ECLI:NL:GHSHE:2022:158

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
23 januari 2022
Zaaknummer
20-001873-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor mishandeling en bedreiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 4 juni 2019 was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld voor mishandeling en bedreiging. De verdachte, geboren in 1983, had zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn buurvrouw door een houten balk tegen haar arm te gooien en had medewerkers van een bedrijf bedreigd via sociale media. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 120 uren. In hoger beroep heeft het hof de vrijspraak van de verdachte voor de poging tot zware mishandeling bevestigd, maar de verdachte wel veroordeeld voor de subsidiair tenlastegelegde mishandeling en de bedreiging. Het hof heeft de gevangenisstraf verhoogd naar 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar heeft geen strafvermindering toegepast omdat de straf onder de 1 maand zou zijn gebleven. De verdachte is niet verschenen ter zitting en heeft geen verantwoording afgelegd voor zijn gedrag, wat het hof zwaar heeft aangerekend.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001873-19
Uitspraak : 25 januari 2022
VERSTEK (dip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 juni 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-100748-18, 02-103054-18 en 02-238284-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem onder parketnummer 02-238284-18 ten laste is gelegd, alsmede van hetgeen hem onder parketnummer 02-100748-18 primair ten laste is gelegd.
Het onder parketnummer 02-100748-18 subsidiair tenlastegelegde heeft de politierechter bewezenverklaard en gekwalificeerd als ‘mishandeling’.
Het onder parketnummer 02-103054-18 tenlastegelegde is door de politierechter bewezenverklaard en gekwalificeerd als ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’.
De politierechter heeft het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft haar oorspronkelijke vordering tot schadevergoeding in hoger beroep gehandhaafd en geconcludeerd tot integrale toewijzing.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat zich richt tegen de vrijspraak van het onder parketnummer 02-238284-18 tenlastegelegde, de verdachte zal vrijspreken van het onder parketnummer 02-100748-18 primair tenlastegelegde en bewezen zal verklaren het onder parketnummer 02-100748-18 subsidiair tenlastegelegde en het onder parketnummer 02-103054 tenlastegelegde en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal toewijzen tot het bedrag van € 650,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder parketnummer 02-238284-18 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-100748-18:
hij op of omstreeks 9 mei 2016 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een houten balk/rachel (met een lengte van ongeveer 3 meter en een dikte van ongeveer 3 centimeter) op/tegen de arm van die [aangeefster] te gooien, althans in de richting van die [aangeefster] te gooien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 mei 2016 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, [aangeefster] heeft mishandeld door met een houten balk/rachel (met een lengte van ongeveer 3 meter en een dikte van ongeveer 3 centimeter) op/tegen de arm van die [aangeefster] te gooien.
in de zaak met parketnummer 02-103054-18 (gevoegd ter terechtzitting in eerste aanleg):
hij op of omstreeks 27 mei 2018 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, althans in Nederland, een of meer medewerker(s) van [bedrijf] schriftelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die medewerker(s) van [bedrijf] via sociale media onderstaande dreigende berichten toe te zenden:
- " Weet je hoe de Utabomber zijn ontevredenheid liet zien? Google het even, kan je het zien.", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- " Heb je wel eens een droom gehad waar iemand met een gun naar je toe kwam en hem tegen je slaap zette? ik nooit..", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Nu het hof voorts vaststelt dat de steller van de tenlastelegging onmiskenbaar heeft bedoeld hiervoor de berichten te citeren als vermeld in de aangifte, heeft het hof die berichten hiervoor integraal weergegeven, met dien verstande dat het woord ‘Unabomber’ in de tenlastelegging verbeterd is weergegeven als ‘Utabomber’. De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder parketnummer 02-100748-18 primair tenlastegelegde
Het hof is, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs niet kan worden bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 02-100748-18 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan. Mitsdien zal het hof de verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-100748-18 subsidiair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-103054-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 02-100748-18:
hij op 9 mei 2016 te Oost-Souburg [aangeefster] heeft mishandeld door een houten balk tegen de arm van die [aangeefster] te gooien;
in de zaak met parketnummer 02-103054-18 (gevoegd ter terechtzitting in eerste aanleg):
hij op 27 mei 2018 te Oost-Souburg medewerkers van [bedrijf] schriftelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die medewerkers van [bedrijf] via sociale media onderstaande dreigende berichten toe te zenden:
- " Weet je hoe de Utabomber zijn ontevredenheid liet zien? Google het even, kan je het zien." en
- " Heb je wel eens een droom gehad waar iemand met een gun naar je toe kwam en hem tegen je slaap zette? ik nooit.."
