ECLI:NL:GHSHE:2022:1591

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.308.234_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling voorlopige omgangsregeling en verwijzing naar UHA-traject

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen is vastgesteld. De moeder verzoekt om wijziging van deze regeling, omdat de omstandigheden zijn veranderd. De vader en de moeder hebben tot november 2021 een relatie gehad en hebben drie minderjarige kinderen. De moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag en de kinderen wonen bij haar. De vader heeft de kinderen erkend. De moeder is van mening dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is, gezien de lange reistijd die zij moet maken om de kinderen bij de vader te brengen, en de stress die dit met zich meebrengt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders bereid zijn deel te nemen aan een jeugdhulptraject om hun communicatie te verbeteren en tot een gezamenlijke omgangsregeling te komen. Het hof heeft besloten de voorlopige omgangsregeling te wijzigen, waarbij de eindtijd van de omgangsregeling is aangepast en de ouders zijn aangemoedigd om samen te werken aan een oplossing in het belang van de kinderen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en verdere beslissingen zijn aangehouden in afwachting van de uitkomst van het jeugdhulptraject.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 mei 2022
Zaaknummer: 200.308.234/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/300954 FA RK 22-175
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] , verblijvende te [verblijfplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas.
Deze zaak gaat over de voorlopige omgangsregeling tussen de vader en:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020;
  • [minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021;
hierna samen ook genoemd: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ;
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 4 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 maart 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (voor zover het betreft de voorlopige omgangsregeling in de beschikking onder nummer C/03/300954 / FA RK 22-175) en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
de twee oudste kinderen eenmaal per twee weken een weekend bij de vader zijn van zaterdagochtend 10:00 uur tot zondagavond 18:00 uur en [minderjarige 3] eenmaal per twee weken een dag in het weekend bij de vader is op zaterdag van 10:00 uur tot 18:00 uur, waarbij de moeder op zaterdag de kinderen naar de vader in [woonplaats] brengt en [minderjarige 3] aldaar om 18:00 uur weer ophaalt en de vader de jongens op zondag om 18:00 uur terugbrengt.
2.2.
Er is geen verweerschrift van de zijde van de vader ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Haas;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ruyters-Stevens;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 januari 2022;
  • het V-6 formulier met bijlagen (procesdossier eerste aanleg) van 5 april 2022 van de advocaat van de vrouw;
  • het V-5 formulier van 12 april 2022 van de advocaat van de man;
  • het V-8 formulier van 13 april 2022 van de advocaat van de vrouw.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben tot november 2021 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie zijn geboren: [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover thans van belang, een
voorlopige(in stappen opbouwende) omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
Momenteel is de volgende omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van kracht:
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven het ene weekend op de zaterdag van 10:00 uur tot 19:00 uur bij de vader, waarbij de moeder de kinderen naar de vader brengt en de vader de kinderen terugbrengt bij de moeder en verblijft [minderjarige 3] het andere weekend op de zaterdag van 10:00 uur tot 19:00 uur bij de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van zaterdag 10:00 uur tot zondag 19:00 uur, waarbij de moeder de kinderen op zaterdag naar de vader brengt en [minderjarige 3] op zaterdag bij de vader ophaalt en de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zondag bij de moeder terugbrengt.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan.
De moeder wenst de voorlopige omgangsregeling te wijzigen. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank is de moeder akkoord gegaan met deze tijdelijke omgangsregeling maar inmiddels zijn de omstandigheden zodanig gewijzigd dat de voorlopige omgangsregeling niet in stand kan blijven. De vader is verhuisd naar [verblijfplaats] en de moeder, die niet in het bezit is van een auto en ook geen rijbewijs heeft, is aangewezen op het openbaar vervoer of op iemand die haar met de kinderen kan brengen. Het kost de moeder met de drie jonge kinderen 1 uur en 41 minuten om met het openbaar vervoer naar het nieuwe adres van de man te reizen. Dit betekent een totale reistijd van tussen de 4 en 5 uur. Wanneer de moeder geweten had van de verhuisplannen van de vader, had zij niet ingestemd met de breng- en haalregeling. Aangezien de vader wel een auto heeft, is de moeder bereid de vader een reiskostenvergoeding te betalen wanneer hij de kinderen zou komen halen. De moeder en de vader komen onderling niet tot overeenstemming. De moeder kan soms met de kinderen door haar partner worden gebracht, maar dat is geen structurele oplossing.
Daarnaast is [minderjarige 1] onlangs gestart op school en dus doordeweeks van huis. De moeder zou in de weekenden ook tijd met [minderjarige 1] willen doorbrengen. Op dit punt verzoekt de moeder ook wijziging van de omgangsregeling. Verder is het tijdstip waarop de kinderen worden teruggebracht te laat gelet op de leeftijd van de kinderen. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn vaak onrustig wanneer ze thuisgekomen zijn en kunnen dan veel te laat pas naar bed.
