ECLI:NL:GHSHE:2022:1437

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
20-000504-20 (PROMIS)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake woningoverval met geweld en bedreiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de verdachte is veroordeeld voor een woningoverval met geweld en bedreiging. De overval vond plaats in de nacht van 10 op 11 oktober 2017 in Maasbree, waarbij de aangever, [slachtoffer], in zijn woning werd overvallen door meerdere onbekende mannen. De verdachte heeft tijdens het proces erkend aanwezig te zijn geweest in de woning, maar ontkent de tie-wraps bij de aangever te hebben omgedaan. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte niet alleen de tie-wraps heeft losgeknipt, maar ook de aangever opnieuw heeft vastgebonden met nieuwe tie-wraps. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van de woningoverval, waarbij gebruik is gemaakt van een vuurwapen en de aangever is bedreigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 57 maanden, met aftrek van voorarrest, en de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling is gelast. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000504-20
Uitspraak : 3 mei 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-043960-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, vi-zaaknummer 99-000422-43, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met aanvulling van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.928,98 geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en subsidiair, in geval van een veroordeling, verzocht te volstaan met oplegging van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaren en niet de (volledige) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te gelasten. De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 oktober 2017 tot en met 11 oktober 2017 te Maasbree, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, tussen omstreeks 23:15 uur en 00:15 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan [adres 2] , onder andere heeft weggenomen
‒ drie, althans een of meer, mobiele telefoon(s) en/of
‒ twee, althans een of meer, laptop(s) en/of
‒ drie, althans een of meer, horloges en/of
‒ twee, althans een of meer, iPads en/of
‒ een hoeveelheid geld,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte en/of zijn mededader(s):
‒ de woning van voornoemde [slachtoffer] is/zijn binnengedrongen en/of
‒ die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of
‒ (daarbij) op dreigende toon tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij moest gaan liggen en/of
‒ (vervolgens) op de handen van die [slachtoffer] is/zijn gaan staan en/of
‒ die [slachtoffer] heeft/hebben opgedragen om de armen bij elkaar te brengen en/of (vervolgens) de armen met (een) tie-wrap(s) vast te binden en/of
‒ (vervolgens) dreigend tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat als hij naar de politie zou gaan, zij zijn kinderen iets aan zouden doen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 10 oktober 2017 tot en met 11 oktober 2017 te Maasbree, tussen omstreeks 23:15 uur en 00:15 uur, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan [adres 2] , onder andere heeft weggenomen
‒ drie mobiele telefoons en
‒ twee laptops en
‒ drie horloges en
‒ twee iPads en
‒ een hoeveelheid geld,
toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte en zijn mededaders:
‒ de woning van voornoemde [slachtoffer] zijn binnengedrongen en/of
‒ die [slachtoffer] een vuurwapen hebben getoond en een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] hebben gericht en/of
‒ (daarbij) op dreigende toon tegen die [slachtoffer] hebben gezegd dat hij moest gaan liggen en/of
‒ (vervolgens) op de handen van die [slachtoffer] zijn gaan staan en/of
‒ die [slachtoffer] hebben opgedragen om de armen bij elkaar te brengen en (vervolgens) de armen met tie-wraps vast te binden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 9-10, voor zover inhoudende als verklaringen en bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 9)
Op 11 oktober 2017 [kregen] wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , (…) om 00.17 uur (…) een melding te gaan naar het politiebureau (…) te Panningen. Aldaar zou de heer [slachtoffer] staan. Deze gaf aan dat hij in zijn woning gelegen [adres 2] overvallen was. (…)
Op 11 oktober 2017 om 00.25 uur waren wij ter plaatse aan het politiebureau. Daar zagen wij een manspersoon staan. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , sprak hem aan en hij gaf aan dat zijn naam [slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) was. Ik zag dat hij twee witte kabelbinders om zijn polsen had. Ik hoorde hem zeggen dat hij was overvallen. Wij, verbalisanten, hebben het verhaal van de melder aangehoord. Hij vertelde [onder andere] het volgende:
‒ hij lag in bed in zijn woning;
‒ omstreeks 00.00 uur hoorde hij een glasgerinkel;
‒ hij is naar de keuken gelopen;
‒ trof daar 4 à 5 onbekende negroïde mannen;
‒ hij zag dat 1 van de mannen een vuistvuurwapen had;
‒ hij bedreigd werd met dit pistool;
‒ hij kreeg kabelbinders om zijn polsen gebonden;
‒ hij moest in de woonkamer op de grond gaan liggen;
‒ hij hoorde dat de gehele woning doorzocht werd.
