ECLI:NL:GHSHE:2022:139

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
200.296.307_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en raadsonderzoek in familiezaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader verzoekt om een zorg- en contactregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2017, waarbij hij om de week omgang wil hebben. De moeder verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt de vader niet-ontvankelijk te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming is niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een verantwoorde beslissing te nemen en heeft daarom een raadsonderzoek gelast. Dit onderzoek moet inzicht geven in de mogelijkheden en belemmeringen voor omgang tussen de vader en het kind. Totdat het onderzoek is afgerond, heeft het hof een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader en het kind eenmaal per twee weken op zondag van 13.30 tot 16.30 uur met elkaar om kunnen gaan. De ouders zijn verplicht om zich op een constructieve manier op te stellen ten opzichte van elkaar en het kind. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 13 mei 2022, zodat het hof de resultaten van het raadsonderzoek kan afwachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 januari 2022
Zaaknummer: 200.296.307/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/329646 / FA RK 18-116-4
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verzoeker,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L. van Dijk te Enschede,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit te Veghel .
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juni 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er een zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt vastgelegd waarbij [minderjarige] om de week bij de vader verblijft van zaterdag 11:00 uur tot zondag 19:00 uur en waarbij de moeder [minderjarige] op zaterdag naar de vader brengt en de vader [minderjarige] op zondag naar de moeder brengt, althans een zodanige regeling als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2021, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel deze verzoeken af te wijzen als ongegrond.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Dijk en H. Shamoun, tolk in de Arabische taal (tolknummer 13193);
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Wit.
2.3.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier van 17 november 2021 van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren [minderjarige] op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (verder te noemen [minderjarige] ).
3.2
Bij verzoekschrift van 9 januari 2018, ingediend ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant heeft de vader verzocht om:
  • hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen;
  • te bepalen dat de vader omgang heeft met [minderjarige] op een wijze zoals door de rechtbank vast te stellen;
  • te bepalen dat de vader gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] wordt belast.
3.3.
Bij beschikking van 30 januari 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant een bijzondere curator over [minderjarige] benoemd.
3.4.
Bij beschikking van 30 april 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant kort en zakelijk weergegeven, de behandeling van de zaak pro forma aangehouden in afwachting van een raadsonderzoek.
3.5.
Bij beschikking van 20 december 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de gecertificeerde instelling (GI)). De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is laatstelijk verlengd tot 20 december 2020.
3.6.
Bij beschikking van 20 december 2018 heeft de rechtbank:
  • vervangende toestemming verleend aan de vader tot erkenning van [minderjarige] ;
  • het verzoek van de vader betreffende het gezag afgewezen;
  • het verzoek van de moeder betreffende het hoofdverblijf afgewezen;
  • het verzoek van de vader ten aanzien van de omgang heeft de rechtbank pro forma aangehouden tot 25 juni 2019 met het verzoek aan de advocaten van partijen en de GI om de rechtbank schriftelijk te infomeren omtrent de voortgang van de ondertoezichtstelling en de mogelijkheden tot omgang.
3.7.
De vader heeft [minderjarige] op 2 april 2019 erkend.
3.8.
De vader heeft in juni 2019 voor de eerste keer omgang gehad met [minderjarige] bij het Omgangshuis.
Vanaf januari 2020 was er begeleide omgang op een door de vader te bepalen locatie in [woonplaats moeder] . Vanaf februari 2020 is de omgang tussen de vader en [minderjarige] niet meer begeleid. Het traject bij het Omgangshuis is eind maart 2020 afgesloten.
Op 1 maart 2020 heeft het Omgangshuis een eindverslag opgesteld. De uitkomst van het traject is dat de vader één keer per twee weken drie uur omgang heeft met [minderjarige] . De vader haalt [minderjarige] op bij de moeder en brengt hem weer terug naar de moeder. Grootvader vaderszijde verzorgt de overdrachten.
Uit het verslag blijkt dat de vader met deze regeling heeft ingestemd. Uit het verdere procesverloop in eerste aanleg blijkt echter dat de vader een andere, ruimere omgang wenst met [minderjarige] .
3.9.
Bij de bestreden beschikking van 26 maart 2021, heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van de door hem gewenste omgangsregeling afgewezen.
