Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg – via skype – gehouden op 23 september 2021;
- de op verzoek van het hof door mr. Janssen nagezonden aanvullende stukken – de testamenten van [erflater] en [moeder] –, ingekomen ter griffie van dit hof per e-mail van 11 april 2022;
- de beschikking van 5 juni 2020 van de rechtbank Oost-Brabant, Toezicht, (zaaknummer 8255101 UD 20-40), op verzoek van het hof ontvangen van de griffie van de rechtbank Oost-Brabant bij e-mail van 12 april 2022, waarin de kantonrechter onder meer het verzoek van [dochter 1] tot deelneming aan de verdeling van de nalatenschap van erflaatster – [moeder] – heeft afgewezen en heeft bepaald dat [dochter 1] namens [dochter 2] de nalatenschap van erflaatster dient te verwerpen en bij het afleggen van de verklaring van verwerping tevens dient te verklaren dat zij namens [dochter 2] de legitieme portie – € 12.455,73 – wenst te ontvangen en
- de aanvullende stukken, waaronder twee betaalbewijzen (€ 23.590,00 en
- [dochter 1] , bijgestaan door mr. Janssen en
- de heer [betrokkene ] .
2.De beoordeling
- [erflater] en [moeder] waren de ouders van [dochter 1] en [dochter 2] .
- Op [datum 1] 2003 is [erflater] overleden. In het testament van [erflater] van 19 juni 2002 staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
(…)
(…)
De sub B.I.b. bedoelde vorderingen met de daarover verschuldigde rente ten laste van mijn echtgenote zullen eerst opeisbaar zijn bij haar overlijden.
Over het bedrag van de vorderingen is een enkelvoudige rente verschuldigd vanaf de dag van mijn overlijden tot die van de voldoening van het verschuldigde. (…)
het bewind vangt aan op de dag van mijn overlijden en eindigt zodra de onder-bewindgestelde komt te overlijden;
(…)
- Vervolgens is op [datum 2] 2019 [moeder] overleden. [dochter 1] is als testamentair executeur benoemd in het testament van [moeder] .
- Naar aanleiding van de controle van de jaarlijkse rekening en verantwoording over 2020 heeft op 23 september 2021 een online zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is een verschil van inzicht ontstaan tussen de kantonrechter en de bewindvoerder [dochter 1] . Naar aanleiding hiervan heeft mr. Janssen namens [dochter 1] een verzoek ingediend, inhoudende – kort weergegeven – dat de kantonrechter vaststelt dat [dochter 2] geen aanspraak meer kan maken op de legitieme portie in de nalatenschap van erflater [erflater] . De aanspraak van [dochter 2] zou volgens [dochter 1] op
- De bestreden beschikking is volgens [dochter 1] onzorgvuldig voor wat betreft de omschrijving van de nalatenschappen waarop het verzoek zich zou richten (grief 1). De onder bewind gestelde persoon heet geen [naam 1] , maar [dochter 2] . Verder is de heer [naam 2] een onbekend persoon en zeker niet de vader van [dochter 2] . [dochter 2] vader [erflater] is op [datum 1] 2003, en niet op [datum 3] 2003, overleden. Mevrouw [naam 3] is volgens [dochter 1] ook een onbekend persoon en zeker niet de moeder van [dochter 2] . Haar moeder [moeder] is op [datum 2] 2019 overleden. Volgens [dochter 1] moet de beschikking van 10 december 2021 alleen daarom al worden vernietigd.
- Volgens [dochter 1] blijkt uit het testament dat [erflater] [dochter 2] had ‘onterfd’ zodat er op
Waardeoverzicht nalatenschap [moeder]” en ten aanzien van de nalatenschap van [erflater] . Dit zou de notaris haar niet hebben verteld en [dochter 1] is een leek op dit gebied. Als [dochter 2] daar recht op heeft, dan begrijpt [dochter 1] – en is daartoe ook bereid – dat dit bedrag alsnog moet worden overgemaakt naar [dochter 2] . Verder heeft [dochter 1] aangegeven dat het voor haar vervelend was om te lezen wat er over haar overleden moeder in de uitspraak van de kantonrechter stond geschreven en dat dit haar heeft geraakt: ze weet dat haar ouders écht het beste met [dochter 2] voor hadden.
“voor een fractieovereenkomend met(onderstreping Hof)
haar legitieme portie”in zijn nalatenschap. De omvang van het erfdeel van [dochter 2] in de nalatenschap van haar vader [erflater] is gereduceerd tot een deel ter grootte van haar legitieme portie (zijnde 1/6 (1/2 maal 1/3) van de nalatenschap). [dochter 2] is dus niet “onterfd” en heeft daarom niet slechts recht op de legitieme portie. [dochter 1] heeft in gevolge dit testament recht op 1/3 van de nalatenschap van [erflater] .
Voor de aanspraak die [dochter 2] nog wel had zie hierna (onderdeel 2.4.3).
“Zeker in situaties waarin de mogelijke (financiële) belangen van de wettelijk vertegenwoordigers een rol spelen en kunnen conflicteren met de belangen van degene die ze vertegenwoordigen. In nalatenschappen[
is]
ligt dat risico snel op de loer. Wat de rechthebbende krijgt, krijgen de overige erfgenamen niet.”leest het hof niet dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat haar moeder [moeder] willens en wetens ten nadele van [dochter 2] heeft gehandeld, daargelaten de vraag of het nodig was geweest om dit gedeelte in de uitspraak op te nemen.
mogelijkverwijtbaar handelen. Het hof kan zich echter voorstellen dat de inhoud van de tekst van de beschikking voor [dochter 1] vervelend was om te lezen en dat dit haar heeft geraakt.
“Waardeoverzicht nalatenschap [moeder] ”, dat is overgelegd bij de brief van 5 maart 2020 van [dochter 1] en is gericht aan de rechtbank Oost-Brabant – en onderdeel uitmaakt van het procesdossier (productie 2) –, blijkt dat [dochter 1] ervan uitgaat dat haar erfdeel in de nalatenschap van [erflater] een bedrag is van € 70.770,00 vermeerderd met de rente van € 114.064,50 (totaal € 184.834,50) en dat het erfdeel van [dochter 2] een bedrag is van € 23.590,00 vermeerderd met de rente van € 38.021,50. Het erfdeel van [dochter 2] in de nalatenschap van [erflater] is volgens [dochter 1] dus een totaalbedrag van