Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Het hof is van oordeel of dat het schorsingsverzoek van de man moet worden afgewezen en overweegt als volgt.
huurinkomstenvan de panden van de man is geen sprake. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de heer [betrokkene] in zijn rapport ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de op de panden drukkende kosten van totaal afgerond € 73.000,- per jaar (niveau 2022), zodat de huurinkomsten thans hooguit € 77.000,- per jaar bedragen en niet € 150.000,- per jaar, waar de rechtbank ten onrechte vanuit is gegaan. De man heeft het daartoe door hem zelf opgestelde, tijdens de mondelinge behandeling overgelegde, overzicht met het daarin becijferde bedrag aan kosten van € 73.000,- echter in het geheel niet met stukken onderbouwd. De verwijzing naar onder meer de algemene maatstaf van de Consumentenbond voor het berekenen van de kosten (van 1 à 2% van de WOZ-waarde), gaat niet op. De noodzaak van een gedegen onderbouwing van de kosten klemt te meer nu de vrouw tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft gesteld dat in eerste aanleg uitvoerig aan de orde is geweest dat er dubbeltellingen in de eerder door de man opgevoerd kosten zijn geconstateerd, dat kosten van de huurpanden ten onrechte zijn vermengd met de kosten van de eigen woning van de man en dat er ook sprake is van contante huur ontvangsten en contante betalingen van kosten, hetgeen de man niet heeft weersproken.
aanvullende behoefteheeft, zoals de man heeft gesteld, leidt naar het oordeel van het hof evenmin tot een kennelijke misslag. Dat de vrouw feitelijk een hogere AOW-uitkering heeft dan waar de rechtbank vanuit is gegaan, leidt naar het oordeel van het hof niet tot een zodanig lagere bruto aanvullende behoefte van de vrouw, dat de door de rechtbank bepaalde alimentatie t.b.v. de vrouw op een kennelijke misslag berust.
echtelijke woningvan € 15.000,- per jaar, zoals de man tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht. De man heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de woning thans wordt verhuurd voor € 900,- per maand (inclusief verbruikskosten), hetgeen een opbrengst genereert van € 10.800 per jaar. Wat daar ook van zij, het door de man gestelde verschil in huurinkomsten is in relatie tot het totale inkomen van de man te gering om te oordelen dat sprake is van een kennelijke misslag.
beleggingsportefeuillebetreft sprake is van een kennelijke misslag, omdat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een rendement van € 1.978,- per jaar. De man heeft weliswaar als productie HB 8 een portefeuilleoverzicht 2021 van [financiële instelling] overgelegd waaruit een saldo en rendement blijken van € 0,-, maar de vrouw heeft daartegenover gesteld dat er evengoed vanuit een andere rekening/instelling sprake kan zijn van rendement uit een beleggingsportefeuille. Nu onder meer een aangifte inkomstenbelasting 2021 ontbreekt, is het standpunt van de man niet te verifiëren. De man heeft zijn stelling op dit punt, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet, althans onvoldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande is ook op dit punt van een kennelijke misslag geen sprake.
noodtoestandkomt te verkeren indien de bestreden beschikking ten uitvoer wordt gelegd. Uit de door de man in de voorgaande procedure(s) overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2019 (map II, gele tab 20), (van latere jaren heeft de man geen IB aangiftes overgelegd) blijkt dat de man in box III onroerende zaken in eigendom heeft ter waarde (WOZ) van € 1.433.184,- waarop schulden in mindering dienen te komen, resulterend in een belastbaar inkomen in box III van