Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen de vrouw en de man. De vrouw had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 augustus 2021, waarin de partneralimentatie op nihil was gesteld. De vrouw stelde dat de ingangsdatum van de alimentatie eerder had moeten zijn, namelijk 1 juli 2019, en dat de man onvoldoende draagkracht had om aan haar verzoek te voldoen. De man voerde verweer en stelde dat de grieven van de vrouw ongegrond waren. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder het huwelijk van partijen, de echtscheiding en de financiële situatie van beide partijen. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht de ingangsdatum op 3 augustus 2021 had vastgesteld, omdat de vrouw op dat moment een WW-uitkering ontving en de man de hypothecaire lasten van de voormalige echtelijke woning had betaald. De vrouw's verzoek om de alimentatie te verhogen werd afgewezen, omdat het hof geen aanleiding zag om af te wijken van de eerdere beslissing. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.