ECLI:NL:GHSHE:2022:1584

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.301.690_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling na echtscheiding met minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de eerder vastgestelde zorg- en contactregeling te herzien. De moeder verzoekt op haar beurt om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 maart 2022, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De rechtbank had eerder bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan aan de moeder alleen toekomt, wat de vader niet accepteert. Hij voert aan dat er geen wijziging van omstandigheden is en dat de communicatie tussen hem en de moeder niet slechter was dan voorheen. De moeder betwist dit en stelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij alleen het gezag uitoefent, gezien de conflictueuze situatie tussen de ouders en de slechte communicatie.

Het hof overweegt dat de vader zich sinds eind 2019 heeft teruggetrokken en geen contact meer heeft gehad met de kinderen. Het hof concludeert dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezag aan de moeder toekomt. De vader wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek omtrent de zorg- en contactregeling, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 mei 2022
Zaaknummer: 200.301.690/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/378313 / FA RK 20-5648
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. van der Marel,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M. Janse.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum ] 2011 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum ] 2014 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland,
locatie: [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 28 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2021, heeft de vader het hof verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om eventueel onder verbetering en aanvulling van gronden:
Primair
I. de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende (naar het hof begrijpt) het verzoek van de moeder (om haar alleen te belasten met het gezag over de kinderen) af te wijzen; en
II. te bepalen dat de eerder vastgestelde zorg- en contactregeling weer opgestart wordt, in die zin dat er een opbouwregeling tot stand dient te komen zoals het hof juist acht;
Subsidiair
III. een in deze te nemen beslissing aan te houden, totdat door de raad onderzoek heeft plaatsgevonden, en de raad hierover gerapporteerd en geadviseerd heeft;
IV.
Ten aanzien van primair en subsidiair
V. de proceskosten tussen partijen te compenseren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 december 2021, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij beschikking:
Primair
De vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep;
Subsidiair
de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek onder II, en
de door de vader aangevoerde grieven af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking;
te bepalen dat ieder van de partijen de eigen proceskosten (advocaatkosten en kosten griffierecht) draagt.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van der Marel;
-de moeder, bijgestaan door mr. Janse;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlage(n) van de advocaat van de moeder d.d. 17 maart 2022;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 24 maart 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 26 januari 2009 te [plaats] met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), op [geboortedatum ] 2011 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2] ([minderjarige 2]), op [geboortedatum ] 2014 te [geboorteplaats].
3.2.
Bij beschikking van 12 december 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 30 januari 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en dat ten aanzien van de kinderen en de vader een voorlopige zorgregeling geldt zoals opgenomen onder rechtsoverweging 4.1.3. in die beschikking. De rechtbank heeft partijen ten aanzien van de definitieve zorgregeling, in afwachting van het rapport van Juvent, verwezen naar de familiekamerrol van 15 mei 2018, met het verzoek aan Juvent om alsdan te rapporteren omtrent het verloop en de uitkomst van de ouderschapsbemiddeling en Interpersoonlijke psychotherapie (IPT). De rechtbank heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, zijn de kinderen met ingang van 27 mei 2019 tot 27 mei 2020 onder toezicht gesteld van Stichting Intervence (hierna: de GI). Uit deze beschikking volgt dat de ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarigen bestaat uit de conflictueuze echtscheidingsproblematiek tussen de ouders.
3.3.1.
Bij beschikking van diezelfde rechtbank van 11 juni 2019 is bepaald onder meer een definitieve zorg- en contactregeling ten aanzien van de vader en de kinderen is vastgesteld.
3.4.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 7 april 2021 volgt dat de vader sinds eind 2019 geen contact meer had met de kinderen en hij zich had teruggetrokken. De partijen verschillen van mening over de aanleiding van deze situatie en de wijze waarop deze is ontstaan. Ze lijken elk van beiden sindsdien in afwachting te zijn van initiatief vanuit de andere partij. Tijdens de mondelinge behandeling hebben ze zich bereid verklaard om aan de situatie te gaan werken. De toen gemaakte afspraken hebben niet geleid tot contact tussen de ouders via email of betrokkenheid van de vader bij school.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan aan de moeder alleen toekomt.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het navolgende aan.
Gezag
In de eerste plaats is er geen sprake van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat de communicatie zoals die door de rechtbank wordt omschreven, op het moment van het geven van de echtscheidingsbeschikking op gelijke wijze ging.
De vader volgt, los hiervan, wel de rechtbank dat er een wijziging van het contact tussen hem en de kinderen plaats zou moeten vinden. (grief 1).
Daarnaast heeft de rechtbank er ten onrechte geen (gerechtvaardigd) vertrouwen in dat de vader betrokkenheid gaat laten zien en is ten onrechte mede op grond daarvan het verzoek van de moeder (tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en het toewijzen van het eenhoofdig gezag) toegewezen. (grief 2).