Er komt een raadsonderzoek in de procedure bij de rechtbank maar het zal nog een behoorlijke tijd duren voordat er een advies van de raad komt. Het duurt te lang om de voorlopige omgangsregeling door te laten lopen. Deze regeling is ook niet in het belang van de kinderen. Het is voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] veel te vermoeiend en ook ervaren zij te veel stress bij de breng- en haalmomenten.
Gelet op het bovenstaande kan de voorlopige omgangsregeling niet in stand blijven, aangezien daarbij geen rekening is gehouden met de gewijzigde omstandigheden. De moeder wenst de voorlopige omgangsregeling zodanig te wijzigen als hiervoor onder rechtsoverweging 2.1. omschreven.
3.6.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. Er zijn duidelijke afspraken gemaakt tijdens de mondeling behandeling bij de rechtbank in januari 2022. De vader heeft toen ook kenbaar gemaakt dat hij niet voornemens was in [woonplaats] te blijven wonen. Het is geen optie dat de moeder de kinderen naar het huis van de vader in [woonplaats] terugbrengt. Deze woning gaat in de verkoop en kan niet als uitvalsbasis gebruikt worden. De moeder maakt geen gebruik van het openbaar vervoer. Ze heeft de kinderen nog altijd gewoon met de auto gebracht. De moeder stelt ten onrechte dat zij een auto heeft gehuurd terwijl zij op dat moment de auto van haar vader leende. Omdat de nieuwe partner van de moeder op zaterdag soms de auto nodig heeft, en de moeder dan geen auto ter beschikking heeft, stelt de vader voor om de breng- en haal momenten van de zaterdag en de zondag om te wisselen. De vader zou ook graag zien dat [minderjarige 3] net als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om het weekend zou blijven slapen. Uiteindelijk zou de vader graag een co-ouderschap wensen.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Het onderzoek door de raad moet nog gestart worden. Vervolgens duurt het ook nog enige tijd voordat er een rapport ligt. Deze ouders moeten echter heel snel bij de hand genomen worden om te voorkomen dat er grote schade bij de kinderen ontstaat. Er zou snel gestart moeten worden met een hulpverleningstraject voor de ouders.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof oordeelt als volgt.
Omgangsregeling
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.8.2.
Het hof dient in hoger beroep te beslissen op het verzoek van de moeder tot vaststelling van een minder frequente en beperktere voorlopige omgangsregeling (eenmaal per twee weken en qua eindtijd teruggebracht tot 18:00 uur) en een andere breng- en haalregeling (in verband met het vervoer) en het daartegen door de vader gevoerde verweer.
3.8.3.
De vader en de moeder hebben tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met deelname aan het jeugdhulptraject Nieuw Ouderschap (hierna te noemen: NO) in het kader van het Uniform Hulpaanbod (hierna te noemen: UHA). De ouders hebben zich gerealiseerd dat het hof pas definitief beslist over het verzoek betreffende de omgangsregeling als het jeugdhulptraject is afgerond en de rapportage van de jeugdhulpverlener bij de griffie van het hof is ingekomen.
3.8.4.
Het hof heeft met de ouders tijdens de mondelinge behandeling, in aanwezigheid van de raad, gesproken over het inzetten van het jeugdhulptraject. Van belang daarbij is dat zowel de vader als de moeder benadrukken dat zij het beste voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] willen. In dat verband is naar voren gekomen dat de vader en de moeder zien dat gewerkt moet gaan worden aan het verbeteren van de onderlinge communicatie. Dit is de vader en de moeder tot dusver niet gelukt en het is daarom nodig dat dit onder begeleiding van professionals zal gebeuren. Met deze verwijzing naar een hulptraject uit het uniforme hulpaanbod wil het hof ervoor zorgen dat de strijd tussen de ouders wordt beëindigd en dat de ouders leren op constructieve wijze en met respect naar elkaar leren te communiceren over hun kinderen. Het is in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat de vader en de moeder hulp krijgen en het liefst op korte termijn.
3.8.5.
In dit door de vader en de moeder te volgen hulpverleningstraject dienen zij in samenwerking met die hulpverlening trachten te komen tot een onderling gedragen besluit over de omgangsregeling. De in te zetten hulpverlening dient er toe bij te dragen dat de ouders werken aan het verbeteren van hun onderlinge verhoudingen met de insteek het onderlinge vertrouwen te herstellen, de communicatie te verbeteren en de samenwerking over de kinderen te optimaliseren. Hierbij dient het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] leidend te zijn.
3.8.6.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij zich zullen inzetten om voornoemde trajecten te laten slagen. De ouders stemmen ermee in dat de eindevaluatie(s) of eindrapportage(s) van de jeugdhulpverlener(s) voor het hof en de raad ter beschikking komt/komen. Indien blijkt dat de ouders of één van hen zich niet maximaal hebben ingespannen om de jeugdhulptrajecten te laten slagen, kan het hof daaraan gevolgen verbinden.
