ECLI:NL:GHSHE:2022:1530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
20-000125-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van levensgezel met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte is eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel, waarbij hij een taakstraf van 80 uren kreeg opgelegd. De politierechter had ook een schadevergoeding van € 600,00 aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte primair vrijspraak heeft bepleit en subsidiair een milder strafmaatregel heeft voorgesteld.

Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte op 9 januari 2019 in Simpelveld zijn levensgezel heeft mishandeld door haar te slaan en te schoppen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van mishandeling, maar heeft wel geoordeeld dat het bewijs voor het delictsbestanddeel 'levensgezel' tekortschiet, omdat de aangeefster ten tijde van het feit nog niet meerderjarig was. Hierdoor is de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de kwalificatie van gekwalificeerde mishandeling.

De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 600,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar heeft geen aanleiding gezien om de geldboete te verminderen. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000125-20
Uitspraak : 13 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Maastricht, van 16 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-179966-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] integraal tot het bedrag van € 600,00 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat is betoogd dat aan de verdachte met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman primair geconcludeerd dat deze daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman zich dienaangaande gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 januari 2019 te Simpelveld zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan en/of te schoppen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
De verdachte staat ingevolge hetgeen aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van gekwalificeerde mishandeling, in die zin dat daarbij sprake zou zijn van een levensgezel. Het hof ziet zich aldus mede voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat [slachtoffer] de levensgezel was van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat volgens de wetsgeschiedenis en ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van het delictsbestanddeel ‘levensgezel’ de aard en hechtheid van de betrekking tussen de verdachte en aangeefster doorslaggevend is. Uit de toelichting bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 22 december 2005,
Stb. 2006, 11 (
Kamerstukken II, 2002-2003, 28484, nr. 5, p. 5) volgt verder dat slechts van een levensgezel in de zin der wet kan worden gesproken indien de verdachte en aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde meerderjarig waren.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier komt evenwel naar voren dat [slachtoffer] ten tijde van het tenlastegelegde nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt. Het hof is mitsdien van oordeel dat het bewijs voor het delictsbestanddeel ‘zijn levensgezel’ reeds daarom tekort schiet. De verdachte zal derhalve in zoverre worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 januari 2019 te Simpelveld [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan en te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, op ambtseed opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, registratienummer PL2300-2019004793, gesloten d.d. 18 augustus 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 34.

1.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 januari 2019 (pg. 7-9), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :

Hierbij doe ik aangifte van mishandeling (…) gepleegd door [verdachte] , geboren [geboortedag] 1998 (…).
Op 9 januari 2019 had ik een repetitie met de vereniging van een fanfare, ik speel namelijk hoorn en [verdachte] trompet. Ik bevond mij toen met [verdachte] in Simpelveld, alwaar ikzelf woon. [verdachte] woont in Landgraaf en moest met de bus van Simpelveld naar Landgraaf.
Op 9 januari 2019, omstreeks 22:38 uur, stond ik met [verdachte] bij een bushalte op de lijnbus nummer 21 richting Hoensbroek te wachten.
Ik gaf toen aan dat ik klaar was met de relatie. Hier was [verdachte] niet zo blij mee. Ik hoorde dat hij stem verhief. Ik hoorde dat hij harder begon te praten.
Ik hoorde dat hij tegen mij zei: "waarom". Ik zag dat hij heel boos keek. Ik zag dat hij met zijn linker geschoeide voet tegen mijn rechterknie schopte. Ik voelde een intense pijn aan mijn rechterknie.
Ik hoorde dat [verdachte] hard begon te schreeuwen. Ik probeerde iedere keer te zeggen doe nu eens rustig. Maar [verdachte] werd niet rustig. Ik zag dat [verdachte] met zijn vlakke linkerhand met enige kracht in mijn gezicht sloeg. Ik voelde echt een flinke pijn aan de linkerzijde van mijn gezicht.
Daarna zag ik dat de lijnbus 21 arriveerde voor de bushalte. Ik liep toen richting mijn eigen huis. Ik zag toen een patrouille met zwaailicht zonder sirene in mijn richting komen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2019 (pg. 14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Naar aanleiding van een verzoek van het Openbaar Ministerie te Maastricht (…) contact opgenomen met een getuige van de mishandeling, die wenst onbekend te blijven en filmpje ontvangen. Filmpje is opgenomen met een mobiele telefoon.
Filmpje was doorgestuurd naar verbalisant middels Whatsapp.
Op de ontvangen beelden, lengte ongeveer 1.47 minuut, is te zien dat:
- Een mannelijk (het hof begrijpt: persoon) in een bushalte staat.
- Een vrouwelijk persoon in de bushalte op een bank zit.
(…)
- Mannelijk persoon lijkt gelet op postuur op verdachte [verdachte] .
- Dat de man een slaande beweging maakt naar het hoofd van de zittende vrouw.
- Het hoofd van de vrouw naar rechts vliegt.
- De man een trappende beweging maakt naar de zittende vrouw, (…).
In ieder geval is de mannelijke persoon de gehele tijd onrustig aan het op en neer lopen in de bushalte en lijkt erop dat hij behoorlijk boos is op de vrouw. Hij maakt
veel gebaren met zijn armen in de richting van de zittende vrouw op het bankje in de
bushalte.

