ECLI:NL:GHSHE:2022:1384

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
200.300.207_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming voor systeemtherapie en contactregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader met betrekking tot zijn minderjarige dochter, geboren in 2005. De vader had verzocht om vervangende toestemming voor systeemtherapie en om een contactregeling met zijn dochter. De rechtbank Limburg had eerder deze verzoeken afgewezen. De vader stelde dat de moeder de contactmomenten tussen hem en de minderjarige niet kon ondersteunen, wat leidde tot een negatieve beeldvorming van de vader bij de dochter. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2022 zijn zowel de vader als de moeder gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds mei 2020 geen contact meer is tussen de vader en de minderjarige, wat een relevante wijziging van omstandigheden vormt. Het hof concludeert dat er momenteel geen draagvlak is voor contact tussen de vader en de minderjarige, en dat het verzoek van de vader om een wijziging van de contactregeling niet in het belang van het kind is. Ook de aanvraag voor vervangende toestemming voor systeemtherapie is afgewezen, omdat de minderjarige al in therapie is bij een andere therapeut en het hof van oordeel is dat het afdwingen van systeemtherapie niet in haar belang is. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 april 2022
Zaaknummer: 200.300.207/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/283082 / FA RK 20-3598
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.J. Scholten.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 september 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
aan de vader vervangende toestemming wordt verleend om voor [minderjarige] (en hem) systeemtherapie in te zetten, dan wel een andere vorm van deskundige hulpverlening die het hof in het belang van [minderjarige] acht;
de vader uiteindelijk weer gedurende één gehele week contact zal hebben met [minderjarige] , alsook gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, dan wel enige andere regeling die het hof in het belang van [minderjarige] acht;
kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Hoppers;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Scholten;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft op 7 maart 2022 buiten aanwezigheid van partijen en de raad met [minderjarige] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 3 maart 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 3 maart 2022;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 10 maart 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is, op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 27 januari 2011 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Roermond van 28 oktober 2009 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, voor zover in deze zaak van belang, omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een regeling vastgesteld waarbij [minderjarige] bij de vader is:
  • de ene week van dinsdagmiddag uit school tot vrijdagochtend naar school;
  • de andere week van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school;
  • gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen (waarvan tenminste twee weken aaneengesloten in de zomer), een en ander door de vader en de moeder in nader overleg af te spreken.
Procedure eerste aanleg
3.3.
De vader heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
aan de vader vervangende toestemming te verlenen om voor [minderjarige] (en hem) systeemtherapie in te zetten, dan wel een andere vorm van deskundige hulpverlening die de rechtbank in het belang van [minderjarige] acht;
te bepalen dat de vader gedurende één gehele week per twee weken contact zal hebben met [minderjarige] , alsook gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat hieraan geen medewerking wordt verleend.
3.3.1.
De vader heeft verder de rechtbank, bij wijze van een voorlopige voorziening hangende de bodemprocedure, verzocht:
3) te bepalen dat de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, contact zal hebben met [minderjarige] gedurende een gehele week per twee weken, dan wel een andere voorlopige regeling die de rechtbank juist acht, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat hieraan geen medewerking wordt verleend.
Kosten rechtens.
3.4.
Bij beschikking van 17 november 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de raad verzocht een onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over de navolgende vragen:
  • hoe kan het negatieve vaderbeeld van [minderjarige] genuanceerd worden?;
  • welke hulpverlening is daarvoor nodig?;
  • hoe kan contactherstel plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] ?
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5.
Bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 17 november 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, het verzoek van de vader tot het treffen van een voorlopige voorziening, afgewezen.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader (in de bodemprocedure) afgewezen.
Procedure in hoger beroep:
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de vader tot contactherstel c.q. het nakomen van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de contactregeling) afgewezen. De vader heeft zijn positie als vader na de beëindiging van de relatie tussen partijen moeten bevechten. Dat de moeder (emotioneel gezien) de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] niet kan ondersteunen heeft er uiteindelijk toe geleid dat [minderjarige] de band met haar vader en zijn naasten rigoureus heeft doorgesneden. De raad trekt in zijn rapport conclusies zonder ook maar enigszins naar de feiten te kijken. Zo lijkt voor het feit dat voorheen sprake was van een uitgebreide contactregeling, geen aandacht te zijn. [minderjarige] geeft zorgelijke tegenstrijdige signalen af. Enerzijds vraagt/roept [minderjarige] om de aandacht van de vader, maar anderzijds gooit zij toch de deuren dicht. Dit past niet bij een normale ontwikkeling van een kind. De hele beeldvorming van [minderjarige] over de vader is inmiddels vertroebeld en gebaseerd op onwaarheden. Doordat ieder contact ontbreekt blijven veel zaken tussen de vader en [minderjarige] onbesproken, waarvan zij allebei last hebben. Het standpunt van de raad dat het negatieve vaderbeeld van [minderjarige] genuanceerd kan worden doordat de moeder zich neutraal blijft opstellen, is gebaseerd op onjuiste aannames/veronderstellingen. De raad heeft ten onrechte geen onderzoek naar de feiten gedaan. De vader gelooft er niet (meer) in dat het contactherstel uit zichzelf zal komen. De vader zal [minderjarige] nimmer dwingen tot contact. Helemaal niets doen is echter voor de vader geen optie. Er moet nu iets gebeuren waardoor er contactherstel kan plaatsvinden. De vader heeft -desgevraagd- verklaard dat hij vier uitgebreide sessies met een psycholoog heeft gehad, waaruit naar voren is gekomen dat de vader -ondanks zijn verdriet over de huidige situatie- geen hulpvraag heeft.
