ECLI:NL:GHSHE:2022:1467

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
200.289.614_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een overeenkomst inzake aandelenovername tussen appellanten en De Hoop c.s.

In deze zaak gaat het om een geschil tussen appellanten en De Hoop c.s. over de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de overname van aandelen in [X holding] B.V. De appellanten, die alle aandelen in [X holding] bezitten, stellen dat de overeenkomst afhankelijk was van de uitkomsten van een due diligence onderzoek. Zij beweren dat de uitkomsten van dit onderzoek hun eerdere verwachtingen niet hebben bevestigd, waardoor zij gerechtigd waren om de overname af te blazen. De verkopers, De Hoop c.s., betwisten dit en stellen dat zij er op mochten vertrouwen dat de overname zou doorgaan.

De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, wat heeft geleid tot een veroordeling van de appellanten in de proceskosten. In hoger beroep hebben de appellanten zeven grieven ingediend tegen deze beslissing. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, inclusief de communicatie tussen partijen en de voorwaarden van de due diligence.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten redelijkerwijs moesten begrijpen dat de uitkomst van het due diligence onderzoek invloed kon hebben op de overeenkomst. Het hof heeft ook geoordeeld dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd dat er een overeenkomst tot stand was gekomen, ondanks de communicatie over een pre-concept overeenkomst. Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met veroordeling van de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200.289.614
arrest van 10 mei 2022
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
3.
[appellant 3],
allen wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk: [appellanten] ,
advocaat: J.M. Pals,
tegen

1.Transport Maatschappij “Terneuzen” B.V.,

2.
De Hoop Terneuzen B.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk De Hoop c.s. ,
advocaat: J.A.M. Smeekens,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 december 2020 ingeleide hoger beroep van de tussen partijen gewezen vonnis van 25 november 2020 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg (hierna: het vonnis).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/363394 /HA ZA 19-584)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-memorie van grieven houdende vermeerdering van eis,
-memorie van antwoord, met een productie,
-akte uitlating productie houdende vermindering van eis, met een productie,
-antwoordakte van 28 september 2021,
-antwoordakte van 5 oktober 2021.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
[appellanten] houden alle aandelen in [X holding] B.V. (hierna: [X holding] ), die op haar beurt alle aandelen houdt in [X shipment] B.V. (hierna: [X shipment] ). [X shipment] is actief in de binnenvaart (vrachtvervoer). Daartoe beschikt zij over een eigen vloot van duwbakken en duwboten.
3.2.
Transport Maatschappij “Terneuzen” B.V. (hierna: Transport Maatschappij Terneuzen) drijft een onderneming die zich bezighoudt met het kopen, verkopen, huren, verhuren en exploiteren van onder meer schepen. De Hoop Terneuzen B.V. (hierna: De Hoop Terneuzen) drijft een onderneming die zich (onder andere) bezighoudt met het deelnemen in ondernemingen die actief zijn in de bouw. De Hoop Terneuzen en Transport Maatschappij Terneuzen zijn gelieerde bedrijven.
3.3.
Tussen De Hoop Bouwgrondstoffen B.V., een indirecte deelneming van De Hoop Terneuzen, en [X shipment] bestaat een vervoersovereenkomst, op grond waarvan [X shipment] jaarlijks materiaal voor De Hoop Bouwgrondstoffen B.V. vervoert. In het kader van deze vervoersovereenkomst vond op 26 januari 2018 een gesprek plaats, waarbij door [X] aan de orde werd gesteld dat [X holding] “te koop” stond. Tijdens het gesprek is de mogelijkheid van een overname van [X holding] door De Hoop kort aan de orde gekomen.
3.4.
In de periode van maart tot en met juni 2018 hebben De Hoop c.s. stukken ontvangen van [appellanten] (taxatierapporten en (concept-)jaarstukken van [X holding] en [X shipment] ).
3.5.