Dat er door de slechte communicatie tussen de ouders spanningen ontstaan is inherent aan de voortdurende strijd tussen de ouders. De ouders dienen samen te werken. De oplossing daarvoor ligt niet in het eenhoofdig gezag. Eenhoofdig gezag zal er – in het concrete geval – enkel voor zorgen dat de verhoudingen tussen partijen minder gelijkwaardig worden. Tot nu toe is het de ouders gelukt om samen gezagsbeslissingen te nemen in die zin dat de moeder feitelijk alle beslissingen nam en de man daaraan medewerking verleende voor zover noodzakelijk.
In de derde plaats voert de vader aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het feitelijk niet voorzienbaar is dat er binnen afzienbare tijd verbetering zal komen in de verstandhouding tussen partijen. De vader wijst er op dat er thans een bestendige situatie lijkt te zijn waarbij de ouders elkaar wel degelijk op de hoogte houden over zaken die in het belang van de kinderen zijn. (grief 3).
Tot slot benoemt de vader dat volgens hem de raad onvoldoende was geïnformeerd om de rechtbank volledig te informeren zodat de beantwoording van de vragen ter zitting van de rechtbank onzorgvuldig en onevenwichtig is geweest.
De vader verzoekt dan ook, voor zover de verzoeken van de moeder niet worden afgewezen, de zaak aan te houden en de raad te verzoeken om een onderzoek in te stellen, te rapporteren en te adviseren over hetgeen in het concrete geval in het belang van de kinderen is.
Omgang
Los van de vraag of er sprake dient te zijn van eenhoofdig gezag meent de vader dat dit niets afdoet aan het gegeven dat de kinderen er belang bij hebben om onbelast contact te hebben met hem. De vader wenst een raadsonderzoek en refereert zich aan de beslissing van het hof over de wijze waarop een omgangsregeling tot stand zou moeten komen.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het navolgende aan.
Het beroepschrift van de vader voldoet op verschillende punten niet aan de eisen van het procesreglement verzoekschriftenprocedures gerechtshoven en om die reden moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
Subsidiair is de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van de zorg- en contactregeling. Dit nu hij in eerste aanleg enkel verweer heeft gevoerd en geen zelfstandige verzoeken heeft gedaan. Op grond van artikel 362 Rv kan de vader dan geen zelfstandig verzoek doen in hoger beroep.
Ten aanzien van het ouderlijk gezag betwist de moeder de grieven van de vader. Het is niet in het belang van de kinderen dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Zij verwijst naar de voorgeschiedenis van partijen en de slechte onderlinge communicatie, de hulpverlening die tevergeefs is ingezet en de jarenlange juridische strijd tussen partijen. De vader heeft een wisselende houding aangenomen ten aanzien van zijn wensen ten aanzien van de omgang met de kinderen. De vader heeft zelf het initiatief genomen om geen contact meer te willen hebben.
Ten aanzien van het door de vader verzochte raadsonderzoek begrijpt de moeder niet waar de vader zijn stellingen op baseert. Hij heeft ter zitting van 7 april 2021 een laatste kans van de rechtbank gekregen en deze niet gegrepen. Hij heeft zich pas daags voor de zitting gemeld met een email. De moeder ziet niet in wat een raadsonderzoek hierin anders had kunnen maken. De moeder concludeert dat zich nog steeds de situatie voordoet dat de vader niet in staat is om op een verantwoorde wijze beslissingen van enig belang over de kinderen te nemen die aansluiten bij hun ontwikkelingsfases.
3.9.
De raad adviseert het hof om de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. De raad benadrukt wel dat de moeder de vader dient te informeren. Ten aanzien van het verzoek van de vader met betrekking tot de omgang tussen hem en de kinderen geeft de raad aan dat het lastig is om dit binnen de onderhavige procedure te bewerkstelligen.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.10.1.
Hoewel het juist is dat de vader in zijn beroepschrift heeft verzuimd om zijn huisnummer te vermelden en daarnaast de voornaam van de moeder foutief heeft opgenomen, brengt dit naar het oordeel van het hof niet met zich dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.
Partijen zijn bovendien op de mondelinge behandeling van het hof verschenen in het bijzijn van hun advocaten en hebben bij die gelegenheid hun inhoudelijke standpunten in hoger beroep verder uiteen gezet.
Gezag
3.10.2.
Het hof acht zich omtrent het verzoek van de vader op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen. Er bestaat derhalve geen noodzaak om zoals door de vader verzocht, een onderzoek van de raad te gelasten naar de vraag of gezamenlijk gezag van de ouders of het eenhoofdig gezag van de moeder het meest in het belang van de kinderen is.
3.10.3.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
3.10.4.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.5.
