ECLI:NL:GHSHE:2022:1462

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
20-002914-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dierenmishandeling door schieten met luchtbuks op hond

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor dierenmishandeling, omdat hij op 15 november 2020 in Nuenen met een luchtbuks op een hond heeft geschoten, wat leidde tot de dood van het dier. De politierechter had eerder een taakstraf van 50 uren opgelegd, maar de advocaat-generaal in hoger beroep vroeg om een lagere taakstraf van 30 uren. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit een redelijk doel, namelijk het verjagen van de hond die zijn duiven en kippen aanviel. Het hof oordeelde echter dat de verdachte de grenzen van wat toelaatbaar was, heeft overschreden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren op, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij rekening werd gehouden met de schade die de benadeelde partij had geleden door het overlijden van de hond. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade en legde een schadevergoedingsmaatregel op van € 1.712,74, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002914-20
Uitspraak : 9 mei 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 16 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-290125-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘een gedraging in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1 eerste lid van de Wet dieren’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis. Voorts is de vordering van de [benadeelde partij] tot een bedrag van € 2.132,54 toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de verdachte, opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal primair gevorderd om de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van €1.811,54 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Verder is primair de afwijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair is een matiging van de vordering van de benadeelde partij bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2020 te Nuenen, gemeente Nuenen c.a. zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond (soort: Cocker Spaniël), pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door met een luchtbuks op/tegen het lichaam van die voornoemde hond te schieten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 15 november 2020 te Nuenen, gemeente Nuenen c.a. met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond (soort: Cocker Spaniël), pijn en letsel heeft veroorzaakt en de gezondheid en het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door met een luchtbuks op/tegen het lichaam van die voornoemde hond te schieten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte met het schieten op de hond van aangeefster een redelijk doel had, te weten het verjagen van een ‘wilde’ hond op het terrein waar hij werkte. De verdachte heeft in een split second gehandeld om de dieren van de eigenaar waar hij voor werkt en verantwoordelijk was en zijn eigen duiven te beschermen. De hond was op andermans terrein, leek wild en had al twee kippen gedood. Een waarschuwingsschot in de billen lijkt volgens de verdediging het doel voorbij te streven, maar in casu was er geen reëel alternatief nu de verdachte al had geschreeuwd en met zijn armen had gezwaaid. Het alternatief dat hij ook in de lucht had kunnen schieten was niet reëel, omdat het afschieten van de buks geen lawaai maakt. De verdachte kende de hond niet, maar de hond vertoonde dermate agressief jaaggedrag dat hij niet anders kon handelen, dan door te schieten. Het feit dat dit heel ongelukkig heeft uitgepakt is een ongelofelijk nare bijkomstigheid.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De tenlastelegging in de onderhavige zaak is toegesneden op artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Dieren, dat voorschrijft dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
Uit het dossier volgt dat op 15 november 2020 rond het middaguur de Engelse Cocker Spaniël, genaamd [naam hond] , van [benadeelde partij] aan haar ontsnapte en onder de afrastering van de boerderij aan de [adres 2] te Nuenen door schoot. Op het moment dat de hond onder de afrastering door schoot, was de verdachte de duiven in de duiventil aan het voeren. De verdachte hoorde paniek onder de kippen en zag ze overal in de rondte vliegen. De verdachte zag dat er een rode hond liep die twee kippen had gedood. De hond rende op en neer om de kippen te pakken. De hond raakte geobsedeerd door de duiven, rende naar de duiventil en sprong daar tegen op. De verdachte pakte zijn luchtbuks en wilde hem in zijn kont schieten om hem te verjagen. Als gevolg van het schot is een kogeltje in de ruggenwerf van de hond terechtgekomen waardoor deze ernstig gewond is geraakt en als gevolg daarvan uiteindelijk is geëuthanaseerd.
Het hof volgt de verdachte in zijn verklaring dat hij heeft geschoten met als doel het verjagen van de hond van het terrein zodat deze de kippen en duiven met rust zou laten. De verdachte was bang dat de hond zijn duiven zou aanvallen nadat de hond eerder twee kippen had doodgebeten.
Hoewel de verdachte niet zonder redelijk doel heeft gehandeld is het hof wel van oordeel dat de verdachte de grenzen heeft overschreden van hetgeen ter bereiking van het doel, namelijk het verjagen van de hond, toelaatbaar was. Toen de verdachte de hond zag, stond hij naar eigen zeggen op tien meter afstand. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij eerst met zijn handen heeft gezwaaid en geschreeuwd. Hierna is de verdachte naar de dixie, die bij de duiventil stond, gelopen en heeft hij zijn luchtbuks gepakt. De verdachte heeft toen op korte afstand gericht op de kont van de hond geschoten. Het hof is van oordeel dat het op korte afstand gericht op de hond schieten met een luchtbuks terwijl deze tegen de duiventil opsprong, en de duiven zich in de duiventil bevonden, disproportioneel is geweest. De verdachte, werkzaam op een boerderij, had naar het oordeel van het hof minder ingrijpende middelen moeten en kunnen kiezen. De verdachte heeft dit echter niet gedaan. Dat de verdachte eerst op geruime afstand met zijn armen heeft gezwaaid en geschreeuwd maakt dit niet anders.
Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte door aldus te handelen in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1 eerste lid van de Wet Dieren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan dierenmishandeling. De verdachte heeft met een luchtbuks op een hond geschoten als gevolg waarvan de hond is overleden. Het hof rekent dit de verdachte aan. De verdachte heeft door zijn handelen het gezin waartoe de hond behoorde verdriet gedaan. De verdachte heeft onvoldoende oog gehad voor het op een andere manier oplossen van de situatie.
Daarnaast heeft het hof bij de strafoplegging acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte een nagenoeg blanco documentatie heeft.
Gelet op al het voorgaande, acht het hof oplegging van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uur, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren passend. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de [benadeelde partij]
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.132,54 te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 363,24 aan dierengeneeskundige hulp
€ 100,00 aan autopsiekosten
€ 149,50 aan kosten voor de uitvaart van [naam hond]
€ 1.500,00 voor de aankoop van [naam hond]
€ 19,80 aan kosten voor de eigendomsoverdracht
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering integraal, vermeerderd met de wettelijke rente, toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ad a en c.
Op basis van de stukken in het dossier kan genoegzaam worden vastgesteld dat [naam hond] als gevolg van de hagel in zijn rug medische behandeling heeft moeten ondergaan waarna hij is geëuthanaseerd. Als gevolg hiervan heeft de benadeelde partij [naam hond] laten cremeren. Het hof zal dan ook de bedragen à € 363,24 en € 149,50 aan materiële schade toewijzen.
Ad b.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting is het hof niet duidelijk geworden waarom na het vaststellen van de hagel in de rug van [naam hond] middels een röntgenfoto en het overlijden van [naam hond] een autopsie heeft moeten plaatsvinden. De oorzaak van het overlijden was namelijk voor het overlijden al duidelijk en hoefde niet opnieuw te worden vastgesteld. Nu nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren, kan de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen en deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ad d.
Het hof is van oordeel dat dieren binnen de systematiek van het Burgerlijk Wetboek gelijk worden gesteld met roerende zaken nu zij in bezit worden genomen en mensen hun wettelijke recht van eigendom over deze dieren kunnen uitoefenen. Net als bij niet levende goederen is er naar het oordeel van het hof dan ook sprake van afschrijvingskosten. Ten tijde van het overlijden was [naam hond] 3 jaar oud. Gelet hierop is het hof van oordeel dat [naam hond] ten tijde van het overlijden minder waard is dan de aanschafwaarde van € 1.500,-, van toen hij nog een pup was. Het betreffende ras Engelse Cocker Spaniël zal gemiddeld tussen de 12 en 14 jaar oud worden en naarmate de hond ouder wordt zullen de afschrijvingskosten ook toenemen. In casu was de hond nog maar 3 jaar oud en zullen de afschrijvingskosten in wezen lager zijn. Het hof heeft gekeken naar wat de afschrijvingskosten van een hond per jaar zijn door het aanschafbedrag te delen door de gemiddelde leeftijd van deze honden, te weten 13 jaar. Doordat het een nog vrije jonge hond betrof heeft het hof de kosten van levensjaren naar beneden afgerond. Het hof schat de afschrijvingskosten van de hond op een bedrag van € 300,-. Deze kosten zullen van de nieuwwaarde van de hond worden afgetrokken waardoor een bedrag van € 1.200,- overblijft. Dit bedrag zal worden toegewezen als materiële schade. Het overige deel, te weten een bedrag van € 300,- zal worden afgewezen.
Ad e.
De overschrijvingskosten van de hond zijn kosten die aan het begin van het verkrijgen van de hond worden gemaakt, zoals ook te zien is op de factuur. Dit zijn eenmalige kosten om het eigendomsrecht van de hond te verkrijgen. De benadeelde partij heeft dit eigendomsrecht ruim 3 jaar kunnen uitoefenen en dit is in redelijkheid niet meer als schade aan te merken. De benadeelde partij kan in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen en deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
resumé
Het hof zal toewijzen:
€ 363,24
€ 149,50
€ 1.200,00
__________
€ 1.712,74
Het hof zal afwijzen een bedrag van € 300,00 zijnde de afschrijvingskosten van de hond. Voor het overige deel zal de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 1.712,74 schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt bepaald op 15 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 1.712,74. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.1, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.712,74 (duizend zevenhonderdtwaalf euro en vierenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) aan materiële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.712,74 (duizend zevenhonderdtwaalf euro en vierenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 9 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.