ECLI:NL:GHSHE:2022:1375

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
200.269.988_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ontzegging van omgang tussen vader en kinderen na zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn kinderen, terwijl de moeder, verweerster, zich verzet tegen dit verzoek. De bijzondere curator, mr. J.G.M. Daemen, is benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderen ernstige angsten hebben voor hun vader en geen contact met hem willen. De bijzondere curator heeft vastgesteld dat de kinderen hulpverlening nodig hebben en dat er zorgen zijn over hun emotionele ontwikkeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook aangegeven dat er geen draagvlak is voor contactherstel.

Het hof heeft de situatie van de kinderen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat omgang met de vader op dit moment schadelijk zou zijn voor hun geestelijke ontwikkeling. De kinderen hebben beiden aangegeven geen contact te willen, en de vader heeft in het verleden hulpverlening geaccepteerd, maar dit heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ontzegging van omgang met de vader is gehandhaafd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, en de bijzondere curator is ontslagen van zijn verplichtingen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 april 2022
Zaaknummer: 200.269.988/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/254274 / FA RK 18-3220
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.D. Jongen.
Deze zaak gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005, en
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009,
(hierna ook: de kinderen).
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
mr. J.G.M. Daemen,
advocaat en mediator, kantoorhoudende te [kantoorplaats] , in de hoedanigheid van bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over de kinderen,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Zuidoost Nederland, vestiging [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

9.De beschikking van 3 december 2020

Bij die beschikking heeft het hof kort gezegd mr. Daemen tot bijzondere curator ten behoeve van de belangenbehartiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] benoemd en verzocht te onderzoeken:
- of, en zo ja, zo nodig onder welke voorwaarden, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in staat en bereid zijn om enigerlei vorm van contact met hun vader te hebben, teneinde zelf een vaderbeeld te kunnen ontwikkelen;
- of, en zo ja, onder welke voorwaarden een BOR-, MST- of daarmee vergelijkbaar traject mogelijk en wenselijk is; daarbij dient het huidige gezinssysteem betrokken te worden en met name de vraag of de moeder en de stiefvader in staat en bereid zijn, zo nodig met hulpverlening, aan de kinderen emotionele ruimte te geven om hun vader te leren kennen en mee te werken aan een BOR, MST- of daarmee vergelijkbaar traject;
- hetgeen de bijzondere curator overigens in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dienstig acht in het licht van het geschil tussen de ouders.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

10.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

10.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de bijzondere curator van 2 maart 2021;
  • de brief van de bijzondere curator 27 juli 2021;
  • de brief van de bijzondere curator 18 november 2021;
  • de brief met bijlagen van de bijzondere curator van 18 november 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de bijzonder curator van 15 maart 2022.
10.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Rober;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Jongen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de bijzondere curator.
10.2.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben beiden aangegeven niet door de rechter gehoord te willen worden maar wel ieder hun mening kenbaar gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 26 januari 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

