ECLI:NL:GHSHE:2022:153

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
200.296.072/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2012, tussen de ouders, de moeder en de vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 23 maart 2021 aangevochten, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de zorgregeling te wijzigen naar een week-om-week regeling, waarbij [minderjarige] om de week bij haar en bij de vader verblijft. De vader verzet zich tegen deze wijziging en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij hij stelt dat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] is en dat de moeder niet voldoende structuur kan bieden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2021 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De raad heeft aangegeven dat er een aanvullend raadsonderzoek zal plaatsvinden naar aanleiding van een klacht van de moeder over de handelswijze van de raad. Het hof heeft besloten de verdere behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van dit onderzoek, dat naar verwachting binnen enkele weken zal starten. De beslissing van het hof om de behandeling aan te houden is genomen om ervoor te zorgen dat het belang van [minderjarige] voorop staat en dat er een weloverwogen beslissing kan worden genomen op het verzoek van de moeder.

De zaak is gecompliceerd door de zorgen over de communicatie tussen de ouders en de pedagogische vaardigheden van de moeder. Het hof heeft de partijen verzocht om binnen twee weken na ontvangst van het rapport van de raad schriftelijk te reageren. De pro forma datum voor de volgende zitting is vastgesteld op 21 april 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 januari 2022 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.296.072/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/275791 FA RK 20-1024
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.A. Kok-Verheijde,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, de gecertificeerde instelling (hierna: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“1. te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken luidt als volgt:
- [minderjarige] verblijft 1 week bij moeder en vervolgens 1 week bij vader waarbij als wisselmoment geldt de maandagochtend welk wisselmoment plaatsvindt op school;
- de vakantieregeling alsmede de verdeling van de overige feest- en vrije dagen kunnen intact blijven zoals gesteld in de beschikking van de rechtbank d.d. 23 maart 2021.
2. alles kosten rechtens.”
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2021, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 december 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. A.M.A. Kok-Verheijde en de tolk in de Japanse taal
  • de vader, bijgestaan door mr. C.A.M.J.M. Joosten;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 juli 2020 (productie 6);
  • het proces-verbaal van het vervolg van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 februari 2021 (productie 13);
  • de brief van de GI van 22 juli 2021;
  • de brief van de raad van 28 juli 2021, waarbij aan het hof is medegedeeld dat de moeder op 29 november 2020 een klacht heeft ingediend tegen de raad naar aanleiding van diens raadsrapport van 19 november 2020;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de vader van 10 augustus 2021;
  • de brief van de raad van 30 augustus 2021, waarbij aan het hof is medegedeeld dat er een beslissing is genomen op de klacht van de moeder;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de vader van 1 november 2021 met als bijlage een e-mailbericht aan de raad;
  • het journaalbericht van de advocaat van de vader van 14 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 28 december 2011 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vader. [minderjarige] staat sinds 3 september 2015 onder toezicht van de GI.
3.2.
Bij beschikking van 23 oktober 2015 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 12 februari 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank daarbij een zorgregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de moeder. Bij beschikking van het hof van 11 mei 2017 is een andere zorgregeling vastgesteld.
3.3.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingsraken als volgt bepaald:
  • [minderjarige] verblijft van maandagochtend tot en met woensdag na het weekend (negen nachten) bij de vader, gevolgd door een verblijf bij de moeder van woensdagmiddag na school tot en met maandagochtend (vijf nachten). Het wisselmoment vindt plaats op school;
  • in de vakanties van één week (de herfstvakantie en carnavalsvakantie) verblijft [minderjarige] tot woensdag 14.00 uur bij de ouder bij wie hij het weekend voorafgaand aan de vakantie verblijft, waarna [minderjarige] vervolgens bij de andere ouder verblijft, die hem op maandagochtend naar school brengt;
  • in de meivakantie verblijft [minderjarige] de eerste week bij de ouder bij wie hij het eerste weekend van de vakantie verblijft en de tweede week bij de andere ouder;
  • in de kerstvakantie verblijft [minderjarige] in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader en in de even jaren omgekeerd;
  • in de zomervakantie verblijft [minderjarige] de eerste week bij de moeder, de tweede week bij de vader, de derde en vierde week bij de moeder en de vijfde en zesde week bij de vader;
  • [minderjarige] verblijft op zijn verjaardag in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
  • tijdens de paasdagen verblijft [minderjarige] in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
  • met Pinksteren verblijft [minderjarige] in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • met Hemelvaart verblijft [minderjarige] donderdag en vrijdag in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
  • [minderjarige] verblijft op 5 december (pakjesavond) bij de vader en op 6 december bij de moeder;
  • de overdracht vindt, als [minderjarige] niet naar school gaat en er geen afwijkend tijdstip is vastgesteld, om 11.00 uur plaats waarbij de ouder waarbij [minderjarige] op dat moment verblijft, hem brengt naar de andere ouder.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Zij handhaaft haar stelling dat het in het belang van [minderjarige] is, dat [minderjarige] evenveel tijd bij de moeder verblijft als bij de vader. Indien de oorspronkelijke regeling, waarin dit gerealiseerd was, teveel wisselmomenten en onrust meebrengt, kan dit probleem eenvoudig worden verholpen door de door haar voorgestelde week om week regeling toe te passen. De rechtbank heeft op geen enkele wijze gemotiveerd waarom die regeling niet in het belang van [minderjarige] zou zijn. De moeder is inmiddels verhuisd naar [woonplaats moeder] waar zij de beschikking heeft over een mooie, geschikte woning. Het onderwijs ten behoeve van [minderjarige] is weer volledig hervat, zodat [minderjarige] ook geen thuisonderwijs meer hoeft te volgen. Dat biedt meer structuur en is duidelijk beter voor [minderjarige] . De moeder is actief betrokken in haar ouderrol, zowel thuis als op school. Dit wordt ook geconstateerd door de GI en de raad. De moeder is oprecht van mening dat zij [minderjarige] evenveel kan bieden als de vader. Zij beschikt over dezelfde kwaliteiten als de vader. Daarnaast is in het belang van [minderjarige] dat hij als kind van een Japanse moeder en een Nederlandse vader via de moeder en de Japanse school, ook de Japanse waarden en de Japanse cultuur leert kennen en waarderen. Hij zal daar in de toekomst profijt van hebben.
