Uitspraak
Stb. 2006, 11 (
Kamerstukken II, 2002-2003, 28484, nr. 5, p. 5) volgt verder dat slechts van een levensgezel in de zin der wet kan worden gesproken indien de verdachte en aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde meerderjarig waren.
1.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 januari 2019 (pg. 7-9), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Op 9 januari 2019, omstreeks 22:38 uur, stond ik met [verdachte] bij een bushalte op de lijnbus nummer 21 richting Hoensbroek te wachten.
Ik gaf toen aan dat ik klaar was met de relatie. Hier was [verdachte] niet zo blij mee. Ik hoorde dat hij stem verhief. Ik hoorde dat hij harder begon te praten.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2019 (pg. 14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2019 (pg. 29), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
4.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, vijfentwintigste meervoudige strafkamer, van 29 april 2022, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
€ 600,00 (zegge: zeshonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 600,00 (zegge: zeshonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 12 (twaalf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;