(pagina 10)
Wij, verbalisanten, zijn vervolgens samen met de heer [slachtoffer] naar zijn woning toe gereden. Op 11 oktober 2017 om 00.50 uur kwamen wij aan bij de woning gelegen [adres 2] . Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , zagen dat het een vrijstaande woning betrof en het perceel om de woning omheind was. (…) Wij zijn naar de achterzijde van de woning gelopen. (…) Wij zagen dat er een binnendeur naar de keuken openstond en dat het glas van deze deur kapot was. (…) Wij zijn vervolgens de keuken binnengelopen. Vanuit de keuken zijn we de woonkamer ingelopen. Meteen bij binnenkomst aan de linkerzijde lagen kapotte kabelbinders op de grond. (…) Verder zagen wij dat er diverse kasten en lades door de gehele woning openstonden. (…)
De kabelbinders welke het slachtoffer nog om had [zijn] middels een DNA-kit veilig [gesteld]. Dit werd door mij, [verbalisant 2] , gedaan aan het politiebureau in Panningen om 02.00 uur.
2.
Het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina’s 33-43, met goederenbijlage op pagina’s 44-46, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
V = vraag verbalisant
A = antwoord/opmerking aangever
O = opmerking verbalisant
(pagina 34)
V: Wat kunt u vertellen over de overval in uw woning aan [adres 2]
?
A: Ik lag in bed te slapen. Ik hoorde een knal. (…) Ik ben toen het bed uitgegaan en ben richting de woonkamer gelopen. Vanuit daar ben ik richting de keuken gelopen. Toen ik de keukendeur open trok, zag ik drie personen staan. Ik meen dat het er vier of vijf waren in totaal. Ik probeerde de deur toen dicht te trekken. In eerste instantie lukte dit, maar ik denk dat ze met twee personen vanaf de andere kant trokken. Dus uiteindelijk lukte het niet om de deur dicht te houden. (…) Ik kreeg toen vrij snel het pistool voor mijn hoofd. Ik moest toen gaan liggen. Eerst is er één op mijn handen gaan staan. Ik moest mijn armen/handen als het ware voor me leggen. Daarna werden mij [tie-wraps] omgedaan. Deze zaten te strak. Ik voelde mijn handen op een gegeven moment niet meer. Ik heb dat toen aangegeven. Eén van de daders heeft toen de [tie-wraps] losgeknipt. (…) Er werden toen nieuwe [tie-wraps] omgedaan en deze werden losser omgedaan. Dit was mijn geluk, want daardoor kon ik er later ook uit. Ze hebben de hele woning doorzocht (…). Ze zeiden toen nog dat als ik naar de politie zou gaan, ze mijn kinderen wat aan zouden doen. Een van de daders pakte hierbij een foto van mijn zoontje die daar in de kamer stond. (…) Nadat ze de woning verlaten hebben, [ben ik] naar het politiebureau in Panningen gereden (…).
(pagina 36)
V: Hoe laat was het op het moment dat u het harde geluid hoorde?
A: Ik denk dat het rond 23:30 uur was op 10 oktober 2017.
(pagina 37)
V: U vertelde dat u zag dat er drie personen in de keuken [waren]. Wat kunt u hier over
vertellen?
A: Voor zover ik kon zien, meende ik drie hoofden te zien in de keuken. Het was donker, dus moeilijk te zeggen. (…) Ze kwamen toen de kamer in en één van de daders hield een pistool tegen mijn hoofd en zei: “Ga liggen, ga liggen.”
V: Hoe is dat in zijn werk gegaan met het pistool?
A: De dader zette het pistool tegen mijn voorhoofd en zei dus dat ik moest gaan liggen.
(pagina 38)
V: Ik noem deze man vanaf nu DADER 1. (…) Is DADER 1 ook degene die jou de
[tie-wraps] omdeed?
A: Nee, dat is een ander.