De moeder kan zich verder niet aan de indruk onttrekken dat de rechtbank bij haar beslissing over de zorgregeling het advies van de raad heeft opgevolgd, waarbij de raad is uitgegaan van de oude situatie in plaats van de nieuwe verbeterde situatie.
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. De zorg- en contactregeling dient vanuit het belang van [minderjarige] te worden bepaald.
De wisselmomenten leveren veel spanning op bij alle partijen en dienen daarom beperkt te worden. Tussen de vader en de moeder verloopt de communicatie zeer moeizaam door de onduidelijkheden die de moeder schept. De moeder houdt informatie achter en lijkt niet mee te willen werken aan het opbouwen van een betere communicatie tussen partijen. Daarnaast zijn er zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder en over haar hechting met [minderjarige] . De moeder kan niet voldoende structuur en houvast bieden, hetgeen juist in het belang van [minderjarige] is. Ook bij pogingen vanuit verschillende instanties om hulp aan te bieden houdt de moeder zich afzijdig en wil zij hier niet aan meewerken. Verder geeft [minderjarige] zelf aan liever bij de vader te verblijven dan bij de moeder. Daarom dient de periode dat [minderjarige] bij de vader verblijft te worden vergroot en de periode waarin hij bij de moeder verblijft te worden ingekort. Dit zorgt ook voor meer rust en structuur bij [minderjarige] . Tot slot zijn er zorgen over de onvoorspelbaarheid en oninvoelbaarheid van de moeder in het moeder en kind-contact, alsook over de psychische gesteldheid van de moeder. Op [datum] 2021 heeft de vader samen met zijn huidige partner een zoon gekregen. De vader verzoekt het hof vast te leggen dat [minderjarige] voortaan op [datum] bij de vader verblijft.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Vanwege de gegrondverklaring van de klacht van de moeder tegen het raadsrapport van 19 november 2020 zal er een aanvullend raadsonderzoek worden verricht. De raad verwacht dat dit onderzoek binnen enkele weken gestart wordt. In afwachting van de uitkomst van het aanvullend raadsonderzoek, adviseert de raad het hof om de verdere behandeling van de zaak aan te houden. Het is de raad niet bekend of het aanvullend raadsonderzoek zal resulteren in een andere uitkomst. Met de uitkomst van het aanvullend raadsonderzoek zal er opnieuw gekeken moeten worden naar deze zaak waarbij het belang van [minderjarige] voorop dient te staan.
3.8.
De stichting heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Het is belangrijk dat er duidelijkheid en rust komt bij [minderjarige] . [minderjarige] is namelijk gebaat bij rust en structuur. De strijd tussen de ouders is een groot onderdeel van de problemen die spelen bij [minderjarige] . [minderjarige] zit klem tussen beide ouders. Voor [minderjarige] zit de onduidelijkheid in hele kleine dingen. [minderjarige] ervaart nu rust. Of [minderjarige] evenveel rust zal ervaren bij een ‘week op week af regeling’ is niet duidelijk. Terugkeer naar de vorige zorgregeling verdient in elk geval niet de voorkeur. Verder ziet de stichting dat de moeder groeit in haar ouderrol. De moeder gaat tegenwoordig veel meer het gesprek aan met de stichting, hetgeen de situatie ten goede komt.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de moeder op 29 november 2020 bij de raad een klacht heeft ingediend over de handelswijze van de raad bij de totstandkoming van het raadsrapport van 19 november 2020. Dit rapport heeft in eerste aanleg mede ten grondslag gelegen aan de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling.
3.9.2.
Uit de brief van de raad van 30 augustus 2021 volgt dat op de klacht is beslist en dat er een aanvullend raadsonderzoek moet komen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad verklaard dat het aanvullend onderzoek naar verwachting binnen enkele weken gestart zal worden.
3.9.3.
Het hof acht zich, gelet op het voorgaande, op dit moment niet in staat om een beslissing te nemen op het verzoek in hoger beroep. Daartoe dient het hof te beschikken over de resultaten van het aanvullend raadsonderzoek. Het hof zal daarom de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden in afwachting van de resultaten van het aanvullend onderzoek en het advies van de raad. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.9.4.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 21 april 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.J. Witkamp en is op 20 januari 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier