ECLI:NL:GHSHE:2022:1386

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
200.301.192_01 en 200.301.192_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing tot verlening van vervangende toestemming voor inschrijving op een basisschool

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de man tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De man verzoekt om vervangende toestemming voor de inschrijving van zijn minderjarige zoon, [minderjarige 1], op een andere basisschool dan de door de vrouw gekozen school, [school 3]. De rechtbank had eerder aan de vrouw toestemming verleend voor de inschrijving van [minderjarige 1] op [school 3], en de man is het hier niet mee eens. De man stelt dat de schoolkeuze van de vrouw niet aansluit bij de opvoeding van [minderjarige 1] en dat hij beter af zou zijn op [school 1] of [school 2]. De vrouw daarentegen verdedigt de keuze voor [school 3] en stelt dat deze school de juiste ondersteuning biedt voor de ontwikkeling van [minderjarige 1]. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2022 zijn beide partijen gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat het van mening is dat de keuze voor [school 3] het beste aansluit bij de belangen van [minderjarige 1]. Het hof heeft ook overwogen dat er geen objectieve gegevens zijn die de stelling van de man ondersteunen dat [minderjarige 1] het moeilijk heeft op [school 3]. De beslissing van het hof houdt rekening met de continuïteit in het onderwijs van [minderjarige 1] en de lopende procedures omtrent zijn hoofdverblijf en zorgregeling. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 april 2022
Zaaknummer: 200.301.192/01 en 200.301.192/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/371364 / FA RK 21-2487
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.J.H.E. Jeurissen.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2020 en 13 augustus 2021, zoals aangevuld bij beschikking van 20 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2021, heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de beschikking van 13 augustus 2021 te vernietigen en het verzoek van de man alsnog toe te wijzen, in die zin dat aan hem vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige 1] in te schrijven op school [school 1] dan wel [school 2] ;
- de werking van de beschikking van 13 augustus 2021 te schorsen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 december 2021, heeft de vrouw verzocht de man in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren c.q. die verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond/onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Van Wijk;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Jeurissen.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met producties van de advocaat van de man d.d. 24 februari 2022.
2.5.
Productie 2 bij voornoemd V-formulier van 24 februari 2022, inhoudende een door de man zelf opgestelde inhoudelijke reactie op het verweerschrift van de vrouw, heeft het hof niet toegelaten wegens strijd met de tweeconclusieregel.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die is geëindigd in 2017. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
De man heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
[minderjarige 1] heeft het hoofdverblijf bij de man. Hij verblijft bij de vrouw in de oneven weken op woensdag van 13.00 uur tot 19.00 uur en in de even weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur.
[minderjarige 2] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw. Zij verblijft bij de man in de even weken op woensdag van 13.00 uur tot 19.00 uur en in de oneven weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur.
3.3.
In het door partijen gesloten ouderschapsplan d.d. 9 september 2020, dat is aangehecht aan de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 oktober 2020, is over de schoolkeuze voor [minderjarige 1] het volgende opgenomen:
“Ouders zijn met elkaar overeengekomen om eerst het niveau van hun zoon [minderjarige 1] te testen alvorens zij de keuze maken voor het onderwijs van hun zoon. Deze test zal plaatsvinden op 9-9-2020. Als de uitslag van deze test bekend is zullen ouders in goed onderling overleg met elkaar en de betreffende organisatie een afspraak inplannen om de uitslag te bespreken.
Op basis van het advies wat hieruit volgt zullen ouders met elkaar bespreken welke scholen voldoen aan de behoefte van hun zoon. De scholen die hieraan voldoen zullen ouders gezamenlijk benaderen of bezoeken om meer informatie te krijgen over dit onderwijs. Op basis van deze informatie plus de praktische en financiële kant en of [minderjarige 1] zich thuis voelt op deze school zullen ouders gezamenlijk beslissen naar welke school hun zoon zal gaan”.
3.4.
Bij de beschikking van 20 juli 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de beslissing over de verzoeken van partijen ter zake de schoolkeuze voor [minderjarige 1] aangehouden in afwachting van het resultaat van het mediationtraject waaraan partijen zouden gaan deelnemen. Daarbij is partijen verzocht de rechtbank schriftelijk te informeren over het resultaat van het mediationtraject en, indien noodzakelijk, met vermelding van de nadere standpunten.
