ECLI:NL:GHSHE:2022:1507

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
200.306.969_01 en 200.306.969_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en gezag over minderjarige in familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om vernietiging van de beschikking die een zorgregeling en een dwangsombepaling voor de omgang met haar minderjarige dochter, geboren in 2007, vaststelt. De moeder stelt dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de minderjarige is, die kampt met angst- en paniekklachten en PTSS. De vader, verweerder in het appel, stelt dat de moeder de minderjarige belast met haar eigen trauma's en dat hij geen invloed heeft op de situatie. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming zijn ook betrokken in deze zaak en hebben hun zorgen geuit over de situatie van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarige de gelegenheid gegeven haar mening te uiten. Het hof heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de minderjarige te behartigen en heeft de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking geschorst in afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken tot wijziging van het gezag en de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 mei 2022
Zaaknummer: 200.306.969/01 en 200.306.969/02
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/367720 / FA RK 20-183 en C/02/373758 / FA RK 20-3274
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.R. Klaver,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt in deze zaak aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 20 januari 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 februari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing over het gezag van [minderjarige] , de verdeling van de zorg- en opvoedtaken voor wat betreft [minderjarige] en de dwangsombepaling, en, opnieuw rechtdoende, te bepalen:
primair dat op dit moment geen zorgregeling wordt vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] , althans subsidiair dat zorgregeling wordt opgeschort in afwachting van nader onderzoek;
dat er primair geen dwangsombepaling wordt opgelegd, dat deze komt te vervallen, althans dat deze dwangsombepaling subsidiair wordt opgeschort in afwachting van nader onderzoek, althans meer subsidiair een regeling vast te stellen zoals het hof juist acht;
en voorts bij provisionele voorziening de zorgregeling op te schorten, ook de dwangsombepaling op te schorten en tevens schorsende werking te willen verlenen, althans opschorting te geven aan de uitvoerbaarheid bij voorraad van de uitspraak van de rechtbank;
primair dat de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige] toekomt, subsidiair dat de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige] krijgt voor de periode dat [minderjarige] onder behandeling staat van traumatherapie;
dat een deskundigenonderzoek wordt gelast, waarbij de vader, net als de moeder, een psychiatrisch deskundigenonderzoek zal ondergaan, via het NIFP, met oplegging van de MASIC methodiek voor beide ouders (feitenonderzoek partnergeweld);
primair dat de ondertoezichtstelling eindigt, subsidiair dat een andere GI met de uitvoering wordt belast.
2.2.
Bij verweerschrift van de GI met producties, ingekomen ter griffie op 1 april 2022, heeft de GI verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Klaver;
  • de vader;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] namens de raad.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en er is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 16 maart 2022;
  • V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 21 maart 2022;
  • V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 31 maart 2022;
  • de tijdens het kindgesprek door [minderjarige] overgelegde brief.

3.De beoordeling

De feiten en het procesverloop
3.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen is, voor zover in deze zaak van belang, de minderjarige [minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.1.1.
Tijdens het huwelijk van de ouders zijn daarnaast geboren:
  • [broer 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003, hierna te noemen: [broer 1] ;
  • [broer 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005, hierna te noemen: [broer 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de jongens.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 12 april 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd tot 12 juli 2022.
3.3.
Bij beschikking van 10 maart 2020 heeft de rechtbank de bij beschikking van 5 juni 2019 vastgestelde zorgregeling gewijzigd en een voorlopige zorgregeling vastgesteld en de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden.
3.4.
Bij beschikking van 22 juli 2020 heeft de rechtbank de voorlopige zorgregeling gehandhaafd en de beslissing over de definitieve zorgregeling nader aangehouden.
3.5.
Bij beschikking van 5 juni 2019 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, een zorgregeling vastgesteld.
3.6.
Bij beschikking van 24 december 2020 heeft het hof ’s-Hertogenbosch, onder wijziging van de beschikking van 5 juni 2019, een voorlopige zorgregeling vastgesteld. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.7.
Bij beschikking van 22 april 2021 heeft de rechtbank, voor zover in deze zaak van belang, voornoemde beschikking van het hof gewijzigd en een nadere voorlopige zorgregeling vastgesteld. Het verzoek van de moeder ten aanzien van het gezag over [minderjarige] heeft de rechtbank afgewezen.
3.8.
Bij beschikking van 16 juli 2021 heeft de rechtbank, voor zover in deze zaak van belang, de voorlopige zorgregeling gehandhaafd en de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden.
3.9.
Bij de bestreden beschikking van 20 januari 2022 heeft de rechtbank, voor zover in deze zaak van belang, ten behoeve van [minderjarige] een verdeling van de zorg- en opvoedtaken vastgesteld en daaraan een dwangsomregeling gekoppeld, waarbij de moeder voor iedere dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft om de zorgregeling na te komen een bedrag van € 100,- is verschuldigd, met een maximum van € 10.000,-.