De rechtbank heeft verder ten onrechte het verzoek van de vader afgewezen tot vervangende toestemming om hulpverlening (systeemtherapie) in te schakelen. Het inschakelen van systeemtherapie is essentieel en noodzakelijk voor het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank heeft ingezet op de voor [minderjarige] al lopende hulpverlening. De vader heeft het sterke vermoeden dat [minderjarige] daar al geruime tijd geen gebruik meer van maakt. De vader twijfelt of [minderjarige] wel iets met haar identiteitsontwikkeling wil. Zij lijkt dit thema immers tot op heden volledig uit de weg te gaan en zij wil niets weten van wat ook maar enigszins met haar vader te maken heeft. De vader zal altijd een deel van haar identiteit blijven. Zolang [minderjarige] dit deel blijft wegstoppen zal dit haar belemmeren in haar verdere ontwikkeling. De moeder heeft richting de raad verklaard dat zij bereid is om haar medewerking te verlenen aan het inzetten van hulp, zolang [minderjarige] dit wil. De moeder geeft hiermee een onjuist signaal af richting [minderjarige] . De beslissing komt daarmee ten onrechte bij [minderjarige] te liggen, wetende dat zij al last van loyaliteitsgevoelens heeft. Daarnaast is het ook aan de ouders om duidelijk te maken wat goed voor [minderjarige] is. [minderjarige] zal nooit vrijwillig haar medewerking verlenen aan een gesprek met de vader onder begeleiding van professionals.
3.9.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling voor haar standpunt verwezen naar het procesdossier in eerste aanleg en zij heeft hieraan nog het volgende toegevoegd.
[minderjarige] is inmiddels 17 jaar oud en zij weet goed wat zij wil. [minderjarige] wil afstand nemen van de vader en haar eigen leven opbouwen. De vader blijft druk op [minderjarige] uitoefenen om tot contactherstel te komen. Zo heeft de vader recent nog op de verjaardag van [minderjarige] een cadeau en een brief voor de deur gelegd, waarin de vader onder meer schrijft dat [minderjarige] moet stoppen met liegen en bedriegen richting de rechters en de instanties. Er is bij de vader -ondanks dat hij stelt dat hij gesprekken met een psycholoog heeft gevoerd- weinig ruimte voor zelfreflectie. De vader blijft benoemen dat het ontbreken van contact tussen hem en [minderjarige] wordt veroorzaakt door externe factoren. Het is op dit moment zinloos om een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen omdat zij zich -gelet op haar leeftijd- niet meer laat dwingen tot contact. De moeder kan zich vinden in het advies van de raad. De vader moet eerst inzicht krijgen in zijn eigen handelen, voordat hij onder begeleiding van professionals in gesprek kan gaan met [minderjarige] en er tot contactherstel kan worden gekomen. De vader dient [minderjarige] voor nu de rust en de afstand te gunnen.
[minderjarige] volgt nog steeds individuele therapie bij mevrouw [therapeut] en zij voelt zich daar fijn bij. [minderjarige] laat zich -gelet op haar leeftijd- ook niet dwingen tot een tweede therapie-traject. Bovendien vraagt de moeder zich af of er wel vervangende toestemming voor (systeem)therapie kan worden verleend, omdat [minderjarige] -gelet op haar leeftijd- zelf de beslissingen neemt over haar medische behandelingen en niet de moeder.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij blijft bij het advies zoals vastgelegd in het rapport van 8 juni 2021 en heeft hieraan nog het volgende toegevoegd.