Op 11 januari 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden over de mogelijke overname van de aandelen in [X holding] . Bij deze bespreking waren van de zijde van [appellanten] aanwezig [persoon A] , adviseur, en [appellant 1] (hierna respectievelijk [persoon A] en [appellant 1] ) en van de zijde van De Hoop c.s. [persoon C] , bestuurder en commissaris bij De Hoop c.s. (hierna: [persoon C] ) en [persoon D] , directeur bij één van de andere bedrijven binnen de De Hoop-groep (hierna: [persoon D] ). Per e-mail van 16 januari 2019 heeft [persoon A] een verslag van deze bespreking aan [persoon D] gestuurd. Uit dat verslag volgt dat de vraagprijs voor de aandelen in [X holding] € 2.7 miljoen bedroeg.
3.6.
Op 11 februari 2019 heeft [persoon D] aan [appellanten] een brief gestuurd met als onderwerp: “
voorstel stappenplan inzake overname van (de activiteiten van) [X holding] B.V.”. Deze brief vermeldt onder andere dat partijen zijn gekomen tot een prijs van “plm. € 2.4 miljoen” gebaseerd op de tot dat moment bekende informatie. Verder vermeldt de brief dat de hoofdlijnen en (rand-)voorwaarden voor het verdere vervolg en voor de afronding van de transactie in de bijlage staan. In bedoelde bijlage staat:

( ... ) 1. Beoogde overnamedatum 1 juni 2019 (... )
7. Due diligence onderzoek (ddo): in aanloop naar de koopovereenkomst en overdracht krijgt De Hoop de gelegenheid tussen medio maart en 1 mei een ddo uit te voeren. Namens [X] zal alle relevante informatie ter beschikking worden gesteld. Het ddo dient het beeld dat De Hoop heeft verkregen te bevestigen. Onder andere dient te blijken dat de bedrijfsvoering en de materiele vaste activa afdoende zijn verzekerd en dat de taxatiewaarde van de materiele vaste activa een weerspiegeling is van de waarde in het economisch verkeer. (…)
3.7.
In maart 2019 heeft een e-mailwisseling tussen partijen plaatsgevonden over (concept-)cijfers van [X holding] .
3.8.
Op 29 maart 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen partijen waarbij principe-overeenstemming is bereikt over de koopsom van € 2.3 miljoen voor de aandelen in [X holding] . Een en ander volgt uit een e-mail van 12 april 2019 van [persoon D] aan [appellant 1] en [persoon A] .
3.9.
Op 13 mei 2019 heeft [persoon E] , Groepsdirecteur Administratie & ICT bij De Hoop Terneuzen (hierna: [persoon E] ), namens De Hoop c.s. per e-mail aan [appellant 1] geschreven dat het ddo, met uitzondering van het technisch gedeelte betreffende de vloot nagenoeg geheel is uitgevoerd. Verder wordt een lijst met vragen naar aanleiding van het ddo aan [appellant 1] voorgelegd.
[persoon A] heeft vervolgens de in deze e-mail verlangde nadere informatie aangeleverd.
3.10.
In de periode van 6 tot en met 18 mei 2019 heeft [persoon F] (hierna: [persoon F] ), walkapitein bij een andere rederij, namens De Hoop c.s. de vloot van [X holding] bekeken. De rapportage van [persoon F] is overgelegd als bijlage bij het hierna te noemen technisch rapport van juni 2019.
3.11.
Op 22 mei 2019 heeft [persoon D] per e-mail aan [appellant 1] een document gestuurd met als aanhef “
preconcept d.d. 22-5-2019 Strikt vertrouwelijk uitsluitend voor discussiedoeleinden” (hierna: het pre-concept) waarin een tekst voor een overeenkomst is weergegeven tussen [appellanten] en Transport Maatschappij Terneuzen B.V.
3.12.
Bij e-mail van 24 mei 2019 hebben [appellant 1] en [persoon A] gereageerd op het pre-concept.
3.13.
Op 31 mei 2019 heeft [persoon D] per e-mail aan [appellant 1] en [persoon A] het volgende geschreven:

(…) Conform dit stappenplan zijn wij doende met het due diligence onderzoek (ddo). Hoewel wij hiertoe nog in afwachting zijn van diverse informatie, achten we het van belang enige voorlopige bevindingen reeds met u te delen.