11.De verdere beoordeling

11.1.
De bijzondere curator voert tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aan. Hij heeft de afgelopen periode meerdere gesprekken gehad met zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als met de vader en de moeder en zodoende geprobeerd een antwoord te vinden op de door het hof voorgelegde vragen.
Het is de bijzondere curator duidelijk geworden dat er zowel bij [minderjarige 1] als [minderjarige 2] zorgen zijn rondom hun ontwikkeling en dat zij hulpverlening nodig hebben.
Uit de tussentijdse rapportage van Koraal komt naar voren dat er bij [minderjarige 2] met name zorgen zijn rondom haar (emotionele) ontwikkeling, haar zelfbeeld en haar grote behoefte naar veiligheid. [minderjarige 2] is regelmatig neerslachtig.
[minderjarige 1] kampt met angstgevoelens die voortkomen uit traumatische ervaringen uit het verleden. Hij heeft een erg negatief vaderbeeld. Heel duidelijk is naar voren gekomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] allebei geen contact met de vader willen. Zij zijn erg bang voor de vader.
[minderjarige 1] heeft samen met de mentor van de school een brief voor de vader gemaakt. Ook in deze brief maakt hij kenbaar dat hij geen contact wil en in verband met de gebeurtenissen uit het verleden met rust gelaten wil worden.
Op dit moment is enige omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet reëel. De kinderen hebben een dermate afwijzende houding richting de vader dat het proces van contactherstel niet te forceren is.
Het hulpverleningstraject is moeizaam op gang gekomen. De voorgestelde Multi Systeem Therapie (MST) is niet van de grond gekomen. Momenteel is er enkel een hulpverleningstraject ingezet voor [minderjarige 2] . Zij heeft individuele Vaktherapie-Creatief gevolgd en is inmiddels verwezen naar Viervoetertherapie. Ook is er een psycho-diagnostisch onderzoek opgestart.
[minderjarige 1] staat niet open voor enige vorm van hulpverlening. Gezien de leeftijd van [minderjarige 1] kan hij hiertoe ook niet gedwongen worden. De hoop is dat [minderjarige 1] , via de systemische hulpverlening aan [minderjarige 2] , toch betrokken wordt. Die kans is echter gering.
Concluderend kan gesteld worden dat de enige mogelijkheid die er nu is om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in staat te stellen een eigen vaderbeeld te ontwikkelen, is het afwachten van de resultaten van de hulpverlening. Dit is weinig hoopvol maar er is op dit moment geen plaats voor een omgangstraject tussen de vader en de kinderen.
11.2.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aan. Er moet iets gebeuren om te voorkomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog meer afkeer krijgen van hun vader. Aanhouding van de procedure is niet in het belang van de kinderen. De vader erkent dat er nader onderzoek nodig is bij [minderjarige 2] maar de vader wil ook graag zekerheid krijgen. Zowel voor de kinderen als voor zichzelf.
De vader handhaaft dan ook zijn subsidiair verzoek om in het belang van de kinderen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen.
11.3.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn ontzettend stellig. Zij willen absoluut geen contact met de vader. Het negatieve beeld dat zij van de vader hebben is hun niet door de moeder opgedrongen. [minderjarige 1] heeft zelf negatieve ervaringen met de vader gehad. [minderjarige 2] heeft haar vaderbeeld mede via [minderjarige 1] en de moeder gevormd. Maar ook toen [minderjarige 2] ouder was heeft zij zelf incidenten meegemaakt die dit beeld hebben bevestigd. Dit alles heeft ertoe geleid dat [minderjarige 2] extreem wantrouwend is naar vreemden. De therapie zal niet op korte termijn tot contactherstel leiden. Het gaat momenteel beter met de kinderen en zij willen rust. De moeder roept de vader op de keuze van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te respecteren.
11.4.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aan. Het is positief te noemen dat [minderjarige 2] therapie volgt waardoor ze sterker wordt. Dit zal echter niet leiden tot contactherstel met de vader. Het is de raad ook niet helemaal duidelijk hoe de systemische benadering waarop de bijzondere curator doelt, zou kunnen leiden tot contactherstel. Daar is binnen het gezin geen draagvlak voor. De raad heeft er weinig vertrouwen in dat de huidige hulpverlening ertoe zal leiden dat er een begin gemaakt kan worden met contactherstel tussen de vader en de kinderen. Desondanks zou de raad graag zien dat het hof de definitieve beslissing aanhoudt.
11.5.
Het hof acht zich, op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen.
11.6.
Het hof overweegt als volgt.
11.6.1.
Aan het hof ligt voor de vraag of aan de vader het recht op omgang moet worden ontzegd of dat tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een zorg-/omgangregeling moet worden vastgesteld. Het hof verwijst naar hetgeen in de beschikking van 5 november 2020 in rechtsoverweging 3.8 is overwogen. Kort gezegd zijn er al lange tijd zorgen over de situatie rondom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij kampen beiden met cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingsproblematiek. Tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de vader is er sinds 2013 geen contact meer geweest. Ook blijkt uit het raadsrapport van 8 mei 2019 dat de moeder en de stiefvader tegen begeleide omgang tussen de vader en de kinderen zijn en daar niet aan mee zullen werken. De raad heeft ook aangegeven dat wanneer er niets verandert in de situatie waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgroeien met een wereldbeeld waarin angst (voor hun vader) en een gevoel van onveiligheid overheersen, de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verstoord zal blijven. Dit zal volgens de raad invloed hebben op hun basisvertrouwen en de mogelijkheid om van daaruit een gezonde en evenwichtige manier in het leven te staan en relaties aan te gaan.
Omdat het hof veel vragen had over hoe het op dit moment met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat, is de bijzondere curator benoemd.
11.6.2.
De hulpverlening binnen het vrijwillige kader heeft de afgelopen jaren weinig verandering gebracht in de angsten voor de vader die bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds leven. De bijzondere curator heeft geconstateerd dat de kinderen een sterke afkeer tegen de vader hebben en dat het moeilijk is hier verandering in te brengen.
De raad bevestigt dit ook tijdens de mondelinge behandeling en heeft weinig vertrouwen in de systemische aanpak die de bijzondere curator voor ogen heeft.
11.6.3.
Het hof is weinig hoopvol en ziet geen mogelijkheden om op dit moment contactherstel tot stand te brengen. [minderjarige 1] heeft ernstige bezwaren en wil absoluut geen contact met zijn vader. Zowel voor [minderjarige 1] als voor [minderjarige 2] zou het traumatisch zijn om contact met de vader af te dwingen. De kinderen hebben grote angst voor de vader en een extreme veiligheidsbehoefte waardoor een contactherstel voor hen schadelijk zou zijn.
Uit de rapportage van Koraal van 17 februari 2022 komt naar voren dat wanneer de vader ter sprake komt, dat bij [minderjarige 2] tot spanningen en boosheid kan leiden. Het is niet objectief waarneembaar in hoeverre [minderjarige 2] hierin meegezogen wordt door de volwassenen om haar heen. Enige vorm van systemische therapie is er op dit moment niet en daar is binnen het gezin ook geen draagvlak voor. Dit zal dan ook evenmin tot contactherstel leiden.
11.6.4.
Het hof ziet dat het de vader groot verdriet doet dat hij geen contact met zijn kinderen kan hebben. Dat is invoelbaar. De vader heeft de afgelopen jaren hulpverlening geaccepteerd en begeleiding gehad. Dit maakt echter niet dat voorbij kan worden gegaan aan de zorgen rondom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zoals hiervoor weergegeven.
11.6.5.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat omgang op dit moment met de vader ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] allebei doen blijken dat zij ernstige bezwaren hebben tegen omgang met de vader, zodat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 sub a en c BW.
De rechtbank heeft dit verzoek van de moeder derhalve op juiste gronden toegewezen.
Afsluitende conclusie
11.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zowel het primaire verzoek van de vader betreffende een BOR-regeling als het subsidiaire verzoek van de vader om alsnog een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, afwijzen.
11.8.
Met deze beslissing is er een eind gekomen aan de taken van de bijzondere curator en het hof zal hem ontslaan van zijn verplichtingen.
11.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

12.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 17 oktober 2019;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
ontslaat mr. J.G.M. Daemen van zijn verplichtingen als bijzondere curator van de minderjarigen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is op 28 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.