De rechtbank heeft daarbij een regeling vastgesteld waarbij [minderjarige] een weekend per twee weken bij de vader verblijft van vrijdagavond na het paardrijden tot zondagavond 21.00 uur, welke weekenden gelijk vallen met de weekenden dat [broer 2] bij de vader is en daarbij tevens een regeling voor de vakanties en feestdagen vastgesteld, zoals opgenomen in die beschikking, waarbij de vakanties en feestdagen zoveel mogelijk bij helfte worden verdeeld.
3.10.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.11.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Er is een zorgregeling vastgesteld die geen recht doet aan de situatie en aan de belangen van [minderjarige] . [minderjarige] is op dit moment niet in staat om omgang met de vader te hebben. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte een dwangsomregeling vastgesteld. Deze doet evenmin recht aan de huidige situatie en werkt contraproductief.
De moeder heeft wel degelijk haar best gedaan om de omgang tussen [minderjarige] en de vader te stimuleren, maar zij kan [minderjarige] niet dwingen. Er wordt door de rechtbank en de GI niet goed naar [minderjarige] geluisterd. Het gaat niet goed met haar. [minderjarige] is uiteindelijk door de huisarts doorverwezen naar de GGZ vanwege toenemende angst- en paniekklachten en depressieve gevoelens. Daar is geconstateerd dat er bij [minderjarige] sprake is van PTSS. De moeder acht dit zeer zorgelijk. [minderjarige] ervaart onvoldoende veiligheid bij en beschikbaarheid van de vader.
Er is op dit moment ook geen contact tussen de moeder en [broer 1] en [broer 2] . De laatste keer lieten zij in de thuissituatie grensoverschrijdend gedrag zien in de zin van fysiek geweld naar [minderjarige] en naar elkaar toe.
De moeder stelt zich verder op het standpunt dat haar verzoek tot een deskundigenonderzoek ten onrechte is afgewezen. Zij acht het noodzakelijk dat er systeemonderzoek wordt gedaan, bij voorkeur op het psychiatrisch vlak. Te denken valt aan de MASIC-methodiek voor beide ouders en een NIFP-onderzoek voor de vader, waarbij er naast onderzoek ook plaats is voor systeemtherapie. De reden waarom de moeder in het verleden niet volledig met het onderzoek door [onderzoeker] heeft willen meewerken was gelegen in het feit dat de onderzoeker niet BIG-geregistreerd was en omdat er volgens haar sprake was van een belangenverstrengeling. De vraagstelling was gedeeltelijk gericht op een eventuele uithuisplaatsing. De dreiging van een uithuisplaatsing heeft in de relatie tussen [minderjarige] en de vader veel kapot gemaakt.
De moeder stelt verder dat zij continu de schuld krijgt van de situatie die is ontstaan, terwijl zij enkel haar zorgen heeft willen uitspreken over de vader. Als ouder zal zij dit blijven doen.
3.12.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] zit klem tussen haar ouders. Zij wordt al drie à vier jaar met de trauma’s van de moeder belast, waarbij de moeder deze trauma’s overdraagt aan [minderjarige] en de vader steeds meer uit het leven van [minderjarige] wordt verbannen. De moeder heeft de opdracht gekregen om hulp te zoeken en aan zichzelf te werken, maar zij heeft hier tot op heden geen uitvoering aan gegeven. [minderjarige] heeft nu de regie gekregen, hetgeen niet passend is bij een meisje van veertien jaar.
De oplossing van de huidige situatie is volgens de vader gelegen in het nakomen van de beschikking van de rechtbank die er nu ligt.
De vader heeft tot op heden geen dwangsommen geïncasseerd, aangezien de situatie hierdoor enkel nog meer zal verharden en dit niet tot een oplossing zal leiden. De vader ziet echter ook geen andere oplossing om uit de huidige impasse te geraken. Hij heeft geen enkele invloed op [minderjarige] , terwijl de moeder haar invloed non-stop kan uitoefenen.
Alhoewel de vader niet twijfelt aan de deskundigheid van de GGZ, vreest hij dat de GGZ niet volledig en derhalve eenzijdig is voorgelicht, hetgeen mogelijk van invloed is op de diagnose en behandeling van [minderjarige] . Dit klemt te meer, omdat de huisarts, die [minderjarige] heeft doorverwezen, een vriendin van de moeder is. Daarbij stroken de bevindingen van de GGZ niet met de eerdere beslissing van de moeder om de therapie van [minderjarige] bij praktijk [praktijk 1] te beëindigen, aangezien er volgens de moeder geen noodzaak meer voor zou zijn. [praktijk 1] is bekend met [minderjarige] en biedt eveneens EMDR.