V: Er werd u gezegd dat u op de grond moest gaan liggen. Hoe ging het daarna verder?
A: Ik moest op mijn buik gaan liggen en dus met het gezicht naar de grond. De
[tie-wraps] zijn mij omgedaan nadat ik al op de grond lag.
V: Hoe is dat gegaan?
A: Ik moest mijn armen achter de rug doen en toen werden mij die [tie-wraps] omgedaan. Daarvoor heb ik mijn armen voor me moeten houden en toen stond één van de daders op mijn handen. (…) Die met het pistool. (…)
V: Hoe is dat gegaan erna, aangezien je daarna je handen op de rug moest doen?
A: Er werd niet gezegd dat ik mijn handen op mijn rug moest doen. Eén van de andere
daders heeft de handen als het ware op de rug gedaan en de [tie-wraps] omgedaan.
OV: Deze dader wordt in het verdere verhoor aangeduid als DADER 2.
V: Hoe lang heeft het geduurd dat je aangegeven hebt dat de [tie-wraps] te strak zaten?
A: Ik denk dat het een minuut of anderhalve minuut duurde.
V: Hoe ging dat toen?
A: Ik heb gezegd dat het te strak zat en toen heeft DADER 2 nieuwe omgedaan.
V: De [tie-wraps] werden doorgeknipt. Hoe is dat gegaan?
A: Ik denk met een schaar die voor het raam lag. Ik heb aangegeven dat die daar lag.
V: U vertelde dat u hoorde dat de daders het gehele huis hebben doorzocht. Wat kunt u
daar verder over verklaren?
(pagina 39)
A: Ze hebben de gehele woning doorzocht dus ook de bovenverdieping. Ik heb houten
vloerendus dat kun je goed horen.
V: U vertelde dat de daders op een gegeven moment zijn vertrokken uit uw woning. Wat kunt u zeggen over hoe lang het geheel geduurd heeft?
A: Ik denk dat het vijf tot tien minuten maximaal geduurd heeft. (…)
V: U sprak in eerste instantie over 3 daders en later over 4 of 5. Vertelt u eens?
A: Er was er één (1) in de keuken, 1 bij mij en 1 in de woonkamer. En er waren er nog
twee naar boven gegaan. Ik lag zelf ook in de woonkamer.
(pagina 41)
OV: Het verhoor werd op 13 oktober 2017 (…) voortgezet. Tijdens dit verhoor werden de weggenomen goederen verwerkt in de aangifte (…).
V: Ik zie dat u een lijst (
het hof begrijpt: de handgeschreven lijst op dossierpagina 49) heeft meegenomen waarop de goederen staan die uit uw woning zijn weggenomen. (…)
A: Uit mijn woning zijn weggenomen de volgende goederen: twee laptops, het gaat dan om een Dell en een Acer laptop. (…) Er werden drie Samsung telefoons weggenomen. Een S8, A5 [en een] S6 (…). De DVD recorder is weggenomen. Spaarpotten (2x). Deze spaarpotten hadden de vorm van een speenfles. Dit waren vrij grote flessen.
(pagina 42)
Er is een luchtbuks die buiten onder een afdak stond weggenomen.
Ik schat dat in die [spaarpotten] ongeveer 600 euro aan kleingeld zat. Er zat sowieso 85
euro aan papiergeld in. (…) Twee tablets van het merk Apple, type iPad. (…)
Portemonnee met geld: (…) uit deze portemonnee werd een geldbedrag van 200 euro weggenomen. Het was 1 briefje van 100 en 2 van 50. (…) [Drie] horloges.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3.
Het (losse) proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 3 oktober 2017 (het hof begrijpt: 2019), met proces-verbaalnummer 33, onderzoek LB1R017097 GRAFIEK / LB1R017097, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 1-6, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
V: vraag
A: antwoord
O: opmerking verbalisant
(pagina 3)
V: Hoeveel tie-wraps werden u omgedaan?
A: De eerste zaten te strak. Dit waren er volgens mij 2. Deze lagen nog in de woning. Hierna heb ik nieuwe om gekregen en dit waren er volgens mij 3. Deze had ik nog om op het moment dat ik bij de politie voor de deur stond.
V: Welke daders heeft jou voor de 1e keer de tie-wraps om gedaan?
A: DADER 2.