3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2019 (pg. 29), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Op genoemde dag en datum (het hof begrijpt: woensdag 9 januari 2019) omstreeks 22:45 uur, reed ik, verbalisant [verbalisant 3] , over de Sint Remigiusstraat te Simpelveld. Ter hoogte van een bushokje zag ik een vrouw over straat lopen. Ik sprak deze vrouw aan welke het slachtoffer bleek te zijn. De vrouw was genaamd: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] . Ik zag dat [slachtoffer] aan het huilen en hevig geëmotioneerd was. Ik vroeg wat er gebeurd was. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat ze een relatie had met [verdachte] geboren op [geboortedag] 1998. Ik hoorde dat de relatie 2,5 jaar geduurd had en [zij] deze nu had verbroken. Ik hoorde dat [verdachte] dit niet kon verkroppen en [slachtoffer] daarna in haar gezicht geslagen had.

4.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, vijfentwintigste meervoudige strafkamer, van 29 april 2022, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :

Op 9 januari 2019 bevond ik mij, samen met [slachtoffer] , in een bushokje. Ik wachtte toen op de bus van Simpelveld naar Landgraaf.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof is van oordeel dat het tot vrijspraak strekkende pleidooi wordt weerlegd door de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. De aangifte van mishandeling vindt naar ’s hofs oordeel voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. De omstandigheid dat er geen medische verklaring of een foto van het letsel voorhanden is in het procesdossier, zoals nog ten verwere is aangevoerd, maakt dat niet anders.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [slachtoffer] gebruikgemaakt van haar spreekrecht en heeft zij naar voren gebracht dat het handelen van de verdachte een grote impact op haar heeft gehad en tot op de dag van vandaag nog steeds heeft. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Tegen voormelde achtergrond ziet het hof geen aanleiding om over te gaan tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, waartoe door de verdediging is verzocht.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 maart 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij fulltime werkzaam is als zelfstandige in de beveiliging en daaruit een goed inkomen geniet. Hij is getrouwd en hij heeft twee jonge kinderen, van respectievelijk anderhalf jaar en zes maanden oud, waarvoor hij samen met zijn vrouw de zorg draagt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van deze geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ook heeft het hof daarbij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van mishandeling, in aanmerking genomen. Deze oriëntatiepunten indiceren oplegging van een geldboete.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
In de onderhavige zaak stelt het hof vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 17 januari 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden op 13 mei 2022 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ruim drie maanden overschreden, terwijl van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen niet is gebleken.
Gezien de hoogte van de op te leggen geldboete ziet het hof geen aanleiding om tot vermindering over te gaan en zal het hof volstaan met de constatering dat bij de strafvervolging van de verdachte sprake is van inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM vervatte recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op smartengeld.
De politierechter heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft, in verband met de bepleite vrijspraak, primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding, althans dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij door de bewezenverklaarde mishandeling een blauwe plek op haar been heeft gekregen en gedurende een week na het voorval last van haar knie heeft gehad. Voorts is volgens de benadeelde partij een zwelling in haar gezicht opgetreden. Ook heeft de benadeelde partij na de mishandeling enige tijd moeite gehad met slapen, had zij last van nachtmerries en concentratieproblemen. Als de benadeelde partij de verdachte weer tegenkomt, kampt zij met herbelevingen. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de benadeelde partij thans nog steeds angstgevoelens voor de verdachte heeft.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat door de bewezenverklaarde mishandeling is opgetreden valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot deze immateriële schade naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 600,00.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze proceskosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 600,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zegge: zeshonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zegge: zeshonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 12 (twaalf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. T.S. Vos, griffiers,
en op 13 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Muijen voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.