ECLI:NL:GHSHE:2022:1581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.300.819_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van ouderlijk gezag in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om hersteld te worden in het ouderlijk gezag over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader had eerder in eerste aanleg een afwijzing van zijn verzoek tot herstel van het gezag ontvangen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2021. De vader stelde dat hij nu in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van zijn kinderen te dragen, en dat de omstandigheden die tot de beëindiging van het gezag hadden geleid, niet meer aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) waren echter van mening dat het herstel van het gezag niet in het belang van de kinderen zou zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2022 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de vader, de GI en de Raad. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel een positieve ontwikkeling doormaken in de woongroep waar zij verblijven en dat zij professionele begeleiding nodig hebben, die de vader niet kan bieden. Het hof heeft geconcludeerd dat het verzoek van de vader om hersteld te worden in het gezag niet voldoet aan de wettelijke vereisten en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 mei 2022
Zaaknummer: 200.300.819/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/385703 FA RK 21-2392
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.G.W. van Wees.
In het kort:
Deze zaak gaat over het verzoek betreffende het herstel van ouderlijk gezag over:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005, en
  • [minderjarige 2] (hierna [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de moeder] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen de moeder;
  • de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , belast met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ; hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader wordt hersteld in het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 december 2021, heeft de GI verzocht de vader in het ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van Wees;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De moeder is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling, apart van elkaar, gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 juli 2021;
- het V-6 formulier van 19 oktober 2021 met bijlagen van de advocaat van de vader;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels beëindigde relatie van de vader en de moeder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
Bij beschikking van 3 november 2015 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant het gezag van de vader en de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] benoemd.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen nu allebei op een woongroep van [instantie] te [plaats] . De vader heeft een (uitgebreide) contactregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 9 juli 2021 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzoek van de vader tot herstel van het ouderlijk gezag afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De vader is weer in staat om te worden belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De problemen die destijds aanleiding gaven tot beëindiging van het ouderlijk gezag zijn (aan vaderszijde) niet meer aan de orde. De vader heeft al langere tijd een stabiele thuissituatie en kan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer het gezinsleven bieden waar zij behoefte aan hebben. Het herstel van het gezag is in het belang van de kinderen. Doordat het erg druk is op de woongroep, voelen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich daar vaak niet gehoord. [minderjarige 1] wordt door de school en de begeleiding klein gehouden en [minderjarige 2] krijgt vaak standjes en voelt zich daardoor niet veilig op de groep. De kinderen willen op termijn graag bij de vader gaan wonen zodat ze de structuur en met name de aandacht, liefde, tijd en rust krijgen waar ze zo naar verlangen. De vader zal in het belang van de kinderen en in overleg met de GI bekijken of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de woongroep blijven of bij de vader gaan wonen.
De ondersteuning die zorgt voor de positieve ontwikkeling die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] momenteel op de woongroep doormaken, kan de vader hen ook bieden. Voor [minderjarige 2] is meer ondersteuning en begeleiding nodig. De vader is zich daar van bewust en staat open voor hulpverlening voor [minderjarige 2] . Dit staat er niet aan in de weg om de vader weer met het gezag te belasten.
De vader wil ook in het gezag worden hersteld omdat de communicatie met de voogd niet naar wens is. Hij wordt niet altijd tijdig en/of volledig geïnformeerd. Bijvoorbeeld als het gaat om schoolzaken of de hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hierdoor loopt hij informatie mis en dat is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader wil graag de verantwoordelijkheid over zijn kinderen terug krijgen. Hij zal daarbij beslissingen nemen die in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn. De vader is zelf duurzaam in staat om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verzorgen en op te voeden.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De vader is ontzettend betrokken en de bezoeken van [minderjarige 1] aan de vader verlopen prima. De vader heeft echter wel een andere visie dan de GI. De GI herkent zich dan ook niet in het verdere beeld dat vader schetst. Vanuit de woongroep is een schriftelijke reactie gekomen op hetgeen de vader stelt. Het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de woongroep gaat goed en het contact met de kinderen verloopt naar wens. Met name bij [minderjarige 2] verloopt de omgang bij de vader in de weekenden echter moeizaam. Er zijn regelmatig conflicten tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] of tussen [minderjarige 2] en de vader en/of de partner van de vader. In onderling overleg is daarom besloten de omgang van de vader met [minderjarige 2] (tijdelijk) te verminderen. [minderjarige 1] ervaart de omgang bij de vader als prettig en geniet van de rust die ze bij de vader heeft aangezien er gedurende het weekend minder van haar verwacht wordt. Op de woongroep voelt zij zich ook op haar plek en heeft zij goed contact met de begeleiders.
