ECLI:NL:GHSHE:2022:1502

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
200.275.495_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over eenhoofdig gezag en omgangsregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling en het ouderlijk gezag over twee minderjarigen. De moeder, verzoekster in principaal appel, en de vader, appellant in incidenteel appel, zijn in een conflict verwikkeld over de opvoeding en zorg voor hun kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Jeugdbescherming Brabant zijn betrokken als informanten in deze procedure. De zaak is voortgekomen uit een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het hof had bepaald dat de ouders met de gecertificeerde instelling tot een schottenaanpak moesten komen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals de raad. De GI was afwezig, maar had eerder rapportages ingediend. De vader heeft aangegeven dat de schottenaanpak niet heeft gewerkt, maar dat hij wel stappen heeft gezet in zijn opvoeding. De moeder daarentegen stelt dat zij en de vader in staat zijn om op een normaal niveau te communiceren en dat zij samen afspraken maken over de zorg voor de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders problematisch blijft en dat de moeder de grenzen van de afspraken blijft opzoeken. Gezien de belangen van de kinderen en de onduidelijkheid die ontstaat door de conflicten tussen de ouders, heeft het hof besloten dat het ouderlijk gezag bij de vader blijft. De huidige zorgregeling wordt niet gewijzigd, omdat de kinderen zich binnen de bestaande kaders positief ontwikkelen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 mei 2022
Zaaknummer: 200.275.495/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/347134 / FA RK 18-3676
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] .
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.G. van Tilburg-Keesmaat.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 28 januari 2021

Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat partijen met de GI tot een schottenaanpak overgaan zoals onder 3.10 en 3.12 omschreven. Iedere verdere beslissing is aangehouden in afwachting van bericht van de GI en partijen over de uitkomst van de schottenaanpak.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier van 14 oktober 2021 van de zijde van de moeder;
- de brief van 20 oktober 2021 van de GI, met bijlagen;
- het V8-formulier van 5 november 2021 van de zijde van de vader, met bijlage;
- de brief van 22 maart 2022 van de GI, met bijlagen.
6.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. B.P.A. Beers;
-de vader, bijgestaan door mr. A.G. van Tilburg-Keesmaat;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.3.
De GI is, met bericht van verhindering, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
6.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en met hen is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

7.De verdere beoordeling

De standpunten
7.1.
De GI laat in voornoemde brief van 20 oktober 2021 weten dat zij de tussenbeschikking van 28 januari 2021 pas op 3 maart 2021 heeft ontvangen en dat vervolgens meteen een tweede jeugdbeschermer is aangesteld en met de ouders een contract is opgesteld. In overleg is besloten dat de behandelaar van [instantie] zich vooral zou richten op de situatie bij de vader, waarbij hij moest leren om de dingen los te laten die zich voordoen in de opvoedsituatie bij de moeder. Dit is hem gelukt en heeft hem sterker gemaakt als opvoeder. De hulpverlener/vertrouwenspersoon van de moeder, [hulpverlener/vertrouwenspersoon] , is in het kader van de schottenaanpak betrokken gebleven bij de moeder.
De GI heeft gedurende de ondertoezichtstelling gezien dat het voor de moeder lastig is om zich te houden aan de gemaakte afspraken en dat zij steeds probeert de grenzen op te zoeken. De onrust die hierdoor wordt gecreëerd, heeft direct een negatief effect op het gezinssysteem bij de vader. De GI is van mening dat de kinderen duidelijkheid, structuur maar bovenal continuïteit nodig hebben. De raad heeft in 2019 geadviseerd de vader eenhoofdig te belasten met het ouderlijk gezag, zodat belangrijke zaken en beslissingen waaruit steeds spanningen voortkomen, worden vermeden en de kinderen meer rust zullen ervaren in hun opvoedsituaties. De GI onderschrijft dit advies nog steeds. Vanaf het moment dat de vader is belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen wordt gezien dat er rust is ontstaan in de situatie en dat de kinderen een onbelast contact kunnen hebben met hun beide ouders. De kinderen gaan ook buiten de vastgestelde omgangsregeling om naar de moeder als zij hier behoefte aan hebben. De GI is van mening dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
7.2.
