In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren uit de moeder die slachtoffer is van de toeslagenaffaire. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzocht om de uithuisplaatsing van haar kinderen te beëindigen. De kinderen stonden sinds augustus 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en waren uit huis geplaatst vanwege de onveilige thuissituatie van de moeder. De moeder heeft in de procedure verbeteringen in haar situatie aangevoerd, waaronder financiële stabiliteit en een verbeterde thuissituatie, en stelde dat de redenen voor de uithuisplaatsing niet langer aanwezig waren.
De GI daarentegen betwistte de stellingen van de moeder en wees op het gebrek aan bewijs van haar verbeterde omstandigheden, zoals het ontbreken van urinecontroles en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat, hoewel er positieve ontwikkelingen zijn bij de moeder, de situatie nog niet veilig genoeg is voor een terugplaatsing van de kinderen. Het hof heeft de GI opgedragen om een stappenplan voor de thuisplaatsing van de kinderen op te stellen en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen werd verlengd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen in zaken van uithuisplaatsing, vooral in het licht van de impact van de toeslagenaffaire op de betrokken gezinnen. Het hof heeft de GI aangespoord om voortvarend te werk te gaan in het realiseren van de thuisplaatsing van de kinderen, terwijl het ook de verantwoordelijkheden van de moeder benadrukt in het proces van re-integratie van haar kinderen.