ECLI:NL:GHSHE:2022:1454

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
20-000150-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in strafzaak wegens diefstal en opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Tegen dit vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep. De raadsman van de verdachte heeft aangegeven dat de grieven tegen het vonnis niet meer worden gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep op 19 april 2022 is ingetrokken, maar dat dit niet rechtsgeldig was omdat de behandeling van de zaak op 19 februari 2021 al was aangevangen. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen belang meer is bij een behandeling van het hoger beroep, aangezien de verdachte zijn bezwaren niet meer handhaafde.

Op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. M.L.P. van Cruchten als voorzitter, en is op 4 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000150-21
Uitspraak : 4 mei 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 januari 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-013273-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ en ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
Namens de verdachte heeft de raadsman te kennen gegeven dat de grieven tegen het vonnis waarvan beroep niet (meer) worden gehandhaafd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft een aanvang genomen door het uitroepen van de zaak op de terechtzitting van 19 februari 2021, welke zitting het karakter had van een rolzitting.
Bij akte intrekken hoger beroep d.d. 19 april 2022 is namens de verdachte het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter met parketnummer 01-013273-20 ingetrokken. Op dat moment was een rechtsgeldige intrekking van het hoger beroep echter niet meer mogelijk, omdat de behandeling van de zaak ter terechtzitting d.d. 19 februari 2021 reeds was aangevangen.
Nu de inhoudelijke behandeling van de zaak nog niet is aangevangen en de verdachte door het ‘intrekken’ van zijn hoger beroep te kennen heeft gegeven dat zijn bezwaren tegen het vonnis in eerste aanleg niet worden gehandhaafd, zal het hof, nu het belang van de verdachte noch enig ander rechtens te beschermen belang gediend is met een behandeling van het hoger beroep, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en zal het hof het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. D.M.I.C. Schijns, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 4 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.