De belangrijkste activa van [X] betreffen de duwboten en -bakken. Met betrekking tot deze vloot heeft het ddo diverse aandachtspunten opgeleverd. in het algemeen is de onderhoudstechnische staat van de vloot zodanig dat na overname, onder onze verantwoordelijkheid, relatief belangrijke investeringen noodzakelijk zijn om de vloot in stand te houden. Dit ook met het oog op de (wijzigende) regelgeving.
De wijzigende regelgeving heeft naar onze mening ook gevolgen voor kwantitatieve en kwalitatieve bezetting van de vloot. Ook dat heeft implicaties op onze business case. Voor nu houdt een en ander in dat er meer tijd nodig is om het dossier op zijn merites te beoordelen dan in het stappenplan is voorzien. (…)
3.14.
In een “technisch rapport”, gedateerd juni 2019, dat in opdracht van De Hoop c.s. is opgesteld door een technisch medewerker van De Hoop c.s. ( [persoon G] ), wordt ten aanzien van de onderhoudstechnische staat van de vloot van [X shipment] als volgt geconcludeerd:

De meeste bakken zijn niet of slechts beperkt geïnspecteerd vanwege het niet aanwezig zijn
of vol zitten met lading.
De Laco 8 en 9 zijn de oudste bakken en wat betreft de diktemetingen ook de slechtste bakken. Het casco is over de gehele lengte slecht qua dikte. Diverse bakken hebben een dusdanig beschadigde ruimvloer dat deze vervangen dient te worden. Bij twee bakken is het certificaat verlopen. Dit dient verlengd [te] worden.
Verlenging van certificaten dient als gevolg van veranderende wetgeving ruim binnen de
gecertificeerde termijn uitgevoerd te worden. Na (succesvolle) keuring werd voorheen altijd een tijdelijk certificaat verstrekt waarmee gevaren mocht worden in afwachting van het definitief certificaat. Nu mag enkel nog met een definitief certificaat gevaren worden, afgiftetermijn hiervoor bedraagt soms bijna 1 jaar. Betekent dat schepen/bakken met vervallen certificaten langdurig (na keuring) niet ingezet mogen worden.
In de markt is geen vergelijkingsmateriaal gevonden om de taxatiewaarden te kunnen toetsen.
3.15.
Op 1 juli 2019 heeft [persoon D] per e-mail aan [appellant 1] het volgende geschreven:

(…) Naar aanleiding van je mail van vanmorgen en ons gesprek van vorige week; ik heb aangegeven dat de 'deal' zoals deze in de huidige vorm voor ligt niet een deal is die door De Hoop door kan gaan. Dit als gevolg van de uitkomsten van de DDO waar we al enkele malen over gesproken hebben. De uitkomst hiervan zijn op een aantal punten teleurstellender dan verwacht. Ik heb je donderdag voorgesteld om een afspraak te plannen om dit met elkaar door te nemen zodat ik e.e.a. kan toelichten. Je gaf zelf aan hier geen behoefte aan te hebben wat ik betreur. Het overleg kan desgewenst plaats vinden in aanwezigheid van je advocaat. (…).
3.16.
Op 18 juli en 28 augustus 2019 hebben [appellanten] bij monde van hun advocaat De Hoop c.s. gesommeerd om de afspraken betreffende de verkoop van [X holding] aan één van de bedrijven De Hoop c.s. na te komen. De advocaat van De Hoop c.s. heeft bij brieven van 5 en 30 augustus 2019 namens De Hoop c.s. laten weten dat zij niet aan de sommaties zullen voldoen. Bij laatstgenoemde brief is een “Memo” gevoegd, opgesteld door [persoon C] en [persoon D] en gericht aan onder meer [persoon E] waarin nader wordt uitgelegd op grond van welke aannames zij tot de koopsom van € 2.3 miljoen zijn gekomen en waarom de bevindingen uit het ddo aanleiding hebben gegeven tot een hernieuwde koopsomberekening die minimaal € 1.1 miljoen lager uit viel.