De moeder voert aan dat de schottenaanpak niet heeft gewerkt. Sinds het ondertekenen van de overeenkomst hebben partijen niet of nauwelijks contact gehad met de jeugdbeschermers. Desalniettemin zijn partijen erin geslaagd om op een normaal niveau met elkaar te communiceren en in onderling overleg afspraken met elkaar te maken over de invulling van de zorg- en opvoedingstaken. Feitelijk betekent dit dat [minderjarige 1] dagelijks bij de moeder is en dat [minderjarige 1] , als zij dit wil en er overleg is geweest met de vader, ook wel eens bij de moeder blijft slapen. [minderjarige 2] verblijft minder vaak bij de moeder, maar ook voor hem geldt dat partijen tot praktische afspraken kunnen komen over het verblijf, het blijven slapen en het halen en brengen. Ook de vakanties hebben partijen in onderling overleg kunnen verdelen. Gelet op de huidige verdeling van de zorg, vindt de moeder het logisch dat zij is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. Daarbij voert zij ter zitting aan dat de vader geen informatie aan haar verstrekt over de kinderen en dat zij met het ouderlijk gezag zelf informatie kan opvragen bij de school of huisarts van de kinderen. De moeder verzoekt het hof de beslissing van de rechtbank te vernietigen, en te bepalen dat zij met de vader belast blijft met het ouderlijk gezag en dat partijen in onderling overleg de zorg- en contactregeling zullen invullen.
7.3.
De vader beaamt dat de schottenaanpak niet heeft gewerkt. Hij laat weten dat hij de GI zelf om hulp heeft gevraagd om hem te begeleiden voor wat betreft de communicatie en de opvoeding en dat hij hier baat bij heeft gehad, maar dat de hulpverlening bij de moeder niet van de grond is gekomen. De vader betwist uitdrukkelijk dat het de ouders lukt om op normale wijze met elkaar te communiceren. Om de rust te bewaren gaat de vader (conform de schottenaanpak) de communicatie met de moeder uit de weg en probeert hij zoveel mogelijk mee te bewegen. In de praktijk blijkt dit lastig en dit betekent ook niet dat de vader het eens is met de gang van zaken. Het baart de vader zorgen dat de moeder, op de dagen dat de kinderen doordeweeks vanuit haar naar school gaan, de kinderen nog steeds regelmatig (ten onrechte) ziekmeldt. De positieve ontwikkeling die de kinderen bij de vader doormaken, wordt door het hoge schoolverzuim teniet gedaan. [minderjarige 2] wil - in tegenstelling tot zijn oudere zus - niet ziek thuis zijn. Hij is gemotiveerd voor school en hij haalt goede cijfers. De vader voert ter zitting aan dat hij zich ook zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen, nu de moeder te kennen heeft gegeven dat zij bij haar ouders is gaan wonen, omdat zij last heeft van een stalker. Hij betwist dat hij geen informatie aan de moeder zou verstrekken over de kinderen en stelt in dit verband dat hij zelf niet weet waar [minderjarige 1] fysiotherapie krijgt, omdat de moeder deze medische zaken voor [minderjarige 1] regelt. De vader acht het in het belang van de kinderen dat hij belast blijft met het eenhoofdig gezag over de kinderen, zodat hij adequaat beslissingen kan nemen over de kinderen en zij niet (verder) klem en verloren zullen raken. Daarnaast acht hij een zorgregeling waarbij de kinderen vanuit hem naar school gaan in het belang van de kinderen. Hij handhaaft dan ook zijn verzoek om de zorgregeling te wijzigen zoals door hem is verzocht in incidenteel appel.
Advies raad
7.4.
De raad adviseert ter zitting om het ouderlijk gezag bij de vader te laten en de huidige zorgregeling in stand te laten. Uit het eindrapport van [instantie] blijkt dat de vader stappen heeft gezet in het loslaten van de kinderen in de opvoedsituatie bij de moeder en dat hij heeft geleerd om zich te richten op zijn eigen opvoedsituatie. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat de situatie tussen de ouders zal verbeteren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lijken een manier te hebben gevonden om met deze situatie om te gaan. De ondertoezichtstelling van de kinderen is beëindigd, omdat volgens de GI het hoogst haalbare is bereikt en met de gegeven kaders, waarbij de kinderen bij de vader wonen en hij belast is met het eenhoofdig gezag, de veiligheid van de kinderen kan worden gewaarborgd. De raad ziet eventueel een beperkte mogelijkheid om de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] uit te breiden, zodat zij samen tijd kunnen doorbrengen om de paarden te verzorgen, maar niet meer dan dat. Op het moment dat de veiligheid van de kinderen in het geding is, moet de vader kunnen ingrijpen, aldus de raad.
