ECLI:NL:GHSHE:2022:1509

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
200.300.444_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige na langdurig gebrek aan contact tussen ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2012, werd beëindigd. De man, die sinds 2017 geen contact meer heeft gehad met het kind, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een nieuw onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten. De vrouw verzet zich hiertegen en stelt dat wijziging van het gezag noodzakelijk is in het belang van het kind, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en het gebrek aan betrokkenheid van de man.

Het hof heeft de mondelinge behandeling op 24 maart 2022 gehouden, waarbij beide partijen en de raad zijn gehoord. De rechtbank had eerder al een traject voor ouderschapsreorganisatie opgelegd, maar dit heeft niet geleid tot verbetering van de situatie. De man heeft zijn gezag nooit gebruikt om te dwarsbomen, maar de vrouw stelt dat de man niet in staat is om gezamenlijk beslissingen te nemen over het kind, gezien zijn gebrek aan contact en inzicht in de ontwikkeling van het kind.

Het hof overweegt dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag noodzakelijk is, omdat de man al vijf jaar geen contact heeft gehad met het kind en er geen vooruitzicht is op herstel van contact. De persoonlijkheidsstructuur van de man maakt het moeilijk om als ouders gezamenlijke beslissingen te nemen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 mei 2022
Zaaknummer: 200.300.444/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/262750 / FA RK 19-1277
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.P.H.J. Hermans,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw
,
advocaat: mr. R.J. van der Heijden.
Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 augustus 2019, 1 april 2020 en 5 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 oktober 2021, heeft de man het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende,
een onderzoek door de raad te gelasten naar de vraag of een wijziging van het gezag tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] alvorens tot enige beslissing te komen, althans te bepalen dat het gezamenlijk gezag met betrekking tot [minderjarige] niet wordt beëindigd.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 december 2021, heeft de vrouw verzocht het verzoek van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van dit geding die de vrouw heeft moeten maken, te vermeerderen met de nakosten indien de man niet binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking aan de proceskostenveroordeling heeft voldaan.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Hermans en door een tolk in de Italiaanse taal, B. Kapiteijn;
-de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Heijden;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 5 juli 2021;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de man d.d. 26 oktober 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van 2005 tot 2014 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige], op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].
De man heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2.
De man en de vrouw zijn bij beschikking van de rechtbank van 4 mei 2012 gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige]. Een eerder verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag is bij beschikking van de rechtbank van 7 februari 2017 afgewezen.
3.3.
Sinds maart 2017 is er geen contact meer geweest tussen de man en [minderjarige]. Humanitas vond het op dat moment niet verantwoord om het contact tussen de man en [minderjarige] dat onder begeleiding plaatsvond, voort te zetten.
Bij beschikking van 29 juni 2018 heeft de rechtbank een verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen.
3.4.
De procedure waar deze beschikking over gaat is in april 2019 gestart. Bij de beschikking van 13 augustus 2019 heeft de rechtbank – in het kader van deze (nieuwe) procedure tot beëindiging van het gezamenlijk gezag – de ouders in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het jeugdhulptraject Nieuw Ouderschap. Daarnaast heeft de rechtbank, kort gezegd en voor zover hier van belang, voorwaardelijk opdracht aan de raad gegeven om, indien het jeugdhulptraject niet wordt gestart of voortijdig wordt beëindigd, onderzoek te doen en advies uit te brengen aan de rechtbank over de volgende vraag:
- bestaat bij voortduring van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders of is beëindiging van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk?
Ieder verdere beslissing over het gezag heeft de rechtbank aangehouden.
3.5.
Bij de beschikking van 1 april 2020 heeft de rechtbank opnieuw voornoemde beslissing gegeven. Het bij beschikking van 13 augustus 2019 opgelegde traject Nieuw Ouderschap in het kader van het Uniform Hulpaanbod was nog niet van start gegaan vanwege een foutieve aanname door de raad en/of de betrokken hulpverlening over de inzet van een tolk.
3.6.
Partijen hebben in de periode van 7 april 2020 tot 15 januari 2021 deelgenomen aan het traject Nieuw Ouderschap bij Plinthos.
3.7.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 5 juli 2021 heeft de rechtbank bepaald dat het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt beëindigd en dat de vrouw alleen het gezag heeft over [minderjarige]. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.8.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Wijziging van het gezag is niet in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat partijen niet langer in staat zijn het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit te oefenen op een wijze die [minderjarige] in staat stelt zich in alle opzichten op een positieve wijze te ontwikkelen en die recht doet aan wat voor haar in dat opzicht van belang is. Dit oordeel is niet onderbouwd. De man heeft zijn gezag nooit gebruikt om dwars te liggen. [minderjarige] heeft nooit schade ondervonden van het gebrek aan constructief overleg tussen partijen. De man heeft het gevoel dat hij door beëindiging van het gezamenlijk gezag volledig uit het leven van [minderjarige] wordt weggeschreven.