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-100748-18 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 02-103054-18 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft zijn toenmalige buurvrouw, die in haar achtertuin een sigaret rookte en daarmee niet stopte toen de verdachte haar dat vroeg, mishandeld door vanuit zijn achtertuin een houten balk tegen haar arm te gooien. Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het hof rekent het de verdachte bijzonder aan dat hij op deze wijze door middel van eigenrichting uitvoering geeft aan zijn frustraties.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van medewerkers van [bedrijf] , nadat [bedrijf] op een tot de verdachte herleidbare wijze over voornoemde mishandeling had gepubliceerd. De verdachte heeft met zijn bedreigingen willen bereiken dat die publicatie zo spoedig mogelijk werd verwijderd. Opnieuw uitte verdachte zijn frustraties door middel van eigenrichting. Verdachte heeft daarmee op ontoelaatbare wijze een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers van [bedrijf] en bij hen gevoelens van onveiligheid en onbehagen teweeggebracht. Door de directrice van [bedrijf] is ter terechtzitting in hoger beroep namens haar medewerkers gebruik gemaakt van het spreekrecht en zij heeft naar voren gebracht dat de bedreigingen een grote impact hebben gehad – en tot op heden hebben – op deze medewerkers. Door haar is in dit kader verder naar voren gebracht dat de verdachte ook na de bewezenverklaarde bedreigingen medewerkers van [bedrijf] bleef lastigvallen door hen op straat te volgen en hinderlijk te bejegenen. Indien de verdachte [bedrijf] op een normale wijze met zijn verzoek had benaderd, dan zou [bedrijf] zeker het gesprek met hem zijn aangegaan over het verwijderen van de publicatie.
Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard, temeer nu de journalistieke beroepsgroep (onder meer) als taak heeft om via de media het publiek te informeren en opinies te openbaren over diverse onderwerpen die spelen in de maatschappij. Hun taken moeten zij onbevreesd en in vrijheid kunnen uitvoeren zonder daarbij te worden geconfronteerd met dergelijk strafbaar gedrag.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 november 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat hij in 2014 eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf. Die veroordeling was ten tijde van het tenlastegelegde onherroepelijk en het onvoorwaardelijk gedeelte van de taakstraf was op dat moment verricht. Kennelijk heeft die veroordeling de verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw een geweldsdelict te plegen, ditmaal tegen zijn toenmalige buurvrouw.
Tussen de thans bewezenverklaarde mishandeling en bedreigingen is verdachte opnieuw onherroepelijk veroordeeld voor een geweldsdelict. De proeftijd van de daarbij aan hem voorwaardelijk opgelegde taakstraf liep nog ten tijde van die bedreigingen van de medewerkers van [bedrijf] . Ook die omstandigheid heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw over te gaan tot die misdrijven waarbij hij dreigde met fors geweld. Het hof weegt deze omstandigheden ten nadele van de verdachte bij de straftoemeting mee.
Het hof heeft voorts vastgesteld dat de verdachte na de bewezenverklaarde feiten wederom met justitie in aanraking is gekomen. Recentelijk is de verdachte onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor opnieuw een mishandeling, gepleegd op 19 september 2019. Daarbij is ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf bevolen. Het hof zal bij de strafoplegging rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Over deze omstandigheden is weinig nieuws bekend geworden. Het meest recente rapport van de reclassering dateert uit 2019. Hieruit blijkt – kort gezegd – dat hoewel interventies en behandeling alleszins geïndiceerd lijken, verdachtes onmacht, frustratie en weerstand tegen de hulpverlening samen met het gebrek aan inzicht in het gedrag en de noodzaak om tot gedragsverandering te komen, daaraan in de weg staan. Ingezette zorg is niet eerder effectief gebleken en psychologisch onderzoek in 2019 naar de persoon van de verdachte is door diens toedoen gestagneerd, waardoor diagnostiek is uitgebleven. De reclassering schatte de kans op recidive op gemiddeld tot hoog. Het hof stelt dan ook vast dat er in het verleden grote zorgen waren omtrent de persoon van de verdachte en de kans op herhaling stevig op de loer lag.