Eerste aanleg
3.17.
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd (samengevat) dat primair Transport Maatschappij Terneuzen en subsidiair De Hoop Terneuzen wordt veroordeeld tot nakoming van de koopovereenkomst en tot medewerking aan het verlijden van een daarbij aansluitende notariële akte, waarbij de aandelen in de vennootschap [X holding] worden overgedragen tegen betaling van de koopsom van € 2.3 miljoen op straffe van een dwangsom en tot betaling van schadevergoeding wegens het tekortschieten in de nakoming van de koopovereenkomst, nader op te maken bij staat.
3.18.
De rechtbank heeft in het vonnis overwogen dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen tussen [appellanten] en De Hoop c.s. en dat daarmee een grond ontbreekt voor toewijzing van de vorderingen. [appellanten] zijn in de proceskosten veroordeeld.
Hoger beroep
3.19.
[appellanten] zijn onder aanvoering van zeven grieven tegen voormelde beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering in hoger beroep gekomen.
Eiswijziging
3.20.
[appellanten] hebben hun eis gewijzigd bij memorie van grieven (eisvermeerdering) en bij akte van 31 augustus 2021 (eisvermindering). De Hoop c.s. hebben daartegen geen bezwaar gemaakt en een en ander komt naar het (ambtshalve) oordeel van het hof ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, zodat het hof uitgaat van de gewijzigde eis.
Feiten
3.21.
Hoewel [appellanten] geen uitdrukkelijke grief hebben gericht tegen de feitenvaststelling door de rechtbank begrijpt het hof hun stellingname aldus dat zij daarbij enige kanttekeningen plaatsen. Voor zover deze voldoende grondslag vinden in het feitenmateriaal en zijn inziens relevant is voor de te nemen beslissing(en) heeft het hof daarmee rekening gehouden in het hiervoor opgenomen overzicht van de niet in geschil zijnde feiten.
Overeenkomst (grieven 1 tot en met 5)
3.22.
Met de gezamenlijk te bespreken grieven 1 tot en met 5 betogen [appellanten] dat – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – wel degelijk een overeenkomst met De Hoop c.s. tot stand is gekomen.
3.23.
De Hoop c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.24.
Het hof stelt voorop dat de vraag of op enig moment een overeenkomst tot stand is gekomen, zoals [appellanten] stellen en De Hoop c.s. betwisten, moet worden beantwoord aan de hand van de bekende Haviltex-maatstaf: dat is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Het komt uiteindelijk bij het beantwoorden van de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Verder geldt dat een overeenkomst ook tot stand kan komen als partijen nog niet over alle onderdelen van de overeenkomst overeenstemming hebben bereikt. Het antwoord op de vraag of overeenstemming op onderdelen een overeenkomst doet ontstaan zolang omtrent op andere onderdelen nog geen overeenstemming bestaat, is eveneens afhankelijk van de bedoeling van partijen in de hiervoor bedoelde zin. Bij de vaststelling van de bedoeling van partijen is onder andere relevant: i) de betekenis van hetgeen wel en niet geregeld is, ii) van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en iii) van hetgeen op grond van de verdere omstandigheden van het geval moet worden aangenomen (o.m. HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR: 2003:AF9414). Bij de beoordeling of er op wezenlijke onderdelen overeenstemming is bereikt, dient tevens rekening te worden gehouden met de aard en de strekking van de (beoogde) overeenkomst, in deze zaak de overname van aandelen.
3.25.
Het hof zal allereerst beoordelen of partijen reeds in de periode februari-april 2019 overeenstemming hebben bereikt over een koopsom van € 2.3 miljoen, zoals [appellanten] stellen en De Hoop c.s. betwisten.
3.26.