Het laatste raadsonderzoek waarin is onderzocht of wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is, dateert uit 2016. Er is onvoldoende onderbouwing voor wijziging van het gezag. Een nieuw raadsonderzoek is onontbeerlijk en geeft de raad de mogelijkheid om zelf met [minderjarige] te spreken. Het gaat de man er niet om dat hij betrokken wordt bij alle gezag beslissingen, maar hij wil wel betrokken zijn bij bepaalde grote beslissingen zoals de schoolkeuze voor [minderjarige]. De man zou per e-mail op de hoogte gehouden kunnen worden, zodat hij weet wat er speelt en kan meedenken over te nemen beslissingen over [minderjarige]. Desgewenst kunnen de noodzakelijke contacten via een derde lopen.
Over zijn persoonlijke omstandigheden heeft de man verklaard dat zijn woonsituatie ongewijzigd is (hij woont in een appartement) en dat hij hulpverlening heeft vanuit de gemeente, gericht op het vinden van werk en het verbeteren van de Nederlandse taal. Hij heeft geen andere (psychische) hulp. De beschuldigingen die over zijn alcoholgebruik in het verleden zijn geuit, zijn onterecht.
3.10.
De vrouw voert – kort samengevat – het volgende aan.
Wijziging van het gezag is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Er is sprake van een ernstig verstoorde communicatie tussen partijen, er is geruime tijd geen contact tussen de man en [minderjarige] en de man heeft een beperkt zelfinzicht. De rechtbank heeft partijen de mogelijkheid gegeven om nog eenmaal te proberen het onderlinge vertrouwen en de communicatie te herstellen door middel van ouderschapsreorganisatie. Tijdens dit traject moest onder andere duidelijk worden in hoeverre de man zich laat behandelen voor zijn problematiek en of hij in staat is tot behoorlijke gezagsuitoefening. Het traject heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De man heeft ook in hoger beroep niet aangetoond dat hij bereid is om aan zichzelf te werken. De man miskent bovendien dat voor gezamenlijk gezag partijen beide op de hoogte moeten zijn van wat zich in het leven van [minderjarige] afspeelt. De rechtbank stelt terecht dat, omdat de man al vijf jaar geen contact meer heeft met [minderjarige], hij geen zicht heeft op haar ontwikkeling. Niet te verwachten is, en zeker niet op korte termijn, dat partijen gezamenlijk beslissingen over [minderjarige] kunnen nemen. De vrouw draagt sinds 2014 alleen de zorg voor [minderjarige] en neemt alleen de beslissingen over haar.
Een nieuw onderzoek door de raad, zoals de man verzoekt, zal geen soelaas bieden en zal niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank heeft in haar beslissing gebruik gemaakt van het advies van de raad. De raad is betrokken geweest bij de hulpverlening die afgelopen jaren is ingezet. Dit is ook meegenomen in zijn advies.
3.11.
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. In het geval het gezamenlijk gezag in stand zou blijven zijn er risico’s die effect kunnen hebben op de ontwikkeling van [minderjarige]. De man heeft geen kennis van de huidige situatie van [minderjarige] en daarnaast is een risico de persoonlijkheidsstructuur van de man, wat over de hele lijn naar voren komt. Hij blijkt moeite te hebben met reflecteren, met het loslaten van de ex-partnerrelatie en met het scheiden van hoofd- en bijzaken. Dit hoeft niet (alleen) onwil te zijn, maar kan ook onmacht zijn. De raad ziet geen meerwaarde in een nieuw raadsonderzoek. Een gesprek van de raad met [minderjarige], zoals de man wenst, kan [minderjarige] zelfs belasten.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
In het tweede lid is bepaald dat – onder meer – artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing is. Dit houdt in dat de rechter kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
3.12.3.
Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] dat de man mede gezag beslissingen over haar blijft nemen, nu hij inmiddels ruim vijf jaar geen contact met [minderjarige] heeft gehad en geen kennis heeft van haar (recente) ontwikkelingen. Er is geen vooruitzicht op contactherstel binnen afzienbare termijn. Daar komt bij dat de persoonlijkheidsstructuur van de man het moeilijk maakt om als ouders gezamenlijke beslissingen te nemen. In de eindrapportage Nieuw Ouderschap van Plinthos van 16 februari 2021 wordt als beperking van de man om te komen tot een betere communicatie met de vrouw, genoemd dat het voor de man moeilijk lijkt om het verleden en de ex-partnerproblematiek los te laten of ten minste los te zien van het ouderschap. De hulpverlening ziet dat de man het moeilijk vindt om hoofd- en bijzaken te scheiden en bemerkt weinig reflectie bij de man. Hij blijft terugkomen op het verleden en het lukt hem niet om te kijken naar wat hij anders kan doen. Ook deze laatst ingezette hulpverlening van Plinthos, waarbij intensieve, individuele gesprekken met partijen hebben plaatsgevonden (acht gesprekken met de man en vijf met de vrouw), alsmede twee gezamenlijke gesprekken met partijen, heeft niet kunnen leiden tot (een begin van) herstel van vertrouwen tussen partijen en verbetering van hun onderlinge communicatie. In hoger beroep zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan in de bestaande situatie verandering kan worden verwacht. Het hof acht het daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de beslissingen in het kader van het gezag voortaan alleen door de vrouw worden genomen.
3.12.4.
Het hof acht zich, voor zover de man heeft verzocht om een onderzoek door de raad, op grond van de stukken (waaronder het verslag van het uitgebreide traject bij Plinthos) en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nieuw raadsonderzoek te gelasten. Een nader onderzoek heeft geen meerwaarde, ook niet om [minderjarige] te kunnen horen zoals de man heeft bepleit. De basisproblematiek die in onderhavige kwestie speelt, zit tussen partijen en in de persoonlijkheid van de man. Het betrekken van [minderjarige] in de procedure door middel van een raadsonderzoek zou daarom voor de gezagsbeslissing niet uitmaken.

4.De slotsom

4.1.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4.2.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren. Voor een proceskostenveroordeling, zoals de vrouw heeft verzocht, ziet het hof geen aanleiding.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 5 juli 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en A.M. van Riemsdijk en is op 12 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.