Gezag
7.5.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.5.2.
Niet in geschil is dat sprake is van gewijzigde omstandigheden.
7.5.3.
Het hof stelt voorop dat voor gezamenlijk ouderlijk gezag vereist is dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
7.5.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vader toekomt. In aanvulling hierop overweegt het hof nog het navolgende.
7.5.5.
Het hof stelt vast dat de situatie die door de rechtbank is omschreven in de bestreden beschikking onveranderd is gebleven. Nog steeds is sprake van een patroon tussen de ouders, waarbij de moeder probeert om de grenzen van de gemaakte afspraken op te zoeken en de vader onvoldoende weerstand kan bieden aan de moeder, waardoor hij instemt met extra contacten tussen [minderjarige 1] en de moeder, omdat hij de situatie niet wil laten escaleren en de relatie met [minderjarige 1] niet onder druk wil zetten. De hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling heeft niet geleid tot een verbetering van de communicatie tussen de ouders en ook de schottenaanpak heeft niet het gewenste resultaat gehad. De ondertoezichtstelling is inmiddels beëindigd omdat volgens [instantie] en de GI het hoogst haalbare is bereikt, zodat ook niet te verwachten is dat binnen afzienbare termijn nog verbetering zal komen in de situatie tussen de ouders en hun onderlinge communicatie. Aangezien de ouders nog altijd niet in staat zijn om op constructieve wijze overleg met elkaar te voeren over de kinderen, acht het hof het in het belang van de kinderen dat de vader eenhoofdig met het ouderlijk gezag belast blijft, zodat hij de belangrijke beslissingen aangaande de kinderen alleen kan blijven nemen, waardoor de kinderen minder last zullen hebben van spanningen tussen de ouders. Het hof conformeert zich dan ook aan het advies van de raad en zal de bestreden beschikking bekrachtigen ten aanzien van het gezag.
Verdeling zorg en opvoedingstaken
7.6.1
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a, tweede lid, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.6.2.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de zorgregeling die in de bestreden beschikking is vastgelegd te wijzigen en zal de beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
Het hof is gebleken dat met name [minderjarige 1] feitelijk vaker bij de moeder verblijft dan de vastgestelde regeling. De moeder haalt [minderjarige 1] dagelijks op om haar naar school te brengen en ook brengen [minderjarige 1] en de moeder veel tijd samen door om de paarden te verzorgen. Het hof begrijpt de zorgen van de vader omtrent het schoolverzuim, maar ziet gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] en haar uitdrukkelijke wens om vaker bij de moeder te verblijven op dit moment onvoldoende draagvlak om de regeling in te perken zoals door de vader in incidenteel appel is verzocht. Het hof zal ook voorbijgaan aan de wens van de moeder om de invulling van de zorgregeling aan de ouders over te laten, nu - zoals hiervoor reeds in het kader van het gezag is overwogen - de communicatie tussen de ouders te wensen overlaat en de moeder de grenzen van de afspraken zal blijven opzoeken, terwijl de kinderen juist gebaat zijn bij duidelijkheid.
7.6.3.
[minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek voorafgaand aan de mondelinge behandeling aangegeven dat zij graag doordeweeks bij de moeder wil verblijven en om het weekend bij de vader. [minderjarige 2] heeft verklaard dat hij graag zou zien dat de zorg tussen zijn ouders zo eerlijk mogelijk wordt verdeeld. In hetgeen de kinderen naar voren hebben gebracht, ziet het hof geen aanleiding om ambtshalve anders te oordelen en de zorgregeling met de moeder uit te breiden. Het hof overweegt hiertoe dat de vader - in tegenstelling tot de moeder - in staat is om de kinderen een stabiele basis te bieden, waarbij hij zich ook flexibel kan opstellen en in een voorkomend geval van de vastgestelde regeling kan afwijken. Daarbij is het hof gebleken dat de kinderen zich binnen de huidige kaders, waarbij zij bij de vader wonen en een zorgregeling hebben met de moeder, positief ontwikkelen, zodat een uitbreiding van de zorgregeling met de moeder niet in hun belang wordt geacht.
De slotsom
8.1.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
8.2.
Het hof zal gezien de familierechtelijke aard van de procedure de proceskosten in hoger beroep compenseren.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 30 december 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.J.F. Manders, en is in het openbaar uitgesproken door mr. P.P.M. van Reijsen op 12 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.