Niet in geschil is dat De Hoop c.s. hebben bedongen dat een ddo zou worden uitgevoerd ter bevestiging van de aan de afgesproken koopsom van € 2.3 miljoen ten grondslag liggende aannames (in de correspondentie tussen partijen wordt gesproken van het beeld). Het betoog van [appellanten] komt er op neer dat zij desalniettemin erop mochten vertrouwen dat een overeenkomst ten aanzien van de koopsom van € 2.3 miljoen tot stand is gekomen. Dat is naar het oordeel van het hof niet het geval. [appellanten] moesten begrijpen dat de uitkomst van het ddo de koopsom van € 2.3 miljoen kon beïnvloeden. Feiten en omstandigheden die in een andere richting wijzen zijn ook in hoger beroep gesteld noch gebleken. Het hof onderschrijft daarmee de conclusie van de rechtbank dat [appellanten] redelijkerwijs moesten begrijpen dat indien het technisch ddo het beeld van De Hoop c.s. niet zou bevestigen, dit van invloed kon zijn op het al dan niet sluiten van de overeenkomst met een koopsom van € 2.3 miljoen.
3.27.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of [appellanten] er na de toezending van het pre-concept op 22 mei 2019 vanuit mochten gaan dat er met hun reactie daarop een koopovereenkomst tot stand was gekomen.
3.28.
Evenals de rechtbank heeft vastgesteld heeft [persoon E] bij e-mailbericht van 13 mei 2019 aan [appellant 1] laten weten dat het technisch ddo nog niet was afgerond en [appellant 1] daarop nog nadere informatie heeft aangeleverd aan De Hoop c.s. Verder staat vast dat [persoon F] namens De Hoop c.s. in de periode van 6 tot en met 18 mei 2019 met medeweten van [appellanten] nog een deel van de vloot heeft bekeken (vgl. eerder onder 3.10). [appellanten] wisten dus dat De Hoop c.s. tot enkele dagen voor het toezenden van het pre-concept op 22 mei 2019 nog informatie aan het verzamelen waren ten behoeve van het technisch ddo. Daarbij komt dat De Hoop c.s. voorafgaand aan het toezenden van het pre-concept nog geen terugkoppeling hadden gegeven over het technisch ddo. Tegen deze achtergrond hebben [appellanten] onvoldoende onderbouwd dat zij niettemin mochten aannemen dat het technisch ddo was afgerond, dat dit geen bijzonderheden had opgeleverd en dat ook van de zijde van De Hoop c.s. (nog steeds) werd beoogd om definitief tot het sluiten van een overeenkomst over te gaan. Dat De Hoop c.s. – nog lopende het ddo – het pre-concept met [appellanten] hebben gedeeld maakt dat op zichzelf niet anders. Daarbij is van belang dat De Hoop c.s. (ook in hoger beroep) onweersproken hebben aangevoerd dat het pre-concept aan [appellant 1] is gezonden op zijn aandringen om een concept te ontvangen en dat uit de begeleidende e-mail volgt dat het pre-concept is toegezonden zodat er parallel kan worden gewerkt om niet onnodig tijd te verliezen. Verder heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat het pre-concept uitdrukkelijk als zodanig is aangeduid, dat bovenaan het document staat “uitsluitend voor discussiedoeleinden” en dat in het begeleidende e-mailbericht staat dat er nog aanpassingen kunnen komen, aangezien het pre-concept nog niet door bestuurders [persoon E] en [persoon C] is gezien en dat de input van [appellanten] verwerkt zal worden in het daadwerkelijke concept. [appellanten] wisten dus dat beslissende personen binnen De Hoop c.s. (een bestuurder en een financieel directeur) het document nog niet hadden gezien en dat er nog een nader concept zou volgen; het enkele feit dat [persoon E] en [persoon C] nauw betrokken waren bij de overnameonderhandelingen doet daaraan op zichzelf niet af. Ook uit deze omstandigheden hadden [appellanten] moeten afleiden dat er, hoewel de beoogde verkoopdatum van 1 juni 2019 naderde en hoewel een groot aantal van openstaande punten was geadresseerd van de zijde van [appellanten] , nog werk werd verricht om te bezien of definitief tot overeenstemming kon worden gekomen en het technisch ddo dus mogelijk nog niet was afgerond.