3.10.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.11.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De omgangsregeling zoals die bij het Omgangshuis tot stand is gekomen is niet in het belang van [minderjarige] omdat zij in slechts drie uur per twee weken geen normale gezonde band kunnen ontwikkelen. De vader is van mening dat de moeder in het belang van [minderjarige] haar eigen belang opzij dient te zetten. Bovendien kan niet langer van de grootvader gevergd worden dat hij telkens mee gaat naar de omgangsmomenten. De vader reist sinds 2019 om de week (eerst wekelijks) af naar [woonplaats moeder] en inmiddels naar [plaats] om zijn zoon te kunnen zien. Dit brengt iedere keer een reistijd van minimaal vijf uur met zich.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat zij niet om het gebrek van vertrouwen van de moeder in de vader kan, los van de vraag of de zorgen van de moeder terecht zijn of niet. De moeder heeft namelijk tot op heden geen enkel bewijs in het geding gebracht waaruit zou moeten blijken dat er in het verleden heftige gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden en haar angsten ten aanzien van de vader derhalve terecht zouden zijn. Ook uit het raadsonderzoek, het traject bij het omgangshuis en tijdens de OTS zijn er geen zorgen ten aanzien van de vader naar voren gekomen.
De rechtbank gaat ten onrechte uit van mogelijke negatieve gevolgen van een (overhaaste) uitbreiding van de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Het belang van [minderjarige] wordt in de afweging van de rechtbank ook volledig ondergesneeuwd door het belang van de moeder. Sinds 2018 probeert de vader stapsgewijs tot een volwaardige omgangsregeling te komen, dus van overhaasten is geenszins sprake.
De vader betwist dat de omgang zoals die nu loopt door alle partijen als prettig wordt ervaren. Het is duidelijk dat [minderjarige] er steeds na zo’n kort contact moeite mee heeft weer afscheid van de vader te moeten nemen. Ook de vader acht de omgangsmomenten te kort. De vader betwist dat hij [minderjarige] tijdens de omgangsmomenten lelijk noemt of hem anderszins pijnigt.
Een uitbreiding van de omgang is in het belang van [minderjarige] : vader en zoon hebben dan een betere kans om een band op te bouwen en de vader kan een grotere vaderrol op zich nemen. De vader heeft in [maand] 2021 een dochtertje gekregen met zijn nieuwe partner: het is in het belang van [minderjarige] dat hij een band met zijn halfzusje kan opbouwen.
De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder zich (door tussenkomst van een mediator) gaat inzetten om op den duur de omgangsregeling uit te breiden. De communicatie tussen de ouders laat ernstig te wensen over.
Na de omgang op 10 oktober 2021 heeft de moeder de omgang eenzijdig stopgezet, vanwege een coronazelftest die de vader bij [minderjarige] heeft afgenomen. De vader zag daar het kwaad niet van in, maar de moeder heeft het gezien als een aanval op de lichamelijke integriteit van [minderjarige] en een inbreuk op haar gezag.
3.12.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Gedurende een tweejarig traject is samen met de GI en het Omgangshuis met kleine stapjes naar de vastgestelde omgangsregeling is toegewerkt. De moeder twijfelt of zelfs deze omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is. De vader komt de afspraken geregeld niet na en hij laat een gebrek aan pedagogisch inzicht zien. De vader noemt [minderjarige] lelijk, kleineert hem en toont geen interesse in hem. De vader doet dat om op die manier de moeder ‘terug te pakken’ voor het feit dat zij hem verlaten heeft. Het probleem dat zijn vader niet altijd kan meekomen, is al opgelost doordat nu geregeld de zus van de vader meegaat. Dit draagt hij echter in de procedure niet als alternatief aan.
De angsten van de moeder zijn wel degelijk ergens op gebaseerd. Zij heeft dat uitvoerig met verklaringen van derden onderbouwd. Uit de rapporten van alle hulpverlening die in beeld is geweest, is gebleken dat de zorgen van de moeder serieus genomen moeten worden. De vader heeft verklaard eerder mensen te hebben gedood (als militair) en tijdens de relatie dreigde hij de moeder hetzelfde aan te doen. Niet alleen op basis van de bedreigingen en beangstigende uitspraken van de vader, maar ook de reële angst van de moeder voor eerwraak maakt dat de moeder vreest dat de vader daadwerkelijk tot zoiets in staat is.