De brief die de vader op de verjaardag van [minderjarige] voor de deur heeft gelegd, zal alleen maar zorgen voor een grotere verwijdering tussen hem en [minderjarige] . Die brief bevat geen enkele erkenning voor waar [minderjarige] mee zit en waar zij mee bezig is. De vader is heel erg overtuigd van zijn eigen visie. Ook psycho-educatie kan hierin bij de vader geen verandering teweeg brengen omdat hij daarvoor niet open staat en hij geen hulpvraag heeft. Contactherstel tussen de vader en [minderjarige] is op dit moment daarom niet mogelijk en zal op korte termijn ook niet gerealiseerd kunnen worden. Het opleggen van een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] is niet uitvoerbaar. [minderjarige] laat zich gelet op haar leeftijd niet meer dwingen om samen met de vader naar systeemtherapie te gaan; dat is ook niet veilig voor haar. Het is goed dat [minderjarige] op dit moment wel contact heeft met een deskundige neutrale therapeut die haar helpt in haar ontwikkeling en met het volwassen worden.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Contactregeling
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
Het hof stelt voorop dat het verzoek van de vader in hoger beroep er in feite op neerkomt dat hij om een wijziging verzoekt van de eerder door dit hof bij beschikking van 27 januari 2011 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] . Het hof dient in dat kader eerst te beoordelen of er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Vast staat dat de co-ouderschapsregeling zoals door de vader verzocht tot medio maart 2020 in de praktijk tussen partijen al werd uitgevoerd. Verder staat vast dat sinds begin mei 2020, na het overlijden van de grootvader vaderszijde van [minderjarige] , ieder contact tussen de vader en [minderjarige] ontbreekt. Dit maakt -naar het oordeel van het hof- dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader in hoger beroep toekomt.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof -na eigen onderzoek en waardering- overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er op dit moment bij [minderjarige] geen draagvlak aanwezig is om contact te hebben met de vader. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.11.4.
Uit de overgelegde stukken, het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep en uit hetgeen [minderjarige] tijdens het kindgesprek het hof heeft verteld, volgt dat (gedwongen) contactherstel tussen de vader en [minderjarige] op dit moment niet mogelijk is. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat ook de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat het opleggen van een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] gelet op de leeftijd van en weerstand bij [minderjarige] niet uitvoerbaar is. Daarbij komt dat [minderjarige] tijdens het kindgesprek heeft gezegd dat de vader eerst door middel van therapie aan zichzelf zal moeten werken voordat zij, onder begeleiding van een professionele derde, het gesprek met hem wil aangaan en er tot contactherstel kan worden gekomen. Weliswaar heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij vier uitgebreide sessies met een psycholoog heeft gehad, maar het hof stelt vast dat dit voor [minderjarige] niet toereikend is geweest om het contact met de vader weer aan te kunnen gaan. Het hof neemt hierbij tevens de inhoud en de strekking van de brief die de vader op de verjaardag van [minderjarige] voor haar deur heeft neergelegd in aanmerking, mede gelet op de impact die deze brief volgens de moeder op [minderjarige] heeft gehad. Het hof is van oordeel dat in die brief enige mate van zelfreflectie van de vader op zijn aandeel in de ontstane situatie ontbreekt, wat ertoe bijdraagt dat de verwijdering tussen de vader en [minderjarige] door deze brief mogelijk alleen nog maar groter is geworden. Het hof merkt tot slot nog op dat het belang van [minderjarige] vergt dat zij geen enkele druk meer vanuit de vader ervaart, juist omdat dit (in ieder geval op dit moment) de enige manier lijkt te zijn om -in combinatie met een therapietraject voor de vader- een contactherstel in de toekomst mogelijk te maken.
3.11.5.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door de vader verzochte wijziging van de eerder door dit hof vastgestelde contactregeling niet in het belang van [minderjarige] is en dat de rechtbank het verzoek van de vader terecht heeft afgewezen.
Vervangende toestemming medische behandeling
3.11.6.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de vader voor het inschakelen van systeemtherapie voor [minderjarige] toestemming van de moeder behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden dient de rechter hierover een beslissing nemen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.7.
Uit het kindgesprek en hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, volgt dat [minderjarige] op dit moment nog steeds gesprekken heeft met haar therapeut mevrouw [therapeut] van praktijk [praktijk] . Ook uit de door de moeder in het geding gebrachte facturen blijkt dit. Het door de vader in hoger beroep geuite vermoeden dat [minderjarige] geen gebruik meer maakt van de hulpverlening van mevrouw [therapeut] is daarmee gemotiveerd weersproken. Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling volgt verder dat [minderjarige] al gedurende langere tijd deze therapie bij mevrouw [therapeut] volgt en dat zij met haar een vertrouwensband heeft opgebouwd. Zo blijkt onder meer uit het rapport van de raad van 8 juni 2021 dat [minderjarige] zich bij mevrouw [therapeut] veilig voelt om open te vertellen over alles wat er in haar leven speelt en dat deze therapie toereikend lijkt te zijn voor [minderjarige] . De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij geen mogelijkheden ziet om [minderjarige] te dwingen om daarnaast nog samen met de vader systeemtherapie te gaan volgen.
Zoals het hof reeds hiervoor bij de contactregeling heeft overwogen, ligt de sleutel tot contactherstel volgens [minderjarige] bij de vader en dient hij eerst door middel van therapie aan zichzelf te werken en te reflecteren op zijn aandeel in de ontstane situatie. Gelet op de hiervoor voornoemde feiten en omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om de door de vader verzochte vervangende toestemming te verlenen. Het afdwingen van een tweede behandeltraject in de vorm van systeemtherapie zal naar verwachting alleen maar een averechtse werking hebben en zeker op korte termijn niet leiden tot enige vorm van contactherstel .
Conclusie
3.12.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Proceskosten
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep – gelet op de aard van de procedure – compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 juni 2021;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, A.M. Bossink en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken door mr. C.N.M. Antens op 28 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.