Ondanks dat de dagvaarding om ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen in persoon aan de verdachte is uitgereikt, is hij niet ter terechtzitting verschenen om mondeling (of via een gemachtigde advocaat) zijn persoonlijke omstandigheden nader toe te lichten. De advocaat die ter terechtzitting is verschenen, heeft toegelicht dat het haar al enige tijd niet meer lukt om met de verdachte in contact te treden. Hij reageert niet. Hierdoor heeft het hof geen zicht op de actuele situatie van de verdachte, terwijl de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, het strafblad van de verdachte en hetgeen uit de rapportages omtrent de verdachte is gebleken, wel nog steeds de nodige zorgen baren. De verdachte kiest er kennelijk zelf voor om geen verantwoording te nemen voor zijn gedrag.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden.
Na een aanvankelijk sepot is op 20 december 2016, in het kader van een artikel 12 Sv-procedure, de vervolging van de verdachte bevolen. Het hof merkt dit moment aan als het aanvangsmoment van de redelijke termijn, nu als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Op 4 juni 2019 is door de politierechter vonnis gewezen. Dat betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim vijf maanden is overschreden.
Vervolgens is namens de verdachte op 18 juni 2019 hoger beroep ingesteld. Ook hier geldt als uitgangspunt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 25 januari 2022 – einduitspraak. Dat betekent dat in hoger beroep de redelijke termijn met ruim zeven maanden is overschreden.
Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de Hoge Raad bij de schending van de redelijke termijn geen vermindering van de straf toepast indien het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf bestaat uit een gevangenisstraf van minder dan één maand. Aangezien die situatie zich hier voordoet, ziet het hof aanleiding te volstaan met de constatering dat bij de strafvervolging van de verdachte sprake is geweest van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.643,72, bestaande uit een bedrag van € 650,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 1.993,72 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering met betrekking tot de materiële schade ziet op door de benadeelde partij gemaakte verhuiskosten. Voorts is in eerste aanleg een bedrag van € 143,00 aan proceskosten (eigen bijdrage rechtsbijstand in de artikel 12 Sv-procedure) gevorderd.
De benadeelde partij is in deze vordering bij vonnis waarvan beroep door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de gestelde materiële schade (gemaakte verhuiskosten) rechtstreeks door verdachtes bewezenverklaarde handelen, te weten mishandeling, is veroorzaakt. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt immers dat er al langere tijd sprake was van spanningen tussen de benadeelde partij en de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij desgevraagd te kennen gegeven dat zij als gevolg daarvan al eerder verhuisaanvragen had ingediend bij de woningbouwvereniging. Het bewezenverklaarde incident gaf de woningbouwvereniging weliswaar aanleiding om de al voorgenomen verhuizing te bespoedigen, waardoor kan worden gezegd dat het bewezenverklaarde handelen aldus wel een katalyserende werking heeft had, maar de kosten die met die verhuizing verband houden vormen tegen deze achtergrond naar het oordeel van het hof geen rechtstreekse schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] kan daarom niet in de vordering tot materiële schade worden ontvangen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder parketnummer 02-100748-18 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2016, zijnde de datum waarop deze schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen plegen te worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade te worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft daarnaast gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten, bestaande (tot op heden) uit een eigen bijdrage van € 143,00 voor de rechtsbijstand die aan haar is verleend in de beklagprocedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering die tot de vervolging van de verdachte in deze strafzaak heeft geleid.
Naar het oordeel van het hof is hier sprake van redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek die, in samenhang met artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de omstandigheid dat de benadeelde partij in de strafprocedure die op de beklagprocedure is gevolgd een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, als proceskosten moeten worden aangemerkt. De benadeelde heeft deze kosten schriftelijk onderbouwd en heeft ter terechtzitting in hoger beroep mondeling toegelicht dat zij die kosten heeft gemaakt. Het hof zal de verdachte veroordelen in deze proceskosten. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat als gevolg van verdachtes onder parketnummer 02-100748-18 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van
€ 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-238284-18 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-100748-18 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-100748-18 subsidiair tenlastegelegde en in de zaak met parketnummer 02-103054-18 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-100748-18 en in de zaak met parketnummer 02-103054-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-100748-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade voor het overige af;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de materiële schade en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
143,00 (honderddrieënveertig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-100748-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2016 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 (drie) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. J.W.E. Luiten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 25 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.W.E. Luiten en mr. R.G.A. Beaujean zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.