ECLI:NL:GHSHE:2022:1554

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
200.300.482_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep tegen verstekvonnis in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een hoger beroep van Living Maastricht C.V. tegen een verstekvonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen op 28 juli 2021. Appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Bakker, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarbij zij in eerste aanleg niet is verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat appellante niet is verschenen in de eerste aanleg, waardoor het verstekvonnis is verleend. Volgens artikel 335 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen een verstekvonnis geen hoger beroep open, tenzij er sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in artikel 335 lid 2 Rv. Appellante heeft in haar akten geen inhoudelijke argumenten aangedragen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep, en het hof concludeert dat er geen grond is voor ontvankelijkheid in het hoger beroep. Het hof heeft appellante dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en haar veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 772,00 aan griffierecht en € 557,00 aan salaris advocaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 mei 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.300.482/01
arrest van 17 mei 2022
in de zaak van
Living Maastricht C.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. I. Bakker te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.C. Berends te Brunssum,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 september 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 juli 2021, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/293697 / HA ZA 21-332)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voornoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de rolbeslissing van dit hof van 12 oktober 2021;
  • de akte van appellante van 9 november 2021;
  • de akte van appellante van 30 november 2021;
  • de antwoordakte van geïntimeerde van 28 december 2021;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Bij voornoemde rolbeslissing heeft het hof overwogen dat uit het bestreden vonnis kan worden opgemaakt dat appellante in eerste aanleg niet is verschenen en dat tegen haar verstek is verleend. Artikel 335 lid 1 Rv zou dan meebrengen dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet openstaat. Appellante is in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in het hoger beroep. Geïntimeerde is vervolgens in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte te reageren.
3.2.
Appellante heeft zich in de door haar genomen aktes niet inhoudelijk uitgelaten over de ontvankelijkheid in het hoger beroep. Nu niet is gesteld of gebleken dat sprake is van de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 335 lid 2 Rv, heeft tegen het bestreden verstekvonnis alleen het rechtsmiddel van verzet opengestaan (artikel 143 Rv). Appellante kan dan ook niet worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep.
3.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal appellante worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep. Deze begroot het hof aan de zijde van geïntimeerde op
€ 772,00 aan griffierecht en op € 557,00 aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (0,5 punt maal tarief II).

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 28 juli 2021;
veroordeelt appellante in de kosten van dit hoger beroep en begroot deze aan de zijde van geïntimeerde op € 772,00 aan griffierecht en op € 557,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 mei 2022.
griffier rolraadsheer