Anders dan de vader aanvoert is er naar het oordeel van het hof sprake van gewijzigde omstandigheden. Uit de overgelegde stukken en hetgeen over en weer op de mondelinge behandeling is verklaard komt duidelijk naar voren dat na de echtscheiding van de ouders in 2017 het contact tussen hen beiden moeizaam verliep. Verder staat vast dat de vader zich sinds medio december 2019 heeft teruggetrokken en het contact tussen hem en de kinderen is verbroken. De rechtbank heeft derhalve terecht de moeder in haar inleidende verzoek (om haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten) ontvangen.
3.10.6.
Met de rechtbank en op de gronden die de rechtbank heeft gehanteerd en die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, acht het hof het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat het gezag van de ouders wordt gewijzigd en dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.10.7.
Uit de stukken komt naar voren dat partijen uit een relatie komen waarin sprake was van huiselijk geweld. De moeder verbleef, nadat zij een echtscheidingsadvocaat had ingeschakeld en het geweld toenam, met de kinderen op een locatie van Veilige Opvang. Nadat er een aantal maanden geen contact is geweest tussen de kinderen en de vader zijn de ouders doorverwezen naar Juzt en Juvent voor begeleide omgang tussen de vader en de kinderen en oudergesprekken.
Juzt heeft in 2017 door middel van begeleide omgang gezorgd voor contactherstel tussen vader en kinderen. Na de echtscheiding is door Juvent geprobeerd om ouderschapsbemiddeling op te starten en IPT. Dit is niet gelukt door aanhoudende strijd en gebrek aan communicatie tussen de ouders. Vervolgens zijn de kinderen, in verband met de bestaande zorgen, onder toezicht gesteld van de GI. Ook de inzet van hulpverlening in het gedwongen kader heeft niet tot een verandering geleid. Vanaf medio december 2019 heeft de vader niet meer meegewerkt aan de vastgestelde zorg- en contactregeling en heeft hij alle contacten tussen hem en de kinderen beëindigd. Uit de stukken blijkt dat destijds op verzoek van de vader het contact met de kinderen is beëindigd en het afscheid dat de vader nam van de kinderen onder leiding van de GI is gearrangeerd.
De vader heeft vervolgens de door de rechtbank op de mondelinge behandeling van 7 april 2021 aan hem gegeven kans - om gevolg te geven aan de door hem uitgesproken wens om weer contact te hebben met de kinderen - niet gegrepen. Duidelijk was afgesproken dat het op zijn weg lag om contact te leggen door een email te sturen aan de moeder met vragen en informatie over zijn eigen gezin. Het verwijt van de vader aan de moeder dat zij met het sturen van haar emailbericht op 16 april 2021 (met informatie over de kinderen) hem op een bepaalde manier heeft verhinderd om tijdig als eerste een email te sturen, gaat naar het oordeel van het hof niet op. Bovendien heeft de vader ook ter mondelinge behandeling van het hof niet duidelijk kunnen toelichten wat hem destijds er van heeft weerhouden om als eerste - zoals afgesproken op de mondelinge behandeling bij de rechtbank - een email te sturen of om alsnog (dus nadat de moeder haar email had gestuurd) zelf toch weer het initiatief te nemen richting de moeder.
De vader blijft verder herhalen dat het de moeder is die hem slecht informeert over de kinderen. Onduidelijk is echter waarom de vader zelf geen informatie heeft ingewonnen bijvoorbeeld bij de school van de kinderen. Reeds gelet op het feit dat hij - in ieder geval tot aan de bestreden beschikking - gezag had, was hij daartoe gerechtigd en in staat. Ook is in hoger beroep gebleken - de vader heeft dit niet betwist - dat de vader de moeder heeft geblokkeerd op zijn telefoon. Kortom de vader neemt op geen enkele wijze het initiatief waaruit blijkt dat hij een intrinsieke motivatie en verlangen heeft om het contact met de kinderen te herstellen en weer een rol te kunnen gaan spelen in het leven van de kinderen. Het hof acht het niet aannemelijk dat in deze huidige situatie binnen afzienbare tijd wijzigingen optreden en de door de man bij productie 6 in hoger beroep overgelegde emailwisseling met de moeder maakt dat niet anders.
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat, nu de vader zich zo duidelijk distantieert van de kinderen en een feitelijke invulling van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening met de moeder en het nemen van beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg onmogelijk maakt, wijziging van het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Omgang
3.12.
Nu in onderhavige zaak slechts de kwestie van het ouderlijk gezag voorligt komt het hof niet toe aan het overigens voor het eerst in hoger beroep gedane verzoek van de vader omtrent de eerder vastgestelde zorg- en contactregeling. Het hof zal de vader daarin niet-ontvankelijk verklaren.
Het verzoek van de vader om een raadsrapportage zal het hof afwijzen.
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek omtrent de eerder vastgestelde zorg- en contactregeling;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 28 juli 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en P.M.M. Mostermans en is op 19 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.