(…)
V: U heeft verklaard dat u op een gegeven moment aan heeft gegeven dat de tie-wraps te strak zaten. U heeft verklaard dat ze toen losgemaakt zijn en er nieuwe omgedaan zijn. Welke verdachte heeft bij u de tie-wraps losgeknipt?
A: Ik weet dit niet zeker, maar ik denk ook DADER 2.
V: Welke verdachte heeft uw nieuwe tie-wraps omgedaan?
A: Dezelfde. DADER 2. Bij het losknippen, heeft deze persoon mij nog in mijn vel geknipt. Minimaal. Hiervoor verontschuldigde hij zich nog, waarna de nieuwe om werden gedaan.
V: Hoe ging het omdoen van de tie-wraps de 2e keer?
A: Dit ging makkelijker. Ze werden minder strak omgedaan.
V: Hoe werden ze omgedaan. In welke positie waren jouw armen?
A: Nog steeds achter op de rug.
(pagina 4)
V: U heeft verklaard dat DADER 1 u een pistool op het hoofd heeft gezet en heeft gezegd dat u moest gaan liggen op uw buik. U heeft verklaard dat DADER 2 u de tie-wraps heeft omgedaan en ook dat DADER 2 ze vervolgens heeft losgeknipt en nieuwe om heeft gedaan. Ik weet dit niet zeker, maar ga hier wel vanuit. Hiermee bedoel ik dat ik niet zeker weet of de persoon die ze heeft doorgeknipt en nieuwe om heeft gedaan, dezelfde persoon is dan die ze de eerste keer om heeft gedaan. Ik denk van wel. Ik heb deze persoon niet gezien. Op het moment van het wisselen van de tie-wraps waren er 2 personen in mijn directe omgeving. Ik lag zelf tussen de muur en de tafel op de grond. De man met het pistool, die stond voor me. En dan was er dus nog de man van de tie-wraps. Waar deze man precies stond, dat kon ik niet zien.
A: Ja, dat klopt.
V: Waarom denk je dat?
A: Omdat deze persoon volgens mij in dezelfde ruimte was en dichter bij de man met het pistool leek te zijn.
(…)
V: Hoe wist je dat de man met het pistool de hele tijd voor jou stond?
A: Dit zag ik aan de punten van zijn schoenen. Deze kon ik nog wel af en toe zien.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris d.d. 15 december 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik weet waar het over gaat vandaag. Het gaat over de mannen die bij mij binnen zijn geweest en die mij ’s nachts hebben overvallen. Ik heb vier mannen zien staan. Het waren hele donkere mannen qua huidskleur. Voor zover ik weet waren ze met zijn vieren. Ik heb gemerkt dat mijn handen op mijn rug werden gebonden met tie-wraps. Ze zaten te strak. Dat heb ik toen gezegd. Toen heeft iemand ze los geknipt en weer nieuwe omgedaan. De persoon die de tie-wraps losknipte zat over mijn benen heen toen hij mijn tie-wraps losknipte, waarbij hij mij nog aanknipte en “sorry sorry” zei. Volgens mij heeft dezelfde man de nieuwe tie-wraps omgedaan. Dat heb ik niet gezien. Wat ik weet is dat hij ze losknipte en, kennelijk had hij tie-wraps bij zich, direct daarop de nieuwe tie-wraps aanbracht.
5.
Het proces-verbaal sporenonderzoek, doorgenummerde dossierpagina’s 59-62, voor zover inhoudende als verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
(pagina 59)
Op 11 oktober 2017 om 10:00 uur, werd door ons, verbalisanten, (…) een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een gekwalificeerde diefstal met geweld in/uit woning, gepleegd omstreeks 11 oktober 2017 te 00:12 uur.
Aangever: [slachtoffer] , [adres 2] .