3.29.
[appellanten] betogen voorts dat het hen heeft verrast dat De Hoop c.s. op grond van de uitkomst van het ddo de stekker eruit heeft getrokken.
3.30.
In dat verband betogen [appellanten] dat het ddo “verder ging” dan was afgesproken. Volgens hen was de inhoud, strekking en reikwijdte van de ddo-afspraak niet dat er specifiek onderzoek naar de onderhoudstechnische staat van de vloot zou worden ingesteld los van de taxatiewaarden. Voor deze stellingname ziet het hof onvoldoende feitelijke aanknopingspunten. Blijkens de onder 3.6 genoemde bijlage bij de brief van 11 februari 2019 diende het ddo juist ter bevestiging dat de taxatiewaarde van de materiële vaste activa een weerspiegeling is van de waarde in het economisch verkeer. Zonder nadere, ontbrekende, toelichting valt niet in te zien dat daarbij de onderhoudstechnische staat van de vloot en de bedrijfseconomische gevolgen daarvan buiten beschouwing zouden moeten blijven.
3.31.
Het hof kan [appellanten] niet volgen in hun standpunt dat in dit verband van belang is dat zij de uitkomst van het ddo en daarmee de door De Hoop c.s. genoemde reden voor het afketsen van de overname gemotiveerd hebben weersproken. Immers, daarmee staat nog niet vast dat [appellanten] er vanuit mochten gaan dat de transactie, ongeacht het ddo en ongeacht de uitkomst daarvan, doorgang zou vinden. Voor zover [appellanten] verder nog willen opwerpen dat de uitkomst van het ddo de onderhoudstechnische toestand van de vloot niet juist weergaf, gelet op de door [appellanten] in taxatierapporten aangegeven taxatiewaarden, wordt ook hieraan voorbijgegaan. Als dit al het geval was, is niet gesteld of aannemelijk dat De Hoop c.s. dit hadden moeten begrijpen zodat zij aan de uitkomst van het ddo geen gevolgen hadden mogen verbinden.
3.32.
[appellanten] betogen ten slotte nog dat De Hoop c.s. geen specifiek voorbehoud hebben gemaakt betreffende achterstalligheden in de onderhoudstechnische staat van de vloot dan wel betreffende het niet of mogelijk niet beantwoorden van de vloot aan eigen maatstaven die De Hoop c.s. ten aanzien van de vloot zou willen hanteren. Ook dit betoog faalt. Niet valt in te zien waarom De Hoop c.s. naast het bedongen ddo, waarin onder meer de taxatiewaarde van de materiële vaste activa tegen het licht gehouden zou worden, nog een afzonderlijk voorbehoud had moeten maken in verband met eventueel achterstallig onderhoud. In dat licht hebben [appellanten] onvoldoende toegelicht waarom het niet-maken van het bedoelde voorbehoud aan het door hen gestelde gerechtvaardigde vertrouwen kan hebben bijgedragen. Ook als het zo is dat de staat van het onderhoud van de vloot al eerder aan de orde was gesteld dan wel had kunnen worden gesteld is dat bij de beoordeling van de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen niet van belang.
3.33.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven 1 tot en met 4 falen; grief 5 mist in het licht van het voorgaande zelfstandige betekenis en faalt eveneens.
Schade als gevolg van afgebroken onderhandelingen (grief 6)
3.34.
Met grief 6 betogen [appellanten] dat de rechtbank hun vordering tot schadevergoeding had moeten toewijzen omdat zij erop mochten vertrouwen dat een overeenkomst met De Hoop c.s. tot stand was gekomen dan wel dat die overeenkomst er zou komen en dat het De Hoop c.s. niet (langer) vrijstond de onderhandelingen af te breken.
3.35.