3.5.
Partijen hebben hierna een mediationgesprek gevoerd. Het mediationtraject is zonder resultaat geëindigd.
3.6.
Bij de beschikking van 13 augustus 2021, zoals aangevuld bij de beschikking van 10 november 2021, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, aan de vrouw vervangende toestemming verleend om [minderjarige 1] in te schrijven op de basisschool van [school 3] te [woonplaats] (hierna te noemen: [school 3] ). De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het verzoek van de man, aan hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] in te schrijven bij [school 1] , heeft de rechtbank afgewezen.
3.7.
[minderjarige 1] volgt met ingang van 20 oktober 2021 onderwijs op [school 3] .
3.8.
Tussen partijen loopt een nieuwe procedure in eerste aanleg (onder zaaknummer C/01/375755 / FA RK 21-4792) ter zake het hoofdverblijf van [minderjarige 1] , de zorgregeling voor [minderjarige 1] , de nakoming van de schoolkeuze voor [minderjarige 1] en de schoolkeuze voor [minderjarige 2] . In die procedure heeft de man aan de vrouw toestemming verleend voor inschrijving van [minderjarige 2] op [school 3] . Het daarop gerichte verzoek heeft de vrouw daarna ingetrokken.
Bij beschikking van 17 december 2021 heeft de rechtbank in voornoemde procedure bepaald:
- dat de man ervoor dient te zorgen dat [minderjarige 1] op schooldagen om 8.30 uur op [school 3] aanwezig is en dat [minderjarige 1] daar de voor hem geldende schooldagen kan volbrengen, met uitzondering van vijf schooluren per week zolang [minderjarige 1] nog geen zes jaar oud is;
- dat de man een dwangsom zal verbeuren van € 250,- voor elke schooldag waarop [minderjarige 1] niet om 8.30 uur en vervolgens gedurende de voor hem geldende lesuren op genoemde basisschool aanwezig is, een en ander met uitzondering van vijf schooluren per week zolang [minderjarige 1] nog geen zes jaar oud is;
- de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- hetgeen ten aanzien van de school van [minderjarige 1] en de dwangsom meer of anders is verzocht afgewezen;
- het verzoek met betrekking tot de schoolkeuze van [minderjarige 2] afgewezen;
- de beslissing op het verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling van [minderjarige 1] aangehouden pro forma tot 14 juni 2022 en de raad verzocht een onderzoek te doen naar en de rechtbank te adviseren, kort gezegd, over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en de zorgregeling voor [minderjarige 1] .
Ten tijde van de mondelinge behandeling in onderhavige zaak was de raad nog niet gestart met voornoemd onderzoek.
De omvang van het geschil en de standpunten
3.9.
De man kan zich met de beslissing van 13 augustus 2021 niet verenigen voor zover het de schoolkeuze voor [minderjarige 1] betreft en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
De man voert, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige 1] woont vanaf zijn geboorte bij de man. Het accent van zijn opvoeding ligt bij de man. De opvoeding van [minderjarige 1] is gebaseerd op een sociocratisch oogpunt met intrinsieke motivatie, waarbij [minderjarige 1] leert en werkt in zijn eigen tempo. De belangen van [minderjarige 1] zijn het meest gebaat bij het volgen van onderwijs in de lijn van de visie en levensovertuiging van zijn hoofdopvoeder. De schoolkeuze van de vrouw staat niet in lijn met de opvoeding die [minderjarige 1] krijgt. Met instroming op [school 3] , een Jenaplan school waarop de leraren een deel van de opvoeding overnemen, verandert de opvoedkundige richting van [minderjarige 1] en wordt afbreuk gedaan aan de opvoedingsvrijheid. [minderjarige 1] worstelt sinds hij naar [school 3] gaat met de verschillen tussen de (opvoed)visies van de school en thuis. Hij kan moeilijk aansluiting vinden bij klasgenoten en raakt in verwarring door de regels op school. Dit leidt tot verdriet en frustratie bij [minderjarige 1] . Het is niet in het belang van [minderjarige 1] dat hij naar die school blijft gaan.