(…)
Onderzoekslocatie
Het onderzoek is verricht rondom en in een vrijstaande woning te [adres 2] , binnen de gemeente Peel en Maas. (…)
(pagina 61)
In de woonkamer zagen wij (…) vier delen van transparante kunststof kabelbinders op de vloer liggen. Wij zagen dat deze kabelbinders ogenschijnlijk geprepareerd waren. Voorts zagen wij dat deze kabelbinders verbroken waren. Wij zagen dat op alle vier de delen van de kabelbinders een kop van deze kabelbinder bevestigd was op de buitenvertanding van de andere kabelbinder. Gezien het feit dat de delen van de kabelbinders niet verbroken waren bij de kop (maar eerder in het midden van de kabelbinder) achten wij het aannemelijker dat de kabelbinders doorgeknipt waren dan dat deze verbroken (door los trekken) waren. (…) Naar verklaring van [slachtoffer] bleek dat dit de kabelbinders betroffen waarmee [slachtoffer] was vastgebonden. Deze kabelbinders werden door ons veiliggesteld, SIN AAKR5965NL.
(pagina 62)
Sporendrager
Goednummer: PL2300-2017163359-993932
SIN: AAKR5965NL
Object: Kabelbinder
Aantal/eenheid: 4 stuks
Bijzonderheden: gezamenlijk verpakt ivm handeling door één dader
6.
Het herzien rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 5 maart 2018, doorgenummerde dossierpagina’s 80-83, met bijlagen op pagina’s 84-86, voor zover inhoudende als verklaring van ing. J.L.W. Dieltjes, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA:
(pagina 80)
Onderzoek naar biologische sporen
Het onderzoeksmateriaal betreft vier witte kabelbinders. Twee daarvan zijn losse
kabelbinders waarvan de lus is doorgesneden. De andere twee kabelbinders zijn met elkaar verbonden en er is geen intacte lus meer aanwezig (…). De kabelbinders zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is bloed aangetroffen op het lange uiteinde van de twee verbonden kabelbinders. Dit bloed is bemonsterd en als AAKR5965NL#05 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
(pagina 81)
De vier uiteinden van de kabelbinders zijn bemonsterd en als AAKR5965NL#01 (losse kabelbinder), MKR5965NL#02 (losse kabelbinder), AAKR5965NL#03 (korte uiteinde
verbonden kabelbinders) en AAKR5965NL#04 (lange uiteinde verbonden kabelbinders) veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De bemonsteringen van de uiteinden zijn vervolgens als onderdeel van een standaardprocedure onderzocht op aanwezigheid van bloed. Hierbij is bloed aangetroffen in de bemonsteringen AAKR5965NL#02 en AAKR5965NL#03. In de bemonsteringen AAKR5965NL#01 en AAKR5965NL#04 is geen bloed aangetroffen.
(pagina 82)
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN: AAKR5965NL#01 en #03
Beschrijving DNA-profiel: DNA-hoofdprofielen van een man
DNA kan afkomstig zijn van: [verdachte]
Matchkans DNA-profiel: kleiner dan 1 op 1 miljard
(…)
DNA-profiel AAKR5965NL#01 is op 30 januari 2018 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. (…) Hierbij is een match gevonden met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 10482 (…). Het DNA-profiel van [verdachte] REFS08 maakt deel uit van dit DNA-profielcluster. Dit betekent dat een prominente hoeveelheid van het DNA in de bemonsteringen AAKR5965NL#01 en #03 afkomstig kan zijn van [verdachte] (…).
7.
De verklaring van de verdachte [verdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 19 april 2022:
Ik ben op 10 oktober 2017 laat in de avond in de woning aan [adres 2] geweest. (…) De bewoner van de woning lag op de grond. Zijn armen waren vastgebonden met tie-wraps. (…) Ik heb deze losgeknipt.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte weliswaar de woning van aangever [slachtoffer] is binnengegaan en dat hij degene is geweest die aldaar de tie-wraps die aangever omhad heeft losgeknipt, maar dat hij niet degene is die de tie-wraps bij de aangever heeft omgedaan (het eerste noch het tweede paar). Op de op het politiebureau opengeknipte tie-wraps is geen bloed en/of DNA van de verdachte aangetroffen en de aangever heeft verklaard niet te hebben gezien wie de tie-wraps heeft vastgemaakt, losgemaakt en weer opnieuw heeft omgedaan. De verdachte heeft derhalve geen wezenlijke bijdrage aan de woningoverval geleverd. Het losknippen van de tie-wraps was juist contraproductief. Bij gebrek aan een nauwe en bewuste samenwerking is van medeplegen geen sprake.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt van het navolgende:
‒ op 10 oktober 2017 heeft omstreeks 23.30 uur een woningoverval plaatsgevonden aan [adres 2] door minimaal vier daders, waarbij meerdere voorwerpen uit de woning zijn weggenomen. De daders zijn de woning binnengekomen door het kapotslaan van het glas van een keukendeur;
‒ bij de bewoner werd een vuurwapen tegen het hoofd gezet en hij werd gedwongen op zijn buik op de grond te gaan liggen, waarna zijn armen op de rug zijn vastgebonden met tie-wraps. Nadat hij meldde dat deze te strak zaten zijn deze tie-wraps losgeknipt en is hij met nieuwe tie-wraps wederom vastgebonden;
‒ op de losgeknipte en in de woning achtergelaten tie-wraps is in een bloedspoor DNA van de verdachte aangetroffen;
‒ de verdachte heeft erkend dat hij in de woning aanwezig was tezamen met anderen en de persoon is geweest die de tie-wraps heeft losgeknipt;
‒ de bewoner van de woning heeft verklaard dat degene die de tie-wraps heeft losgeknipt de persoon is die vervolgens wederom tie-wraps om zijn armen heeft vastgemaakt.