De vader voert verder aan dat hij geprobeerd heeft om met [minderjarige] leuke dingen te ondernemen. Daarnaast heeft hij haar dagelijks van en naar haar stage gehaald en gebracht. De ontstane situatie, waarbij hij geen contact met [minderjarige] heeft, doet hem veel verdriet.
3.13.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Bij beschikking van 12 april 2018 is reeds vastgesteld dat [minderjarige] en de jongens door beide ouders worden betrokken in hun strijd. De kinderen hebben het gevoel dat ze tussen hun ouders moeten kiezen waardoor er onderling ook strijd en rivaliteit is ontstaan.
Na vier jaar ondertoezichtstelling blijkt dat niet de ouders samen met de GI de regie voeren, maar dat [minderjarige] en de moeder dit doen. De positie van [minderjarige] raakt steeds meer met de positie van de moeder verstrengeld. [minderjarige] heeft niet meer de positie van een kind.
Het is de GI tot op heden niet gelukt om op zijn minst te kunnen bewerkstelligen dat de vader en [minderjarige] een kans hebben gekregen om hun ouder-kindrelatie vorm te geven zonder dat deze door handelen of nalaten van de moeder negatief beïnvloed wordt.
Sinds 2 januari 2022 is [minderjarige] niet meer bij de vader geweest en heeft de moeder er, samen met [minderjarige] , opnieuw voor gekozen om geen uitvoering te geven aan de zorgregeling.
Wanneer de moeder de adviezen had opgevolgd om therapie voor zichzelf te gaan volgen en de zorgregeling was nagekomen, dan was de situatie waarschijnlijk niet zo uit de hand gelopen. De GI betreurt het eveneens dat het ouderschapsbemiddelingstraject is mislukt.
De GI is op dit moment niet bereid om systeemtherapie in te zetten, zoals door de moeder wordt verzocht. De moeder heeft zelf de oplossing in handen. Zij dient eerst aan zichzelf te werken en verandering te laten zien, conform het advies van [onderzoeker] . Er zijn door de rechter al veel verschillende aanwijzingen gegeven, maar de moeder heeft een en ander naast zich neergelegd.
Alhoewel de GI verder niet twijfelt aan de bevindingen van de GGZ, krijgt de GGZ een eenzijdig verhaal mee van [minderjarige] en de moeder. De GI had bovendien de therapie van [minderjarige] bij [praktijk 1] willen voortzetten. Zowel de GI, [praktijk 1] als de vader zijn door de moeder buiten spel gezet bij de inzet van de GGZ. De vader is uiteindelijk wel benaderd, maar dit had veel eerder dienen te gebeuren.
3.14.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, als volgt verklaard.
Er wordt veel naar elkaar gewezen, maar dit levert voor [minderjarige] niets op. De raad onderschrijft dat [minderjarige] hulp nodig heeft. Een therapie of behandeling voor [minderjarige] is echter pas zinvol indien alle informatie voor de hulpverlener beschikbaar is en er op basis daarvan een hulpverleningsplan kan worden opgesteld. De ouders dienen hierin hun rol te pakken. De raad constateert verder dat de moeder beslissingen en adviezen naast zich neerlegt. Dit baart zorgen en dit maakt tevens dat [minderjarige] is zoals ze is. Er moet gekeken worden naar het belang van [minderjarige] . [minderjarige] wacht al veel te lang op passende hulp. De raad zal in het belang van [minderjarige] aandringen op een verlenging van de ondertoezichtstelling.
De overwegingen van het hof
3.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder het verzoek om bij wijze van provisionele voorziening de uitvoerbaar bij voorraadverklaring voor wat betreft de zorgregeling en de dwangsombepaling te schorsen, ingetrokken.
Tevens heeft de moeder de verzoeken ten aanzien van het gezag en ten aanzien van de ondertoezichtstelling ingetrokken.
Het hof leidt hieruit af dat de moeder haar grieven dienaangaande niet langer handhaaft. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk is in voornoemde verzoeken.
Zorgregeling
3.16.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.17.
Het hof stelt voorop op dat het de taak van de kinderrechter, en derhalve van het hof is, om er alles aan te doen wat in zijn macht ligt om te bewerkstellingen dat een kind met beide ouders onbelast contact kan onderhouden, tenzij het belang van het kind zich hiertegen verzet.
3.18.
Of het belang van [minderjarige] zich tegen de huidige zorgregeling verzet is het hof op dit moment niet voldoende duidelijk geworden. Het hof acht zich op grond van de stukken en hetgeen door de ouders en de GI naar voren is gebracht, onvoldoende voorgelicht om een beslissing op het verzoek van de moeder te nemen.
3.19.
Er zijn immers veel zorgen over [minderjarige] , ook naar aanleiding van het gesprek met haar.
[minderjarige] zit al geruime tijd klem tussen haar ouders.