Dat de vader dit anders ziet, is mogelijk te verklaren door een loyaliteitsconflict waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich kunnen bevinden. Dit blijkt ook uit het toekomstperspectief dat door de vader anders wordt geschetst dan door de GI. De vader wil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (op termijn) bij hem gaan wonen. Zelf zou [minderjarige 1] graag naar een kamertrainingscentrum gaan zodat ze zich verder kan ontwikkelen qua zelfstandigheid. [minderjarige 1] heeft daarom aangegeven dat het niet verstandig is om nu bij de vader te gaan wonen. Het was voor [minderjarige 1] moeilijk om dit met de vader te bespreken maar ze is blij dat ze dit uiteindelijk toch bij de vader kenbaar heeft gemaakt. Omdat de cognitieve en sociale ontwikkeling van [minderjarige 1] uit elkaar liggen, is het belangrijk om een passende vervolgplek voor [minderjarige 1] te vinden.
Het perspectief van [minderjarige 2] ligt op dit moment ook niet bij de vader maar binnen de woongroep. [minderjarige 2] heeft meer begeleiding nodig dan de vader hem thuis kan bieden.
De GI zal de vader blijven betrekken bij evaluatiemomenten vanuit de woongroep en de school. De communicatie zal met alle betrokkenen plaatsvinden zodat er geen informatie verloren gaat. De GI blijft van mening dat de voogdijmaatregel noodzakelijk is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.8.
De (vertegenwoordigster van de) raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het verzoek van de vader invoelbaar vindt maar niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht. Als de vader beslissingen zal gaan nemen, zullen deze mogelijk niet altijd conform de behoefte van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] kampen allebei met persoonlijke problematiek en hebben een belast verleden. Dat vergt veel begeleiding en ondersteuning en dat zou dan op de schouders van de vader komen te rusten.
De raad stipt nog een ander aspect aan, namelijk het contact met de moeder. Momenteel heeft [minderjarige 1] maandelijks telefonisch contact met de moeder. De raad heeft er twijfels bij hoe dit contact zal gaan verlopen wanneer de verantwoordelijkheid dit in goede banen te leiden ook op de schouders van de vader zou komen te rusten. Dit zou weer tot loyaliteitsproblemen kunnen leiden.
De raad is van mening dat de vader onvoldoende in staat is te kunnen voorzien in de specifieke behoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan de situatie daarom het beste blijven zoals die nu is. Het is daarentegen wel ontzettend belangrijk dat de vader goed betrokken blijft bij alle beslissingen rondom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW in staat is te dragen.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden van het hiervoor genoemde wetsartikel om de vader weer in het gezag te herstellen en overweegt hieromtrent het volgende.
3.9.3.
Uit de toelichting bij artikel 1:277 BW blijkt dat het belang van het kind het uitgangspunt is bij de beantwoording van de vraag of het ouderlijk gezag kan worden hersteld. Daarbij staat het recht van een kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid centraal (Memorie van Toelichting, p. 37 [1] ).
Het hof kan begrijpen dat de vader, nu hij weer een goede thuissituatie heeft en erg betrokken is bij zijn kinderen, graag in het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wil worden hersteld. Het is echter niet voldoende dat de gronden, die tot gezagsbeëindiging hebben geleid, niet meer aanwezig zijn. Zelfs als de ouder weer in staat is duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van de minderjarige te dragen, wordt de ouder pas hersteld in zijn gezag als dit in het belang van het kind is.
3.9.4.
Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] maken op dit moment een positieve ontwikkeling door bij de woongroep [instantie] . Tijdens het gesprek dat [minderjarige 1] voorafgaand aan de mondelinge behandeling met de rechter had, gaf [minderjarige 1] aan dat ze het fijn zou vinden wanneer de vader beslissingen over haar zou mogen nemen. Ze denkt dat de vader sneller kan reageren op haar vragen dan de voogd. Hoewel [minderjarige 1] graag naar de vader gaat en er goed tot rust kan komen, zou ze op termijn het liefst zelfstandig willen wonen. [minderjarige 1] krijgt op dit moment professionele begeleiding die samen met haar werkt naar zelfstandigheid. Ze zou graag naar een kamertrainingscentrum gaan, dichter in de buurt van de vader om zich daar verder te ontwikkelen. Zoals de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven is het niet eenvoudig om een passende vervolgplek voor [minderjarige 1] te vinden. Er moet goed gezocht worden naar een aanbieder die goed bij [minderjarige 1] aansluit zowel wat betreft haar cognitieve als haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De GI heeft meer dan de vader de expertise om dit traject in goede banen te leiden. Indien de vader zal worden hersteld in zijn gezag brengt dat voor [minderjarige 1] een reëel risico mee dat haar toekomstperspectief onduidelijk wordt. Er zijn immers visieverschillen tussen de vader en de voogd en/of [instantie] , hetgeen onder meer blijkt uit de brief van [instantie] van 18 juni 2021. Zo bestaat de kans dat de vader besluit [minderjarige 1] weer bij hem thuis te laten wonen. Het feit dat [minderjarige 1] soms tegen de vader kan zeggen dat ze na een bezoek aan hem niet graag terug gaat naar de woongroep, zal de vader sterken in zijn overtuiging dat de gezinssituatie thuis beter is dan op de woongroep. Tijdens gesprekken die de GI met [minderjarige 1] heeft, vertelt [minderjarige 1] echter dat zij zich op de woongroep over het algemeen prettig voelt en een goed contact heeft met de begeleiders. Uit de stukken, zoals bijvoorbeeld de brief van [instantie] van 26 november 2021, komt het vermoeden naar voren dat dergelijke uitspraken van [minderjarige 1] zijn terug te voeren op een loyaliteitsconflict.