Vorenstaande is, naar het oordeel van het hof, redengevend voor een bewezenverklaring van – eenvoudig gezegd – het door de verdachte medeplegen van de woningoverval. Daarbij merkt het hof nog op dat de omstandigheid dat op de tweede set tie-wraps geen DNA van de verdachte is aangetroffen bij de beoordeling in deze van geen belang is. Immers, op die tie-wraps is te weinig DNA gevonden om door het NFI onderzocht te kunnen worden, zodat –anders dan de raadsman heeft aangevoerd – niet worden gesteld dat het forensisch onderzoek de verdachte uitsluit als degene die de tweede set tie-wraps bij het slachtoffer heeft omgedaan.
De verdachte heeft voor zijn aanwezigheid in de woning een alternatief scenario geschetst, overigens eerst nadat hij kennis had genomen van het dossier en de onderzoeksbevindingen, waaronder de hem belastende uitkomst van het DNA-onderzoek. Die verklaring houdt in dat hij op verzoek van een derde die avond naar Venlo is gegaan, aldaar te horen kreeg dat hij vanwege zijn postuur een aantal personen diende te vergezellen die een gesprek met iemand gingen voeren, in zijn eigen auto achter de anderen is aangereden naar de woning, onderweg tot inkeer is gekomen en niet mee naar de woning is gegaan, daar verandering in is gekomen toen hij glasgerinkel hoorde komen, waarna hij over het hek is geklommen en de woning is ingegaan, bij het betreden van de woning is gevallen in glas (vandaar dat zijn bloed in de woning terecht is gekomen), waarna hij het slachtoffer zag liggen op de grond met tie-wraps om zijn polsen, de anderen heeft aangesproken op hun gedrag, de tie-wraps heeft doorgeknipt en de woning weer heeft verlaten, gewacht heeft op de anderen en achter hen aan naar Venlo is gereden.
Het hof stelt vast dat dit alternatief scenario op een essentieel onderdeel weerlegging vindt in de bewijsmiddelen, nu daaruit volgt dat de verdachte niet slechts de tie-wraps heeft losgeknipt maar daarna het slachtoffer met andere tie-wraps heeft vastgebonden. Dat het slachtoffer het gezicht van de persoon die de tie-wraps verwisselde niet heeft gezien maakt dat niet anders. Het slachtoffer heeft, naar het oordeel van het hof, afdoende duidelijk gemaakt waarom hij tot de conclusie is gekomen dat het om dezelfde persoon ging:
‒ hij heeft waargenomen dat er op het moment van het verwisselen van de tie-wraps slechts 2 personen in zijn directe omgeving waren. De ene persoon was de man met het pistool, die voor hem stond (hij zag dat aan de punten van diens schoenen) en andere persoon was de man van de tie-wraps, en
‒ hij heeft gevoeld dat die laatste persoon tijdens het verwisselen van de tie-wraps over zijn benen heen zat toen deze de tie-wraps losknipte, waarna direct daarop de nieuwe tie-wraps zijn aangebracht.
