ECLI:NL:GHSHE:2022:145

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
200.294.706_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van bewind in het kader van zelfredzaamheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van bewind. De rechthebbende, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, stelde dat hij zijn leven weer op de rit had en zijn financiën zelf kon beheren. De rechthebbende had in de afgelopen jaren gewerkt aan zijn zelfredzaamheid en was inmiddels schuldenvrij. Hij ontving een WAO-uitkering en had een spaarbedrag van meer dan € 6.000,- opgebouwd. De rechthebbende was bovendien bezig met een traject bij Zorggroep [zorggroep] om zijn financiële situatie verder te verbeteren.

De bewindvoerder daarentegen betwistte de stellingen van de rechthebbende en stelde dat het bewind nog steeds noodzakelijk was. De bewindvoerder gaf aan dat de rechthebbende nog niet in staat was om zijn eigen financiën te beheren en dat het zorgtraject nog in de tweede fase was. Het hof oordeelde dat de rechthebbende niet voldoende had aangetoond dat de noodzaak voor het bewind was komen te vervallen. Het hof benadrukte dat het belangrijk was om het ingezette traject niet te onderbreken en dat de evaluatie van de situatie in mei 2022 zou moeten afwachten.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 januari 2022
Zaaknummer: 200.294.706/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8855842 BM VERZ 20-5052
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. B. Keybeck,
tegen
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. R.F. Herculeijns

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 18 mei 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 19 mei 2021, heeft de rechthebbende verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en te wijzigen met dien verstande dat het bewind zal worden opgeheven met ingang van de door het hof te wijzen beschikking, althans met ingang van een door het hof in goede orde justitie te bepalen datum, kosten rechtens.
2.2.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 16 juni 2021, met producties, van de advocaat van de rechthebbende, ingekomen bij het hof op 17 juni 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen bij het hof op 17 juni 2021;
- brief van de advocaat van de rechthebbende van 26 november 2021, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 29 november 2021.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [betrokkene] , en bijgestaan door haar advocaat.
2.3.1.
De advocaat van de bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 11 november 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, met ingang van 16 november 2013 bewind ingesteld over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, onder benoeming van [B.V.] B.V. (de huidige bewindvoerder voor de naamswijziging) tot bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van 24 juli 2015 heeft de kantonrechter het bewind nader geduid als een bewind op grond van een lichamelijke of geestelijke toestand als bepaald in artikel 1:431 lid 1, onder a, BW.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.4.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
De rechthebbende voert – kort samengevat – het volgende aan. Het bewind is aanvankelijk ingesteld in verband met gokproblemen van de rechthebbende en het ontstaan van schulden in verband met de echtscheiding. De rechthebbende is inmiddels schuldenvrij en ontvangt een WAO-uitkering. Ook woont de rechthebbende sinds 2013 op dezelfde plek. De rechthebbende heeft spaargeld opgebouwd van ruim € 6.000,-. Daarnaast heeft hij hulp van zijn netwerk en van zorggroep [zorggroep]. Samen met Zorggroep [zorggroep] wordt gewerkt aan het weer zelfstandig kunnen beheren van de financiën. Dat loopt goed. De rechthebbende ervaart veel problemen met het oplossen van fouten die de bewindvoerder heeft gemaakt, doordat rekeningen niet of niet tijdig betaald zijn.
3.5.
De bewindvoerder voert – kort samengevat – het volgende aan. De rechthebbende is op dit moment nog niet in staat zijn eigen financiën te beheren. Het zorgtraject bij Zorggroep [zorggroep] dat gericht is op verbetering van de zelfredzaamheid van de rechthebbende loopt nog in de tweede fase. Het is van groot belang dat de rechthebbende schuldenvrij blijft. Dit is alleen mogelijk bij voorlopige voortzetting van het bewind. De bewindvoerder kan de rechthebbende op dit moment immers nog behoeden voor onverantwoorde uitgaven. Als de tweede fase bij Zorggroep [zorggroep] goed is doorlopen kan het bewind mogelijk in mei 2022 beëindigd worden.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.2.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen
weging en waardering tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen dient te worden.
3.6.3.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechthebbende niet of onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de grondslag aan het bewind is komen te ontvallen. De stelling van de rechthebbende dat hij zijn leven weer op de rit heeft en zijn financiën weer zelf kan beheren is, gelet op de gemotiveerde betwisting van de bewindvoerder, onvoldoende onderbouwd. De stelling van de rechthebbende dat de bewindvoerder zijn werkzaamheden niet naar behoren zou verrichten, ligt niet aan het hof ter beoordeling voor. Het verzoek van de rechthebbende ziet immers niet op ontslag van de huidige bewindvoerder, maar op opheffing van het bewind.
Daar komt bij dat de rechthebbende is toegetreden tot fase twee van een zelfstandig-heidstraject. Dit traject loopt via de bewindvoerder. Uit de overgelegde ‘’overeenkomst zelfstandigheidstraject (fase 2)’’ blijkt dat één van de doelen van dit traject is om de zelfredzaamheid van de rechthebbende te vergroten. De rechthebbende wordt in dit traject in praktische zin begeleid door Zorggroep [zorggroep]. Uit de overeenkomst blijkt dat de eerste fase naar behoren is verlopen, zodat op 1 november 2021 de tweede fase is gestart. Deze tweede fase heeft volgens de overeenkomst een looptijd van zes maanden en op 1 mei 2022 zal er een evaluatiemoment plaatsvinden. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het bewind beëindigd kan worden, indien in mei 2022 zou blijken dat de tweede fase naar behoren doorlopen is.
Gelet hierop acht het hof opheffing van het bewind op dit moment te vroeg. Het is aan de rechthebbende om de komende periode te laten zien dat hij (steeds meer) zelfstandig in staat is zijn financiën te beheren. In mei 2022 zal door de bewindvoerder de situatie vervolgens geëvalueerd worden. Het hof acht het van belang het traject dat is ingezet niet doorbroken wordt, zodat rechthebbende optimaal kan profiteren van de hulpverlening die hem wordt aangeboden. Dit betekent dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat en dat het bewind op dit moment nog steeds zinvol is.
3.7.
Het voorgaande leidt er toe dat het verzoek van de rechthebbende dient te worden afgewezen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten compenseren gelet op de aard van de procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19februari 2021;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.