De ouders hebben toestemming gegeven dat na de mondelinge behandeling het UHA-formulier naar het betreffende aanmeldpunt van het jeugdhulptraject wordt verzonden. De uitvoerend jeugdhulpaanbieder zal de gemeente van de woonplaats van de kinderen (in verband met de financiering van de jeugdhulp) informeren over de inzet van het specifieke jeugdhulptraject. Indien de jeugdhulptrajecten niet worden gestart, zal de raad onderzoek doen (en dit zo mogelijk combineren met het onderzoek dat in eerste aanleg wordt verricht) en advies uitbrengen aan het hof over de vragen die samenhangen met de verzoeken met betrekking tot de kinderen, waarbij ook de eventuele rapportage(s) van de jeugdhulpverlener(s) kunnen worden meegewogen.
Indien de jeugdhulptrajecten voortijdig worden beëindigd, zal de raad binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage(s) of eindevaluatie(s) van de jeugdhulpverlener(s) aan het hof kenbaar maken of de raad onderzoek gaat doen ter advisering over de vragen die samenhangen met de verzoeken met betrekking tot de kinderen. De ouders stemmen ermee in dat deze tussenbeschikking aan de raad en het aanmeldpunt van het jeugdhulptraject wordt gestuurd.
3.8.7.
Het hof zal de vader en de moeder in de gelegenheid stellen om te zijner tijd binnen twee weken te reageren op de rapportage(s) van de jeugdhulpaanbieder(s) (en het rapport en advies van de raad, indien de raad onderzoek heeft gedaan). De vader en de moeder dienen aan te geven wat die rapportage(s) en het resultaat van de door de ouders gevolgde jeugdhulptrajecten betekenen voor de verzoeken betreffende [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Voorts dienen de ouders aan te geven of en, zo ja, waarom een nieuwe mondelinge behandeling noodzakelijk is vóórdat het hof op die verzoeken beslist. Indien de raad heeft geadviseerd dat een specifiek jeugdhulptraject (alsnog) moet worden gevolgd, dienen de ouders zich daarover uit te laten en met name aan te geven of zij instemmen met dat jeugdhulptraject, voordat het hof op de verzoeken beslist.
3.8.8.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat de
voorlopigewekelijkse omgangsregeling tussen de vader en de kinderen ondertussen wordt voortgezet met dien verstande dat het eindtijdstip van 19:00 uur wordt gewijzigd naar 18:00 uur. Door de verslechterde verstandhouding tussen de vader en de moeder levert de overdracht veel onrust op. Gelet op de leeftijd van de kinderen en om de kinderen de gelegenheid te geven rustig naar bed te gaan, is 18:00 uur een passender tijdstip.
3.8.9.
Uit de overgelegde stukken en tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat het de moeder uit praktische overwegingen moeilijk lukt om uitvoering te geven aan de breng- en haalregeling. De moeder heeft geen rijbewijs en geen auto en kan op de zaterdag niet altijd een beroep doen op (de auto van) haar partner omdat deze regelmatig op zaterdag moet werken. De woning van de vader in [woonplaats] kan niet als uitvalsbasis gebruikt worden aangezien deze in de verkoop gaat.
De moeder heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het door de vader gedane voorstel om de breng- en haalregeling van de zaterdag en de zondag om te wisselen. Nu partijen het hier over eens zijn geworden sluit het hof zich hierbij aan.
3.8.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden voor de duur van negen maanden in afwachting van de uitkomst van het te volgen jeugdhulptraject.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 4 februari 2022 uitsluitend voor zover het betreft de in die beschikking onder 7.1 vastgestelde voorlopige omgangsregeling,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de navolgende
voorlopigeomgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] :
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven het ene weekend op de zaterdag van 10:00 uur tot 18:00 uur bij de vader, waarbij de vader de kinderen bij de moeder ophaalt en de moeder de kinderen weer ophaalt bij de vader;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven het andere weekend op zaterdag van 10:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader, waarbij de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zaterdag bij de moeder ophaalt en de moeder op zondag [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer ophaalt bij de vader;
  • [minderjarige 3] verblijft het andere weekend op de zaterdag van 10:00 uur tot 18:00 uur bij de vader, waarbij de vader [minderjarige 3] ophaalt bij de moeder en de moeder [minderjarige 3] weer ophaalt bij de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de ouders in de gelegenheid om deel te nemen aan het jeugdhulptraject Nieuw Ouderschap (NO) in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA);
geeft voorwaardelijk opdracht aan de raad voor de kinderbescherming, indien het jeugdhulptraject niet wordt gestart of voortijdig wordt beëindigd, om onderzoek te doen naar en advies uit te brengen met betrekking tot de vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang is van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
bepaalt dat de raad bij zijn advies zal betrekken de eventuele rapportage(s) van de jeugdhulpaanbieder(s) en zich ook zal uitlaten over de vraag of het wenselijk is dat de ouders en hun minderjarige kinderen alsnog deelnemen aan een specifiek jeugdhulptraject voordat het hof op de voorliggende verzoeken beslist;
bepaalt dat de ouders in kennis worden gesteld van de mogelijkheid om binnen twee weken te reageren op de ingediende stukken (rapportage(s) van de jeugdhulpaanbieder(s) en/of rapport van de raad), zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.8.7. is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA
2 februari 2023in afwachting van het rapport van de jeugdhulpaanbieder en/of het rapport en advies van de raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en L.N. Geerman en is op 19 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.