Ook overigens is het alternatief scenario niet aannemelijk geworden. Ten eerste heeft de verdachte desgevraagd geen enkele, de overige daders identificerende, gegevens verstrekt zodat daarin geen onderbouwing van het scenario kan worden gevonden. Ook in het (objectieve) gegeven dat de telefoon van de verdachte voorafgaand aan de woningoverval geen masten in Venlo heeft aangestraald (alwaar hij het gesprek met zijn “opdrachtgever” zou hebben gehad) maar daarentegen gedurende de periode van 22:25 uur tot 23.25 uur een mast in Maasbree heeft aangestraald (dit terwijl volgens de verdachte de andere personen vrijwel meteen na aankomst bij de woning over het hek daarvan zijn geklommen) is geen ondersteuning voor het door de verdachte geschetste scenario te vinden. [2] Integendeel: het ondergraaft, naar het oordeel van het hof, dit scenario. Voorts heeft de verdachte op een aantal punten wisselend verklaard, zoals over het zich al dan niet gedwongen voelen om gehoor te geven aan het verzoek van zijn “opdrachtgever” en het al dan niet gemerkt hebben dat hij in de woning door aanraking met glas van de door de daders ingeslagen ruit heeft gebloed. Tot slot kan zijn verklaring op meerdere punten als erg onwaarschijnlijk worden aangemerkt, onder meer waar hij verklaart:
‒ dat personen een gesprek met iemand in diens woning gaan voeren en daartoe tegen bijna middernacht over een omheining klimmen in plaats van aanbellen (de verdachte vond dat desgevraagd niet vreemd);
‒ dat hij, omdat hij het niet eens was met hetgeen in de woning gebeurde, de tie-wraps van het slachtoffer heeft losgeknipt maar vervolgens niets gedaan heeft om hem te helpen en zelfs niet bij de woning is vertrokken maar op de anderen heeft gewacht (de verdachte had hiervoor geen duidelijke verklaring. Hij heeft nog aangevoerd dat hij in de omgeving niet bekend was en daarom op de anderen moest wachten, maar verklaarde ook dat hij over een routeplanner beschikte), en
‒ dat hij heeft gezien dat de overige personen terugkeerden uit de woning maar niet heeft gezien dat zij goederen bij zich droegen, dit terwijl er meerdere (grotere) goederen uit de woning zijn weggenomen.
Concluderend, komt het hof dan ook tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de woningoverval en dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Het verweer van de raadsman is geheel gestoeld op dit alternatief scenario en behoeft dan ook geen bespreking.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft in de nacht van 10 op 11 oktober 2017, samen met anderen, een overval
gepleegd op aangever [slachtoffer] . De aangever werd in zijn woning overrompeld door meerdere overvallers en hij werd vervolgens bedreigd met een vuurwapen en zijn handen werden op zijn rug geboeid met tie-wraps. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke overval in de eigen woning – de plek die bij uitstek een veilig haven zou moeten zijn – veel impact heeft (gehad) op de aangever. Bovendien werden bij de overval diverse goederen en een aanzienlijk geldbedrag gestolen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voorts rekening houdend met:
‒ de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, aangaande een in vereniging gepleegde gewelddadige woningoverval tijdens de nachtelijke uren en waarbij ook gebruik wordt gemaakt van een vuurwapen;
‒ de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 februari 2022, reeds eerder ter zake van meerdere soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld en die eerdere veroordelingen en de forse aan de verdachte opgelegde gevangenisstraffen hem er kennelijk niet van hebben weerhouden het bewezenverklaarde te plegen, en
‒ de omstandigheid dat de verdachte het feit heeft gepleegd tijdens een voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerder opgelegde vrijheidsstraf,
is het hof van oordeel dat niet worden volstaan met de bij vonnis in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaren, van welk vonnis door de advocaat-generaal bevestiging is gevorderd en waar ook door de verdediging, bij subsidiair standpunt, om is verzocht. Het hof is van oordeel dat voornoemde strafverzwarende omstandigheden in de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf onvoldoende tot uitdrukking komen. Alles afwegende, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. In de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep – na de invrijheidstelling van de verdachte – is overschreden met ongeveer 2,5 maanden, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen. Er is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Derhalve zal worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het hof zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 8 stuks bouwmateriaal (tie-wraps).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 6.928,98. Dit bedrag bestaat uit € 1.178,98 aan materiële schade (onderverdeeld in 3 posten) en € 5.750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep tot een totaalbedrag van € 5.546,32 toegewezen, waarvan € 546,32 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering loopt in zoverre van rechtswege door in hoger beroep. De benadeelde partij is voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de gehele vordering toe te wijzen en de verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 5.546,32. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Materiële schade
De materiële schadepost ‘expertisekosten’ ten bedrage van € 546,32 is naar het oordeel van het hof voldoende door de benadeelde partij onderbouwd en is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Het hof is derhalve, met de rechtbank, van oordeel dat deze schadepost geheel kan worden toegewezen.