3.9.5.
Voor [minderjarige 2] is het nodig dat hij op de woongroep blijft wonen. Hij heeft veel begeleiding en ondersteuning nodig in een professionele omgeving. [minderjarige 2] heeft de afgelopen jaren al veel geleerd wat betreft het omgaan met zijn boosheid. Wanneer [minderjarige 2] overprikkeld of onderprikkeld is, laat hij innerlijk onrust zien en kan hij impulsief en boos reageren. De vader is van mening dat [minderjarige 2] gebaat is bij agressietherapie. [instantie] vindt niet dat [minderjarige 2] agressietherapie nodig heeft, zo blijkt ook uit de stukken in eerste aanleg, waaronder het verweerschrift van de GI van 28 juni 2021. Ook hieruit blijkt het verschil in visie tussen de vader en [instantie] . Daarbij komt dat de vader ontevreden is over de communicatie door de voogd. Dat maakt dat het hof betwijfelt of de vader de adviezen van deskundigen zal opvolgen en in zijn beslissingen de belangen van de kinderen voorop zal stellen. De bezoeken van [minderjarige 2] aan de vader zijn momenteel (tijdelijk) teruggeschroefd naar eens per maand. Dit is in onderling overleg gebeurd. [minderjarige 2] heeft zelf aangegeven dat hij het niet prettig vindt om een volledig weekend bij de vader door te brengen. Ook de vader en zijn partner vinden dat te belastend. Tijdens de bezoeken zijn er namelijk vaak conflicten tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en tussen de vader, zijn partner en [minderjarige 2] . Hoewel de vader inziet dat [minderjarige 2] hulp en begeleiding nodig heeft en op dit moment beter niet thuis kan komen wonen, betwijfelt het hof of de vader de noodzaak van stabiliteit voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voldoende inziet. De vader gaf tijdens de mondelinge behandeling aan dat het voor hem wel prettiger zou zijn wanneer [minderjarige 2] dichterbij op een woongroep geplaatst zou kunnen worden. De vader lijkt zich niet te realiseren wat voor gevolgen het voor [minderjarige 2] heeft om hem te verplaatsen terwijl hij het ontzettend goed heeft bij [instantie] . [minderjarige 2] is gebaat bij stabiliteit en plaatsing naar een andere woongroep is niet in het belang van [minderjarige 2] . Bij het gesprek dat [minderjarige 2] voorafgaand aan de mondelinge behandeling met de rechter had, komt het loyaliteitsconflict duidelijk tot uiting wanneer hij meerdere malen benadrukt geen keuze te willen maken tussen de vader en de voogd.
3.9.6.
De vader is voor de kinderen erg belangrijk en het hof ziet dat met name [minderjarige 1] bij de vader thuis tot rust komt. Ondanks dat de vader niet het gezag heeft, toont hij een grote betrokkenheid. Dit maakt echter niet dat het ook in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de vader de beslissingen over hen moet gaan nemen.
Alles in aanmerking nemende is de vader naar het oordeel van het hof niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duurzaam te dragen en acht het hof het ook niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om de vader in het gezag te herstellen.
Doorslaggevend hierbij is enerzijds dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] professionele begeleiding nodig hebben die zij bij de vader thuis niet kunnen krijgen en anderzijds het reëel aanwezige risico op onzekerheid en onduidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof het verzoek van de vader om te worden hersteld in het gezag van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afwijzen en de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.11.
Net als de rechtbank doet ook het hof een beroep op zowel de vader als de GI en [instantie] om te blijven investeren in een goede samenwerking. Voor de vader is het belangrijk dat hij zoveel mogelijk wordt betrokken bij gesprekken en beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 juli 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.M.A.W. Erven en is op 19 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.