3.6.De uitleg van de (aanvullende) overeenkomst van 11 maart 2016
Het hof overweegt hierover als volgt.
a. Partijen verschillen in verband met de vraag of de huurovereenkomst is geëindigd per 31 maart 2018 (zoals door Heavac is gesteld en door [geïntimeerde] is betwist) van mening over hoe de in de (door beide partijen ondertekende) brief van [geïntimeerde] van 11 maart 2016 aan [persoon B] van Heavac opgenomen aanvullende overeenkomst over de verlenging van de huurtermijn dient te worden uitgelegd.
Bedoelde brief van [geïntimeerde] aan [persoon B] van Heavac van 11 maart 2016 luidt, voor zover hier van belang als volgt:
“(…) Op 2 maart 2016 heeft op uw kantoor tussen u en ondergetekende een bespreking plaats gevonden. Onderwerp van gesprek is geweest uw verzoek om de bepalingen in art. 3.1 resp 3.2 van de tussen partijen geldende huurovereenkomst dd 30 maart 2012 te wijzigen.
In die zin dat de duur van de in art. 3.1 genoemde overeenkomst niet vijf maar zes jaar wordt. Waardoor de in art. 3.1 genoemde datum van 31 maart 2017 zal wijzigen in 31 maart 2018. Bijgevolg de in art. 3.2 opgenomen datum van 31 maart 2022 zal worden 31 maart 2023.
Door u is in voornoemd gesprek als reden voor dit verzoek aangevoerd het feit dat de huurder daarmee beoogt te bereiken dat de einddata zoals deze in de onderhavige overeenkomst genoemd (resp bedoeld) worden, beter aansluiten met die van de huurovereenkomsten van huurder mbt de overige objecten op het industrieterrein aan de Spegelt te Nuenen welke huurder thans in gebruik heeft.
Tegen deze achtergrond is verhuurder bereid in te stemmen met voornoemd verzoek van huurder. Onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de in art 6 van de onderhavige overeenkomst genoemde bankgarantie, in casu afgegeven door de Rabobank in Eindhoven op 3 april 2012, verder ongewijzigd van kracht blijft. Uiterlijk 31 maart 2016 dient de Rabobank zulks aan verhuurder te bevestigen, danwel een vervangende – overigens gelijkwaardige – bankgarantie aan verhuurder te verstrekken (…)”
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Het hof zal aan de hand van dit criterium de vraag beantwoorden hoe de in de brief van 11 maart 2016 opgenomen overeenkomst met betrekking tot de wijziging van de in de artikelen 3.1. en 3.2. van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst genoemde termijnen uitgelegd dient te worden.
Het dispuut tussen partijen spitst zich wat betreft de uitleg van de in de brief van 11 maart 2016 opgenomen aanvullende overeenkomst toe op de kwestie van de bankgarantie, meer in het bijzonder op de vraag of de in de aanvullende overeenkomst genoemde bevestiging door de Rabobank (uiterlijk 31 maart 2016) van de bankgarantie een constitutieve voorwaarde was voor totstandkoming van een overeenkomst over het verlengen van de in artikelen 3.1. en 3.2. van de huurovereenkomst genoemde termijnen, zoals [geïntimeerde] heeft betoogd en de kantonrechter in het bestreden vonnis in de kern ook heeft geoordeeld.
De betekenis van de bankgarantie is, zoals Heavac terecht stelt en [geïntimeerde] niet heeft bestreden, om [geïntimeerde] zekerheid te verschaffen voor de nakoming van de verplichtingen van Heavac jegens [geïntimeerde] gedurende de duur van de huurovereenkomst. De bankgarantie heeft, althans dat blijkt uit niets, niets van doen met de vraag of Heavac/de huurder al dan niet van plan was in de verlengde termijn gebruik te maken van haar mogelijkheid om de huur op te zeggen.