De visies van de scholen die de man voorstelt – democratische school De [school 2] of [school 1] – sluiten beter aan bij wat [minderjarige 1] nodig heeft. Dit moet doorslaggevend zijn en niet andere factoren zoals de locatie van de school, het aantal en de leeftijd van de leerlingen of de diploma’s van docenten. Van groter belang dan het aantal leerlingen is het aantal leerkrachten in verhouding tot het aantal leerlingen en de persoonlijke aandacht die daarmee geboden kan worden. De man heeft van drs. [orthopedagoog/GZ-psycholoog], orthopedagoog/GZ-psycholoog, naar aanleiding van het door haar verrichte psychodiagnostisch onderzoek van [minderjarige 1] , het advies gekregen om [minderjarige 1] naar een school te laten gaan waar veel persoonlijke aandacht geboden kan worden. Een school die aansluit bij de opvoeding van [minderjarige 1] biedt aan hem ook meer kansen op aansluiting bij klasgenoten en vriendjes. Dit is belangrijker dan dat [minderjarige 1] (enkel) bij leeftijdsgenoten in de klas zit. De door de man voorgestelde scholen zijn goedgekeurd door de onderwijsinspectie. Op de school De [school 2] is (gelijk aan [school 3] ) altijd een leerkracht aanwezig die de Pabo-opleiding heeft afgerond. De man is bereid de kosten voor de school van zijn keuze te dragen en is daartoe in staat. Er is geen noodzaak dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dezelfde school zitten. De schoolkeuze is afhankelijk van ieders persoonlijke behoeften.
Als [school 1] een stap te ver wordt geacht, kan de man berusten in de keuze voor De [school 2] .
3.11.
De vrouw voert, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft aan de vrouw op juiste gronden vervangende toestemming verleend voor de inschrijving van [minderjarige 1] op [school 3] . De man heeft [school 3] aanvankelijk zelf als potentiële school voor [minderjarige 1] aangedragen. Niet duidelijk is waarom de aanpak van [school 3] zou indruisen tegen de opvoedvisie van de man. Van enige tegenstrijdigheid is geen sprake. Uit het rapport van drs. [orthopedagoog/GZ-psycholoog] volgt niet dat [minderjarige 1] bijzondere kwaliteiten heeft die het noodzakelijk maken dat hij een ander type onderwijs volgt. De vrouw heeft geen reden om aan te nemen dat het niet goed gaat met [minderjarige 1] op school. Zij vraagt zich wel af in hoeverre [minderjarige 1] de kans krijgt een eigen mening te vormen over [school 3] .
De vrouw ondersteunt de visie die [school 3] op onderwijs heeft. Zij vindt het van belang dat [minderjarige 1] op school gestimuleerd wordt in zijn ontwikkeling, dat sturing en structuur wordt geboden en dat toetsing van zijn vooruitgang plaatsvindt. [school 1] en De [school 2] laten kinderen te veel vrij in wat zij willen leren en toetsen de kinderen niet op hun vooruitgang.
Naast kwalitatief goed onderwijs is het van belang dat [minderjarige 1] met veel leeftijdgenoten in een klas zit, dat hij niet te veel reistijd heeft en dat hij sociale interactie heeft met buurtkinderen en kinderen uit gezinnen met verschillende opvoedstijlen/denkrichtingen. Op [school 1] en De [school 2] zou [minderjarige 1] slechts een beperkt aantal schoolgenoten met dezelfde leeftijd hebben, die komen uit de wijde omgeving van [woonplaats] . De kans op aansluiting bij andere kinderen is voor [minderjarige 1] groter op een school waar meer kinderen van dezelfde leeftijd naar toe gaan en die zich bevindt in de wijk waar [minderjarige 1] woont. Verder is van belang dat, wanneer [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beiden naar [school 3] gaan, dit verbinding en gezamenlijke schoolactiviteiten meebrengt voor de kinderen.
Op [school 1] is lesbevoegdheid geen vereiste om te doceren. Op [school 3] volgt [minderjarige 1] samen met leeftijdgenootjes gekwalificeerd onderwijs, waarbij iedere gekwalificeerde leerkracht minder kinderen onder zijn hoede heeft dan bij De [school 2] . Naar het onderwijs op [school 1] en De [school 2] heeft geen inhoudelijke, kwalitatieve toetsing plaatsgevonden. Enkel is getoetst op de basisvereisten van de Wet op het primair onderwijs.
