ECLI:NL:GHSHE:2022:141

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
200.301.312_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2021, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige tot 27 juli 2022 werden verlengd. De moeder voerde aan dat de rechtbank onvoldoende aandacht had besteed aan haar standpunt en dat zij zich niet gehoord voelde door de gecertificeerde instelling (GI). De GI daarentegen stelde dat de moeder niet in staat was om de benodigde zorg en structuur te bieden die de minderjarige nodig heeft.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 december 2021 werd de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. R.J. Haakmeester, en was er een tolk aanwezig. De GI was vertegenwoordigd door een medewerker. Het hof overwoog dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat de moeder, vanwege haar eigen problematiek, niet kan voldoen aan de opvoedingsbehoeften van de minderjarige. Het hof concludeerde dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het hof ook aandacht vroeg voor de omgang tussen de moeder en de minderjarige. Het hof benadrukte dat de GI moet zorgen voor duidelijke communicatie over de omgangsmomenten, zodat het contact tussen moeder en kind behouden blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. E.P. de Beij in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 januari 2022
Zaaknummer : 200.301.312/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/370750 / JE RK 21-739
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J. Haakmeester,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak betreft de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 16 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 november 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij brief van 4 november 2021 heeft de raad het hof bericht niet ter mondelinge behandeling te zullen verschenen.
2.4.
De mondelinge behandeling, die geagendeerd stond op 30 november 2021, is niet doorgegaan omdat er geen vertegenwoordiger van de GI en geen tolk voor de moeder verschenen was.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Haakmeester. Voor de moeder is K.Pietkiewicz opgetreden als tolk in de Poolse taal;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 27 juli 2018 onder toezicht van de stichting.
Bij beschikking van 6 juni 2019 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. Die machtiging is verlengd tot 27 juli 2020.
Bij beschikking van 5 maart 2020 is de machtiging vervangen voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder dan wel in een voorziening voor pleegzorg.
De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn laatstelijk bij beschikking van 10 juli 2020 verlengd, tot 27 juli 2021.
3.3.
[minderjarige] verbleef ten tijde van de procedure in eerste aanleg nog op een behandelgroep van [instantie 1] . Sinds 3 september 2021 verblijft [minderjarige] in gezinshuis [gezinshuis] .
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 27 juli 2022 alsmede de aan de stichting verleende machtiging verlengd om [minderjarige] tot uiterlijk 27 juli 2022 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geen aandacht besteed aan het standpunt van de moeder en heeft zich ten onrechte daarover niet uitgelaten. In de bestreden beschikking is slechts ingegaan op de visie van de GI. De moeder heeft aandacht gevraagd voor haar betrokkenheid en aanwezigheid in het leven van [minderjarige] , maar dat is niet benoemd in de bestreden beschikking. De moeder vindt de omgangsmomenten met [minderjarige] fijn, maar in dat kader voelt zij zich niet gehoord door de GI. Voor de moeder is het belangrijk dat eerder en duidelijker wordt gecommuniceerd over de momenten waarop de moeder omgang kan hebben met [minderjarige] .
De moeder is al een paar keer in het huidige gezinshuis geweest. [minderjarige] is daar tevreden, maar zij boekt daar geen vooruitgang.
Onduidelijk is wanneer het perspectiefonderzoek van de raad afgerond zal zijn. De moeder weerspreekt de onderliggende deskundigenrapporten niet en zij heeft in eerste aanleg zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij acht zich echter niet gehoord en wenst daarom een oordeel van het hof.
Naar aanleiding van vragen van het hof heeft de moeder echter verklaard dat zij ook beëindiging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] wenst. Zij vraagt om een laatste, eerlijke, kans om te laten zien dat zij een goede moeder is en voor [minderjarige] kan zorgen. In gesprekken en rapporten wordt steeds alleen het negatieve benoemd.
Het is van grote toegevoegde waarde voor de moeder dat een hogere rechter naar de zaak kijkt.
3.7.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan.
De GI heeft doorlopend aandacht gehad voor de visie en de behoeftes van de moeder. De jeugdzorgwerker en de moeder hebben veel met elkaar gesproken. De GI heeft op eigen initiatief bij ieder periodiek gesprek met de moeder een tolk ingezet. De indruk van de GI is dat de moeder zich niet gehoord voelt omdat haar wens (zijnde: [minderjarige] groeit thuis bij mij op) niet haalbaar en niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht.
De ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] blijken uit de stukken: er is sprake van een combinatie van kindeigen problemen en problematiek bij de moeder. De moeder kan [minderjarige] niet bieden wat zij nodig heeft: structuur, duidelijkheid en grenzen.
Sinds 3 september 2021 verblijft [minderjarige] in het gezinshuis. Zij is aan het wennen aan haar nieuwe opvoedomgeving. Ze is goed gestart op haar nieuwe school. De huidige opvoedomgeving waarin [minderjarige] bovengemiddeld vaste structuur wordt geboden, helpt haar om haar dag te overzien en geeft haar houvast. Sinds medio oktober 2021 zijn er signalen dat [minderjarige] zich onveilig voelt en zorgen maakt over haar moeder. [minderjarige] spreekt daarnaast uit dat het haar schuld is dat zij niet thuis kan wonen. Er wordt opnieuw individuele hulpverlening voor haar geadviseerd en geïndiceerd, naast de (therapeutische) opvoedsituatie in het gezinshuis.
De moeder en [minderjarige] houden veel van elkaar en hebben fijn contact samen. [minderjarige] en de moeder hebben wekelijks contact via videobellen. Eens per drie weken is er begeleide omgang voor de duur van twee uur. De omgang wordt sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] (december 2019) begeleid. [instantie 2] geeft aan in haar eindverslag (april 2021) dat de moeder in het algemeen moeite heeft met het uitvoeren van meerdere taken of deeltaken, overzicht bewaren, dat zij beperkte leerbaarheid laat zien en moeite heeft met inleven in de beleving van een ander. Sinds 3 september 2021 is [instantie 2] weer betrokken om de omgang tussen moeder en [minderjarige] te begeleiden, zodat moeder en gezinshuisouders aan elkaar kunnen wennen. Tijdens de begeleide omgangsmomenten wordt gezien dat [minderjarige] haar moeder qua capaciteiten begint te overstijgen.
De raad heeft onderzoek gedaan naar het perspectief van [minderjarige] en in de conceptrapportage geadviseerd het perspectief in het gezinshuis te bepalen, het gezag van de moeder te beëindigen en de GI als voogd te benoemen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na een eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.8.6.
De moeder heeft niet betwist dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. Er is sprake van kindeigen problematiek, bestaande uit onder meer een forse achterstand in haar emotionele ontwikkeling.
Uit de stukken is gebleken dat [minderjarige] een stevige opvoeder nodig heeft die haar structuur, duidelijkheid en grenzen kan bieden en dat [minderjarige] veel stabiliteit nodig heeft in haar opvoedingsomgeving. In het gezinshuis heeft [minderjarige] professionele opvoeders met pedagogische en psychiatrische kennis om haar in haar ontwikkeling te ondersteunen, hetgeen zij hard nodig heeft.
Verder is uit de stukken gebleken dat de moeder belast is met eigen problematiek en op dit moment niet kan beantwoorden aan hetgeen [minderjarige] van haar opvoedomgeving vraagt. De moeder kan verder vanwege haar beperkte leerbaarheid en verstandelijke capaciteit onvoldoende profiteren van de hulpverlening die ingezet is/kan worden om de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] weg te nemen.
Het hof is dan ook van oordeel dat een thuisplaatsing (met ambulante begeleiding) gezien het voorgaande niet tot de mogelijkheden behoort.
3.8.7.
Het hof acht een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden en een voortgezet verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding.
3.8.8.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling uit hetgeen de moeder zelf naar voren heeft gebracht, de indruk gekregen dat het de moeder vooral lijkt te gaan om de omgang met [minderjarige] . De moeder is bang het contact met [minderjarige] te verliezen en hecht er daarom mede aan dat de omgangsmomenten duidelijk en ruim van te voren op schrift staan.
Het is belangrijk voor [minderjarige] en de moeder dat het prettige contact dat zij hebben, behouden blijft. Op de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de GI dit ook inziet en aandacht heeft voor wat de moeder en [minderjarige] nodig hebben in dat contact. Positief is dat er een goed contact is tussen de moeder en het gezinshuis. Zoals het hof tijdens de mondelinge behandeling de GI heeft voorgehouden, benadrukt het hof ook hier dat voor de moeder duidelijk moet zijn dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] voor de GI een prioriteit is en blijft. Hiervoor dient de GI in de samenwerking met en communicatie richting de moeder bijzondere aandacht te hebben en te houden.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 16 juli 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, A.J.F. Manders en E.P. de Beij en is op 20 januari 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. E.P. de Beij in tegenwoordigheid van de griffier.