Voorts is verzocht om vergoeding van € 330,00 ter zake van niet door de verzekering gedekte schade aan een telefoon. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, met de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat aannemelijk is dat de verzekering op goede gronden tot een gedeeltelijke vergoeding heeft besloten. Ten slotte is verzocht om vergoeding van € 302,66 aan gederfde inkomsten. Het hof is van oordeel dat uit de stukken onvoldoende van een rechtstreeks verband is gebleken met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en dat nader onderzoek naar deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij is daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan deze twee onderdelen van de materiële vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De immateriële schade die de benadeelde partij door toedoen van de verdachte(n) heeft geleden is op een bedrag van € 5.750,00 gesteld. Gelet op de grote impact die het bewezenverklaarde op de benadeelde partij heeft gehad – zoals volgt uit het schade-onderbouwingsformulier – acht het hof, anders dan de advocaat-generaal, maar met de rechtbank, in dit geval een vergoeding van een deel van de vordering tot een bedrag van
€ 5.000,00 billijk en toewijsbaar. Voor het meerdere zou de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dat deel van de immateriële vordering niet worden ontvangen en kan die vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Resumé
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 5.546,32 bestaande uit € 546,32 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld en met vermeerdering met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade. Wat betreft de materiële schade zal het hof uitgaan van de factuurdatum (10 september 2018) en wat betreft de immateriële schade van de pleegdatum van het delict (11 oktober 2017).
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.546,32. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdata (10 september 2018 voor wat betreft de materiële schade en 11 oktober 2017 voor wat betreft de immateriële schade) tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering herroeping voorwaardelijk invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage d.d. 25 april 2012 in de zaak met parketnummer 22-003669-11 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte is als veroordeelde op 25 augustus 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de op 1095 dagen gestelde proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De officier van justitie heeft op 2 april 2019 gevorderd dat de rechtbank de last zal geven tot gehele/gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van 1095 dagen wegens het niet naleven van de aan de invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde, te weten het zich niet schuldig maken aan strafbare feiten.
Deze vordering is in eerste aanleg geheel toegewezen en is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling schuldig heeft gemaakt aan het thans bewezenverklaarde en derhalve de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Gelet op het voorgaande acht het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, herroeping van de gehele voorwaardelijke invrijheidsstelling passend en geboden. Het hof zal dan ook gelasten dat het gedeelte van voormelde gevangenisstraf van 9 jaren dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 1095 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
57 (zevenenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
[-] 4 STK bouwmateriaal;
[-] 3 STK bouwmateriaal;
[-] 1 STK bouwmateriaal.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.546,32 (vijfduizend vijfhonderdzesenveertig euro en tweeëndertig cent)bestaande uit
€ 546,32 (vijfhonderdzesenveertig euro en tweeëndertig cent) materiële schadeen
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.546,32 (vijfduizend vijfhonderdzesenveertig euro en tweeëndertig cent)bestaande uit
€ 546,32 (vijfhonderdzesenveertig euro en tweeëndertig cent) materiële schadeen
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de
duurvan de
gijzelingop ten hoogste
62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op

10 september 2018 en van de immateriële schade op 11 oktober 2017.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met zaaknummer 99-000422-43 toe en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 25 april 2012 onder parketnummer 22-003669-11 opgelegde vrijheidsstraf (een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren) die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan, te weten: 1095 dagen gevangenisstraf.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 3 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het einddossier met proces-verbaalnummer PL2300-2017163359 van de politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord en Midden Limburg, sluitingsdatum 2 maart 2019, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 135. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Dossierpagina 88.