Het hof heeft met eigen ogen kunnen aanschouwen dat [minderjarige] een meisje is dat niet goed in haar vel zit en dat op dit moment weinig ruimte voelt om het contact met haar vader aan te gaan. Zij heeft veel verdriet van de hele situatie, waarbij zij recht tegenover haar broers staat en waarbij sprake is van dreigend contactverlies met zowel de vader als met [broer 1] en [broer 2] .
De druk die [minderjarige] ervaart heeft er (mede) toe geleid dat zij inmiddels angst- en paniekklachten heeft ontwikkeld. Soms vraagt zij zich af wat de zin van dit alles is. Het is zorgelijk dat een meisje van veertien jaar dergelijke gevoelens heeft en deze signalen afgeeft. Het hof acht het verder van belang dat [minderjarige] heel duidelijk aangeeft dat zij zich niet dan wel onvoldoende gehoord voelt.
3.20.
Om [minderjarige] een eigen stem te kunnen geven en om een beslissing te kunnen nemen waarbij het belang van [minderjarige] het meest is gediend, ziet het hof aanleiding om ingevolge artikel 1:250 BW een bijzondere curator te benoemen.
Dit artikel maakt het mogelijk dat de rechter in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige een bijzondere curator kan benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De rechter kan dit doen zowel op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve, indien de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige en indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen.
3.21.
Het hof neemt bij deze beslissing in overweging dat niet alleen de ouders recht tegenover elkaar staan, maar dat de verhouding tussen de moeder en [minderjarige] enerzijds en de GI anderzijds eveneens is verhard.
3.22.
Aan de bijzondere curator wordt de taak gegeven om meer zicht te krijgen op hoe het met [minderjarige] gaat, welke problemen [minderjarige] ervaart in het contact met haar vader en broers, welke hulpverlening voor [minderjarige] en/of de ouders noodzakelijk is om te komen tot een vorm van contactherstel en of, en zo ja, welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] wordt geacht, zowel voor op de korte termijn als voor op de langere termijn.
3.23.
Het hof heeft mevrouw [bijzondere curator] , psychologe en mediator te [plaats] , bereid gevonden om tot bijzondere curator voor [minderjarige] te worden benoemd, met dien verstande dat zij niet eerder kan aanvangen dan over een periode van circa vijf weken.
3.24.
Het hof verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de ‘Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen, te raadplegen via www.rechtspraak.nl.
3.25.
Het hof verzoekt de advocaten van de ouders om de bijzondere curator van adres-, e‑mail- en/of telefoongegevens te voorzien, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt.
3.26.
Het hof wijst partijen erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in het kader van de aan haar verstrekte opdracht te geven instructies gevolg te geven en de bijzondere curator in staat te stellen in contact met [minderjarige] te treden.
3.27.
De gesprekken tussen [minderjarige] en de bijzondere curator dienen buiten aanwezigheid van de ouders plaats te vinden. De inrichting van de gesprekken die de bijzondere curator met de kinderen, de ouders of derden voert is geheel ter bepaling aan de bijzondere curator.
3.28.
Aan de bijzondere curator wordt verzocht verslag uit te brengen vóór 5 september 2022, althans vóór deze datum het hof schriftelijk te berichten over de voortgang van haar werkzaamheden.
3.29.
Het hof zal verder bepalen dat partijen, de GI en de raad na toezending door het hof van het verslag van de bijzondere curator in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk op voornoemd verslag te reageren.
3.30.
In afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator zal het hof tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking schorsen. Dit brengt met zich dat de huidige zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader en de hieraan gekoppelde dwangsomregeling voorlopig wordt geschorst, totdat daarop nader is beslist.
3.31.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het provisionele verzoek, alsmede in de verzoeken ten aanzien van het gezag, tot beëindiging van de ondertoezichtstelling dan wel tot toewijzing van een andere GI;
schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking voor wat betreft de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader en de hieraan gekoppelde dwangsomregeling;
benoemt mevrouw [bijzondere curator] , praktijk [praktijk 2] te [plaats] ( [adres] , [postcode] ), telefoonnummer [telefoonnummer] , email: [email] tot bijzondere curator over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ( [minderjarige] ), teneinde de belangen van [minderjarige] te behartigen met de taakomschrijving zoals hiervoor onder rov. 3.22 beschreven;
draagt de bijzondere curator op verslag uit te brengen vóór 15 september 2022, althans vóór deze datum het hof schriftelijk te berichten over de voortgang van haar werkzaamheden;
bepaalt dat de griffier van het hof er zorg voor draagt dat de bijzondere curator de beschikking krijgt over de processtukken;
bepaalt dat partijen, de GI en de raad na toezending door het hof van het verslag van de bijzondere curator in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk op voornoemd verslag te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 15 september 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en
H.M.A.W. Erven en is op 12 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.