In de op 3 april 2012 door de bank ondertekende bankgarantie is onder meer bepaald dat
“(…) deze bankgarantie eindigt drie maanden na de datum waarop de hiervoor vermelde huurovereenkomst volgens schriftelijke mededeling van de crediteur aan de bank is beëindigd (…)”.Uit de bewoordingen van deze bankgarantie leidt het hof af, dat ook bij verlenging van de huurtermijn als bedoeld in de aanvullende overeenkomst van 11 maart 2016 de garantie bleef gelden/is blijven gelden en pas zou eindigen drie maanden nadat [geïntimeerde] als crediteur aan de bank schriftelijk zou meedelen dat de huurovereenkomst is geëindigd. Vast staat dat [geïntimeerde] bedoelde schriftelijke mededeling niet na 31 maart 2016 aan de bank heeft gedaan, zodat het hof ervan uitgaat dat de garantie inderdaad is blijven gelden gedurende de verlengde termijn die partijen waren overeengekomen. Dat dit het geval is geweest blijkt ook uit de brief van de Rabobank aan Heavac van 11 april 2017.
Dat [geïntimeerde] (net als [persoon B] van Heavac) zelf ook ervan is uitgegaan/begrepen heeft dat de bankgarantie is blijven gelden/zou blijven gelden, blijkt naar het oordeel van het hof uit zijn tijdens de mondelinge behandeling bij het hof gedane mededeling, dat als er geen sprake was van de aanvullende overeenkomst en tijdige opzegging door Heavac, de initiële huurovereenkomst van 30 maart 2012 zou zijn verlengd voor de duur van vijf jaren en dat daarbij de (
het hof begrijpt: oorspronkelijke) bankgarantie zou zijn blijven gelden.
Aan de voorwaarde van de door [geïntimeerde] in verband met de aanvullende overeenkomst gewenste - in de bankgarantie gelegen- zekerheid was daarom ook in de periode na 31 maart 2016 voldaan.
De door [geïntimeerde] bepleite uitleg van de aan de aanvullende overeenkomst gestelde voorwaarde zou bovendien, zoals Heavac terecht heeft aangevoerd, tot gevolg hebben gehad dat Heavac, indien de Rabobank op 31 maart 2016 nog niet bedoelde mededeling had gedaan, geen mogelijkheid meer zou hebben om tijdig, dat wil zeggen: uiterlijk 31 maart 2016, de (oorspronkelijke) huurovereenkomst op te zeggen. Dat Heavac bij het op haar verzoek aangaan van de aanvullende overeenkomst de bedoeling zou hebben gehad om afstand te doen van de mogelijkheid tot tijdige huuropzegging bij het uitblijven van de mededeling van de Rabobank is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan en is ook, gelet op de daarmee samenhangende grote financiële gevolgen voor Heavac, onaannemelijk.
In het licht van het voorgaande is naar het oordeel van het hof de juistheid van de stelling van [geïntimeerde] , inhoudende dat partijen in de aanvullende overeenkomst van 11 maart 2016 beoogd hebben overeen te komen dat mededeling door de Rabobank van de geldigheid van de bankgarantie, uiterlijk op 31 maart 2016, een constitutieve voorwaarde was voor het tot stand komen van de aanvullende overeenkomst, niet komen vast te staan. Het hof gaat er gelet op het voorgaande bij de uitleg van de aanvullende overeenkomst van 11 maart 2016 van uit dat partijen de mededeling door de Rabobank niet als constitutieve voorwaarde hebben bedoeld en dat het uitblijven van tijdige mededeling door de bank niet in de weg heeft gestaan aan de totstandkoming van bedoelde aanvullende overeenkomst.
i. Het hof is bovendien van oordeel dat heeft te gelden dat het beroep van [geïntimeerde] op de letterlijke tekst van de aanvullende overeenkomst in het licht van de hiervoor omschreven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met name oordeelt het hof daarbij van belang dat aan de wens van [geïntimeerde] op het punt van de geldigheid van de bankgarantie was voldaan: die garantie bleef immers, ook na 31 maart 2016, geldig. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat [geïntimeerde] na het uitblijven van de tijdige mededeling door de bank nimmer heeft verzocht om deze zekerheid alsnog te stellen. Dat zou immers zijn voor de hand liggende reactie zijn geweest als hij dacht dat anders de zekerheid tot betaling van de huurpenningen zou vervallen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat tussen partijen op 11 maart 2016 een aanvullende overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij is overeengekomen dat de in artikelen 3.1. en 3.2. van de huurovereenkomst genoemde termijnen worden gewijzigd in 31 maart 2018 respectievelijk 31 maart 2023. Grief I van Heavac slaagt daarom.