De Hoop c.s. brengen daar terecht tegenin dat deze grondslag in hoger beroep niet aan de orde is omdat [appellanten] ook in hoger beroep (slechts) nakoming dan wel schadevergoeding wegens niet-nakoming vorderen. De memorie van grieven verwijst onder 76 naar de inleidende dagvaarding onder 31, maar de aldaar betrokken stellingen zien op de schade die [appellanten] hebben geleden als gevolg van het tekortschieten door De Hoop c.s. onder de overnameovereenkomst en niet als gevolg van afgebroken onderhandelingen. Hetzelfde geldt voor de conclusie, die verwijst naar hetgeen in eerste aanleg is gevorderd, maar in eerste aanleg vorderden [appellanten] weliswaar schadevergoeding, maar, opnieuw, niet wegens het ongeoorloofd afbreken van onderhandelingen. Gezien het voorgaande faalt ook grief 6.
Schade als gevolg van het uitblijven van opdrachten (eisvermeerdering)
3.36.
Bij wijze van eisvermeerdering in hoger beroep vorderen [appellanten] dat De Hoop c.s. worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die het gevolg is van de beëindiging van de tussen hen bestaande samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot het uitvoeren van vervoersopdrachten. Aan deze vordering leggen [appellanten] het volgende ten grondslag. In verband met onderhavig geschil hebben De Hoop c.s. sinds 1 juli 2020 geen enkele opdracht meer aan [appellanten] gegund en haar samenwerkingspartners eveneens verboden opdrachten aan [appellanten] te geven. Een en ander is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, althans onrechtmatig jegens [appellanten] De schade wordt geraamd op € 520.726 per jaar, maar omdat de duur van de schadeperiode nog niet vast staat, maken [appellanten] aanspraak op schadevergoeding nader op te maken bij staat.
3.37.
De Hoop c.s. stellen daar – samengevat en voor zover van belang – tegenover dat het hun geheel vrij stond [appellanten] niet langer opdrachten te geven, onder meer omdat van de door [appellanten] gestelde (duur)overeenkomst waarin afspraken zijn gemaakt over door [appellanten] te vervoeren tonnages geen sprake is. Overigens betwisten zij dat een en ander met onderhavig geschil te maken heeft alsook dat zij anderen heeft verboden met [appellanten] zaken te doen. Verder betwisten De Hoop c.s. de door [appellanten] berekende schade.
3.38.
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] onvoldoende inzichtelijk gemaakt en onderbouwd op welke grond het De Hoop c.s. niet vrij stond [appellanten] geen opdrachten meer te verlenen. [appellanten] hebben aangevoerd dat sprake is van een duurovereenkomst, die niet zomaar kan worden opgezegd, althans niet zonder redelijke opzegtermijn, maar tegen de achtergrond van de gemotiveerde betwisting daarvan van de zijde van De Hoop c.s. hebben zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit het bestaan van een dergelijke overeenkomst kan worden afgeleid. De stelling dat De Hoop c.s. één of meer van haar samenwerkingspartners hebben verboden opdrachten aan [appellanten] te geven vindt geen grondslag in de feiten en daarvan is geen bewijsaanbod gedaan. Datzelfde geldt voor de stelling dat klaarblijkelijk De Hoop c.s. langs deze weg [appellanten] onder druk wilden zetten om genoegen te nemen met een lagere verkoopprijs. Van enige onrechtmatigheid dan wel onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is gelet op het voorgaande geen sprake. Dat betekent dat de in hoger beroep ingestelde vordering bij gebrek aan (voldoende) onderbouwing zal worden afgewezen.
Bewijsaanbod
3.39.
Bewijs van voldoende concrete feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, is niet aangeboden. Aan (verdere) bewijslevering komt het hof dan ook niet toe.
Slotsom
3.40.
Slotsom is dat de grieven 1 tot en met 6 falen; grief 7 betreffende de beslissing en de kostenveroordeling mist zelfstandige betekenis en faalt eveneens. De in hoger beroep ingestelde vordering tot betaling van schadevergoeding zal worden afgewezen. Het vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt het vonnis;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van De Hoop c.s. tot aan deze uitspraak begroot op € 5.517,00 aan griffierecht en op € 11.410,00 voor salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat deze kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 mei 2022.
griffier rolraadsheer