De spanningen van de moeder zullen een weerslag hebben op [minderjarige] en de omgang met de vader bij een eventuele uitbreiding.
Door het Omgangshuis en de GI werd de huidige omgangsregeling als het maximaal haalbare gezien. Het zou niet in lijn zijn met het doorlopen traject om de huidige omgang uit te breiden tot een heel weekend. [minderjarige] is niet eerder met de vader een volledig dagdeel alleen geweest.
De moeder heeft de overdrachtsmomenten geheel anders beleefd: [minderjarige] rent enthousiast op de moeder af om bijvoorbeeld te laten zien wat hij van de vader heeft gekregen. Soms komt hij verdrietig thuis omdat de vader hem lelijk heeft genoemd.
Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de ouder die in het buitenland woont – de vader woont in Duitsland – in het algemeen niet kan eisen dat de omgang met het in Nederland woonachtige kind plaatsvindt in het buitenland.
Dat de moeder niet mee wenst te werken aan uitbreiding van de omgang betwist zij. De vader heeft nog nooit gevraagd om een uitbreiding. In tegendeel: hij komt vaak later naar de omgang en brengt [minderjarige] soms tot 45 minuten eerder terug naar huis. De moeder heeft tweemaal een omgangsmoment afgezegd omdat [minderjarige] ziek was. Zij heeft altijd gereageerd op de berichten van de vader. Het enige wat de moeder niet meer wenst is fysiek geconfronteerd worden met de vader.
Na de afname van de coronazelftest kon de moeder de omgang niet meer ondersteunen. Het broze vertrouwen van de moeder in de vader is ernstig geschaad door de hoger beroepsprocedure, het niet nakomen van de afspraken en verbrijzelde toen zij van [minderjarige] moest vernemen dat de vader bij hem een coronatest had afgenomen. [minderjarige] was erg overstuur van het incident. De belastbaarheid van de moeder was al laag en door dit recente voorval is het verder gekelderd.
3.13.
Het hof oordeelt als volgt.
Raadsonderzoek
3.13.1.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook, zoals de ouders tijdens de mondelinge behandeling al is voorgehouden, de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor omgang tussen de vader en [minderjarige] ?
  • Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor omgang weg te nemen?
  • Als er mogelijkheden zijn, in welke vorm en frequentie is omgang tussen de vader en [minderjarige] mogelijk?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden
3.13.2.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
Voorlopige omgangsregeling
3.13.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders ermee ingestemd dat de vader en [minderjarige] gedurende de pro forma aanhouding ten behoeve van het raadsonderzoek, derhalve
voorlopigrecht hebben op omgang met elkaar conform de afspraken die destijds bij het Omgangshuis waren gemaakt, hetgeen thans concreet neerkomt op een omgangsmoment eenmaal per twee weken op zondag van 13.30 uur tot 16.30 in [woonplaats moeder] of [plaats] , door partijen steeds in onderling overleg nader af te stemmen. De vader haalt [minderjarige] op bij de moeder en brengt hem weer terug naar de moeder. De grootvader of tante (vaderszijde) verzorgt steeds de overdracht.
Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat het eerste omgangsmoment zal plaatsvinden op 12 december 2021. In verband met Kerst, vindt het daaropvolgende omgangsmoment plaats op maandag 27 december 2021. Daarna vinden de omgangsmomenten wederom steeds op zondag plaats.
Het hof benadrukt dat van beide ouders verwacht wordt dat zij zich zodanig opstellen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van [minderjarige] dat de hervatting van de omgang met de vader voor [minderjarige] zo gemakkelijk mogelijk wordt gemaakt. Dat vraagt van beide ouders dat zij [minderjarige] niet belasten met opmerkingen of vragen over de andere ouder; de vader dient geen gezagsbeslissingen te nemen zonder overleg met de moeder.
Conclusie
3.14.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.13.1. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 13 mei 2022;
bepaalt dat de vader en [minderjarige]
voorlopigrecht hebben op omgang met elkaar eens per veertien dagen op zondag van 13.30 uur tot 16.30 uur in [woonplaats moeder] of [plaats] , door partijen steeds in onderling overleg nader af te stemmen, waarbij de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder en hem weer terug brengt naar de moeder en waarbij de grootvader of tante (vaderszijde) steeds de overdracht verzorgt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, A.J.F. Manders en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 20 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.