ECLI:NL:GHSHE:2022:1505

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
200.306.993_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2018. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 januari 2022 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van haar kind werd verlengd tot 27 januari 2023. De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling niet goed verloopt en dat de samenwerking met de gecertificeerde instelling (GI) niet deugdelijk is. Ze heeft verschillende voorbeelden gegeven van problemen in de hulpverlening en verzoekt om een kortere verlenging van de ondertoezichtstelling, zodat er meer controle is op de uitvoering.

De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de moeder moet meewerken aan de hulpverlening. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2022. De vader en de Raad voor de Kinderbescherming waren niet aanwezig. Het hof heeft de wettelijke vereisten voor de ondertoezichtstelling beoordeeld en geconcludeerd dat deze nog steeds van toepassing zijn. De moeder heeft niet betwist dat er ontwikkelingsbedreigingen zijn voor de minderjarige en dat de hulpverlening nog niet voldoende wordt geaccepteerd door de ouders.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen. Het hof heeft benadrukt dat de ouders hun verantwoordelijkheid moeten nemen en dat de hulpverlening gericht is op het vinden van een passende ouderschapsvorm. De beslissing is op 12 mei 2022 openbaar uitgesproken door mr. A.M. Bossink in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 mei 2022
Zaaknummer : 200.306.993/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/392559 / JE RK / 21-2501
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Mudde-Zeevaart.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 februari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden af te wijzen danwel subsidiair het verzoek toe te wijzen voor de beperkte duur van zes maanden met een eventuele aanhouding van het overige deel van het verzoek.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 maart 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Kerkhof;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. De vader is ook niet verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 27 januari 2021 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 januari 2021 tot 27 januari 2022.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 27 januari 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De ondertoezichtstelling is vanaf de aanvang niet goed verlopen. Tussen de moeder en de GI is geen deugdelijke werkrelatie tot stand gekomen. De samenwerking verloopt niet goed, de GI is niet goed te bereiken en aan het verzoek van de moeder om een andere, mannelijke gezinsvoogd met meer werkervaring is geen gehoor gegeven. De GI handelt niet in het belang van [minderjarige] . Als voorbeelden noemt de moeder dat gewacht is met het opstarten van logopedie voor [minderjarige] en dat op haar zorgen over het gedrag van [minderjarige] (bijten) niet adequaat is gereageerd. Het traject bij [instantie] is laat ingezet en komt niet goed van de grond. De wijze waarop wordt ingezet op oudercommunicatie is schools en roept weerstand op bij de moeder. Onvoldoende is gedaan met het oordeel van de rechtbank dat methoden moeten worden ingezet waar de ouders achter staan.
De GI is niet met een andere aanpak gekomen. De werkrelatie tussen de moeder en de jeugdzorgwerker is verder onder druk komen te staan en de strijd tussen de ouders is verhard. Het draagvlak voor de ondertoezichtstelling neemt steeds verder af. Het bereiken van de gestelde doelen is in deze situatie niet haalbaar.
De moeder staat daarom niet langer achter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Subsidiair verzoekt de moeder de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden, zodat er rechtelijke controle is op de uitvoering van ondertoezichtstelling.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
[instantie] kan de juiste hulpverlening bieden. De moeder is aan zet om die hulp te aanvaarden en zich begeleidbaar op te stellen. Doordat zij niet meewerkt aan de hulpverlening wordt het hulpverleningstraject dat is uitgezet vertraagd. De GI is zich ervan bewust dat de relatie tussen de huidige hulpverlener van [instantie] en de moeder niet optimaal is en kijkt naar mogelijkheden om daarin een wijziging aan te brengen. De GI verwacht ook dat de moeder zich aanpast. De vader is nu aangehaakt bij de hulpverlening. Met [minderjarige] gaat het op school goed. De ontwikkelingsbedreiging voor hem zit voornamelijk in de lange termijn, wanneer de ouders boven zijn hoofd de strijd met elkaar blijven voeren. De zorgen van de moeder over het gedrag van [minderjarige] zijn besproken met school en vanuit de school wordt geen hulpverlening voor [minderjarige] nodig geacht.
Het is noodzakelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] dat de ondertoezichtstelling voor twaalf maanden verlengd blijft, juist vanwege de huidige situatie waarin onvoldoende wordt meegewerkt aan de hulpverlening en bij de ouders onvoldoende inzicht is in het eigen handelen. In die periode van twaalf maanden is het van belang dat de ouders hun communicatie gaan verbeteren, zij toe gaan werken naar een passende ouderschapsvorm en er een veilig en prettig opvoedsituatie is voor [minderjarige] . Daarvoor is het nodig dat de ouders structureel gaan meewerken met het hulpverleningstraject en zicht geven op hun opvoedsituatie.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
De moeder voert weliswaar aan dat de ondertoezichtstelling niet goed verloopt en contraproductief is, maar zij bestrijdt niet dat aan de gronden voor ondertoezichtstelling wordt voldaan. Gebleken is dat ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] nog niet zijn weggenomen. Er is nog steeds sprake van strijd en communicatieproblemen tussen de ouders. De hulpverlening die voor de ouders noodzakelijk wordt geacht wordt nog niet voldoende geaccepteerd. Beide ouders hebben moeite met aansluiten bij de ingezette hulpverlening van [instantie] . De vader is nu aangehaakt, maar de moeder is (nog) onvoldoende bereid aan de hulpverlening mee te werken. De GI erkent dat de relatie tussen de huidige hulpverlener van [instantie] en de moeder niet optimaal is en kijkt naar wat hierin mogelijk is. Dit neemt niet weg dat van de moeder (en de vader) wordt verwacht dat meegewerkt wordt aan de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening. De ondertoezichtstelling is niet vrijblijvend en de ouders dienen hierin hun verantwoordelijkheid te nemen.
De hulpverlening van [instantie] is er juist op gericht om, in het belang van [minderjarige] , te onderzoeken welke vorm van ouderschap passend is. Pas op het moment dat daar duidelijkheid in komt, kan er gekeken worden naar andere vormen van hulpverlening en kan er nagedacht worden over de vraag of een maatregel als de onderhavige nog passend is. Gelet op de huidige stand van zaken acht het hof de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar nodig om de hulpverlening verder vorm te geven. Voor het bepalen van een kortere termijn zodat door de rechter controle op de uitvoering van de ondertoezichtstelling kan plaatsvinden, zoals door de moeder is bepleit, ziet het hof geen aanleiding.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 14 januari 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en A.J.F. Manders en is op 12 mei 2022 door mr. A.M. Bossink uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.