeft stilgelegen. Ook blijkt uit de stukken en hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de moeder tot op de dag van vandaag de problematiek van [minderjarige] niet erkent en geen hulpvraag heeft. De oplossing voor de problematiek ligt volgens de moeder in meer contact tussen de moeder en [minderjarige] en het liefst zou de moeder willen dat [minderjarige] weer bij de moeder komt wonen. Hoewel deze wens op zichzelf invoelbaar is, is het zorgelijk dat de moeder niet inziet dat er behoorlijke problematiek speelt bij [minderjarige] .
Het hof heeft bij de beoordeling betrokken dat de GI heeft aangegeven niet voornemens de zijn de ondertoezichtstelling langdurig te willen laten verlengen, maar op dit moment wel wil inzetten op verbetering van het systeem waarin [minderjarige] opgroeit. Ook heeft het hof van de vader begrepen dat hij te zijner tijd achter een uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] zou kunnen staan, omdat de contacten tussen de moeder en [minderjarige] goed verlopen.
Dit alles maakt dat verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de duur zoals door de rechtbank bepaald, namelijk tot 3 januari 2023.
3.10.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en
H.J. Witkamp en is op 19 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.