Al zou de man in staat zijn om de kosten van [school 1] te dragen, dan neemt dat niet weg dat de nadelen van die school en van school De [school 2] zwaarder wegen dan de voordelen en dat [school 3] aanzienlijke voordelen heeft ten opzichte van de andere twee scholen.
De motivering van de beslissing
Schorsingsverzoek
3.12.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken, nu gelijktijdig uitspraak zal worden gedaan in de hoofdzaak en het verzoek tot schorsing. Het hof zal de man in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Vervangende toestemming inschrijving school
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de ene ouder voor de inschrijving van [minderjarige 1] op een basisschool toestemming van de andere ouder nodig heeft. Indien partijen het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen zodanig als in het belang van het kind wenselijk is.
3.13.2.
Nu er ter mondelinge behandeling geen vergelijk tussen partijen tot stand is gekomen en het hof na de mondelinge behandeling ook geen bericht van partijen heeft ontvangen dat een nader gesprek (welke mogelijkheid tijdens de mondelinge behandeling is besproken) tot een oplossing heeft geleid, zal het hof een beslissing nemen.
3.13.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat basisschool [school 3] het meest tegemoet komt aan het belang van [minderjarige 1] .
Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
3.13.4.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling als meest zwaarwegende argument voor zijn verzoek genoemd dat [school 3] niet aansluit bij [minderjarige 1] en [minderjarige 1] daardoor verdrietig en gefrustreerd raakt. De vrouw heeft dit betwist. Volgens haar gaat het goed met [minderjarige 1] op school.
Partijen verschillen van mening over hoe het met [minderjarige 1] gaat op [school 3] , waar hij in oktober 2021 is gestart. Er zijn geen objectieve gegevens, bijvoorbeeld een verklaring van een leerkracht, in het geding gebracht waaruit blijkt dat het met [minderjarige 1] niet goed gaat op die school. Uit de beschikking van 17 december 2021 blijkt dat er wel zorgen zijn over [minderjarige 1] die verband houden met de communicatieproblemen tussen partijen – [minderjarige 1] zit klem, hij voelt zich niet vrij om met de vrouw te praten over school of over het bij de man is, hij vertoont aangepast gedrag en lijkt te worden belast door de strijd die zijn ouders onderling voeren – maar van zorgen die direct verband houden met de schoolkeuze voor [minderjarige 1] is het hof behoudens de stelling van de man niet gebleken.
3.13.5.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat aanhouding van de beslissing in onderhavige zaak in afwachting van het raadsonderzoek naar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en de zorgregeling voor de hand ligt, omdat de man wat betreft de schoolkeuze voor [minderjarige 1] wil aansluiten bij de opvoedsituatie van de hoofdverzorger. De man heeft verzocht de beslissing niet aan te houden.
Het hof ziet geen reden om in afwachting van het lopende raadsonderzoek ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en de zorgregeling (zie hiervoor onder overweging 3.8.) de beslissing aan te houden. De rechtbank heeft eerder op goede gronden beslist over de schoolkeuze, zoals hiervoor is overwogen, en niet is gebleken van omstandigheden die op dit moment aanleiding geven voor een andere beslissing. Een wisseling van school op dit moment, terwijl het raadsonderzoek nog moet plaatsvinden en de rechtbank daarna gaat beslissen over hoofdverblijf en zorgregeling voor [minderjarige 1] is niet opportuun. Het belang van [minderjarige 1] is er mee gediend, uit oogpunt van rust en continuïteit, dat hij hangende de bodemprocedure naar [school 3] blijft gaan. Immers voorkomen moet worden dat, als hij nu van school zou wisselen, hij korte tijd later mogelijk opnieuw van school zou moeten wisselen.
Indien op grond van het raadsonderzoek nieuwe informatie naar voren komt die van belang is voor de schoolkeuze voor [minderjarige 1] en/of de raad in het kader van dat onderzoek een andere visie ontwikkelt ter zake, kan de man op basis van die omstandigheden een nieuw verzoek doen in eerste aanleg. De rechtbank kan dan op basis van de nieuwe stukken daarover beslissen. De verwevenheid van de schoolkeuze voor [minderjarige 1] met de onderwerpen die in de lopende procedure bij de rechtbank voorliggen, maakt dat het wenselijk is dat daarover wordt beslist in samenhang met die onderwerpen en op het moment dat álle relevante informatie beschikbaar is.
3.14.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Proceskosten
3.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2021;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022 door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.