In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van een vrouw. De vrouw, die onder bewind was gesteld vanwege verkwisting en problematische schulden, heeft verzocht om het bewind op te heffen. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2021, waarin het verzoek van de vrouw om opheffing van het bewind was afgewezen. De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij inmiddels al haar schulden heeft afgelost met behulp van een lening van een stichting en dat zij in staat is om haar financiële zaken zelf te beheren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2021 heeft de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, haar situatie toegelicht. De bewindvoerder heeft aangegeven dat er zorgen zijn over de financiële zelfstandigheid van de vrouw, maar heeft ook erkend dat de vrouw haar wens om het bewind op te heffen respecteert. Het hof heeft de argumenten van de vrouw en de bewindvoerder afgewogen en geconcludeerd dat de gronden voor onderbewindstelling niet langer aanwezig zijn. De vrouw heeft aangetoond dat zij gemotiveerd is om naar volledige financiële zelfredzaamheid toe te werken en heeft voldoende spaargeld opgebouwd.
Het hof heeft daarom besloten om het bewind op te heffen met ingang van 1 maart 2022, zodat de bewindvoerder de tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze inhoudt dat de goederen van de vrouw onder bewind blijven staan na 1 maart 2022. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de financiële zelfstandigheid van de vrouw en haar wens om zelf verantwoordelijk te zijn voor haar financiële zaken.