In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van afpersing en bedreiging, maar de advocaat-generaal had hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verklaringen van de aangever en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar stonden. De aangever beweerde dat hij onder bedreiging van een vuurwapen zijn pinpas had afgegeven, terwijl de verdachte volhield dat dit met instemming van de aangever was gebeurd. Het hof concludeerde dat er geen doorslaggevend bewijs was om de verklaring van de aangever meer geloof te hechten dan die van de verdachte. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten.
Daarnaast heeft het hof zich gebogen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze had begaan. Het hof heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen, waarbij het bepaalde voorwerpen aan het verkeer onttrok en andere voorwerpen teruggaf aan de verdachte. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.