ECLI:NL:GHSHE:2022:1360

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.306.291/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de opzegging van een franchiseovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de franchisenemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opzegging van een franchiseovereenkomst tussen Belfurn B.V. en Leen Bakker Nederland B.V. De franchisegever, Leen Bakker, had de overeenkomst opgezegd per 31 december 2021, wat door Belfurn werd betwist. Belfurn stelde dat de opzegging onterecht was en vorderde een verklaring voor recht dat de opzegging zonder rechtsgevolg was. Het hof oordeelde dat de bedrijfseconomische en strategische argumenten van Leen Bakker voor de opzegging voldoende aannemelijk waren, maar dat de opzegging zonder een passend aanbod tot schadevergoeding onaanvaardbaar was. Het hof verwees de zaak naar de schadestaat, waarbij het belang van de franchisenemer in overweging werd genomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van redelijkheid en billijkheid in franchiseovereenkomsten, vooral gezien de jarenlange relatie tussen partijen en de afhankelijkheid van de franchisenemer. De vorderingen van Belfurn in de incidenten werden afgewezen, en de beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.306.291/01
arrest van 26 april 2022
gewezen in de incidenten ex artikel 351 Rv en artikel 223 Rv
in de zaak van
Belfurn B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
hierna aan te duiden als: Belfurn,
advocaat: mr. M.A.C. Geurts te 's-Hertogenbosch,
tegen
Leen Bakker Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
hierna aan te duiden als: Leen Bakker,
advocaat: mr. M. Goorts te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 januari 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 december 2021, gewezen tussen Belfurn en Dampie B.V. als eiseressen in conventie, verweersters in reconventie en Leen Bakker als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9001860 CV EXPL 21-437)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 28 april 2021.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende incidentele vorderingen tot schorsing tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) en een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 223 Rv) met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident tot schorsing tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) en in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 223 Rv) met productie van Leen Bakker.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in de incidenten.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het hof gaat in deze incidenten uit van de volgende feiten.
a. a) Leen Bakker exploiteert in Nederland 109 eigen winkels en in België 56. Daarnaast heeft zij vier franchisewinkels, die worden geëxploiteerd door Belfurn, Dampie B.V., Bentja B.V. en Westerveld B.V. De vier franchisenemers hebben zich verenigd in Franchise Vereniging Leen Bakker, waarvan [persoon A] voorzitter is.
Dampie B.V., Bentja B.V. en Westerveld B.V. zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als: [de franchisewinkels]
b) Tussen Belfurn en Leen Bakker bestaat een franchiseovereenkomst met Belfurn als franchisenemer en Leen Bakker als franchisegever. Op grond van die overeenkomst exploiteert Belfurn een detailhandelszaak in woninginrichting en aanverwante artikelen, waarbij zij gebruik maakt van de handelsnaam, styling, reclame-uitingen en knowhow van Leen Bakker.
c) Belfurn exploiteert de Leen Bakker winkel in een eigen pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] . [de franchisewinkels] hebben, naast een franchiseovereenkomst, tevens een onderhuurovereenkomst met Leen Bakker.
d) Bij brief van 28 juli 2020 heeft Leen Bakker de franchiseovereenkomst met Belfurn opgezegd tegen 31 december 2021. Ook de franchiseovereenkomsten en de onderhuurovereenkomsten met [de franchisewinkels] heeft Leen Bakker op die datum opgezegd.
e) De vier franchisenemers hebben bij drie gelijkluidende dagvaardingen tegen Leen Bakker procedures aanhangig gemaakt, waarin zij de rechtsgeldigheid van de opzeggingen bestrijden. Belfurn en Dampie B.V. hebben in eerste aanleg gezamenlijk een dagvaarding uitgebracht. Leen Bakker heeft in alle zaken in reconventie vorderingen ingesteld.
f) Op 29 december 2021 heeft de kantonrechter te Breda in drie afzonderlijke, maar overwegend gelijkluidende vonnissen, de vorderingen in conventie afgewezen en die in reconventie grotendeels toegewezen.
De procedure van Belfurn in eerste aanleg
3.2.
In eerste aanleg heeft Belfurn (samen met Dampie B.V.) in conventie, zakelijk weergegeven, gevorderd:
primaireen verklaring voor recht dat de opzegging van de franchiseovereenkomst op 28 juli 2020 zonder rechtsgevolg is geweest, dat deze overeenkomst – tegen de thans geldende contractvoorwaarden en de toepasselijke wettelijke bepalingen – voortduurt tot het moment dat deze franchiseovereenkomst alsnog rechtsgeldig zal zijn geëindigd en dat Leen Bakker slechts gerechtigd is de franchiseovereenkomst op te zeggen indien van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij de franchiseovereenkomst laat voortduren, en
subsidiaireen verklaring voor recht dat Leen Bakker gehouden is tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3.
Leen Bakker heeft in reconventie een aantal spiegelbeeldige vorderingen ingesteld.
3.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van Belfurn (en Dampie B.V.) in conventie afgewezen en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten ad € 207,34, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In reconventie heeft de kantonrechter ten aanzien van Belfurn:
- (5.10.) verklaard voor recht dat Leen Bakker de franchiseovereenkomst met Belfurn rechtsgeldig heeft beëindigd per 31 december 2021 en dat de franchiseovereenkomst per die datum eindigt;
- (5.11.) Belfurn op straffe van verbeurte van een dwangsom geboden om uiterlijk per 1 april 2022 het gebruik van de handelsnaam en de woord- en beeldmerken “LEEN BAKKER” en de logo’s van Leen Bakker te staken en gestaakt te houden;
- (5.12.) Belfurn geboden om uiterlijk voor 1 april 2022 alle schriftelijke, digitale en/of op andere wijze door Leen Bakker verstrekte informatie aan Leen Bakker te retourneren;
- (5.13.) Belfurn (en Dampie B.V.) hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.
De veroordelingen onder 5.11, 5.12 en 5.13 zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In de incidenten
3.5.
Belfurn vordert in de incidenten dat het hof de tenuitvoerlegging van, naar het hof begrijpt, de veroordelingen in het dictum onder 5.11 en 5.12 schorst en Leen Bakker bij wijze van voorlopige voorziening op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeelt om hangende deze procedure in hoger beroep haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst na te komen.
3.6.
Belfurn stelt ter onderbouwing van haar vordering ex artikel 351 Rv – zakelijk weergeven – het volgende.
3.6.1.
De kantonrechter heeft ten aanzien van [de franchisewinkels] , in strijd met de overeenkomsten en de eigen standpunten van Leen Bakker, geconcludeerd dat het lot van de franchiseovereenkomsten niet aan dat van de huurovereenkomsten moet worden verbonden. Op basis van deze conclusie heeft de kantonrechter in het dictum van de drie vonnissen juridisch en feitelijk een einde aan de franchiseovereenkomsten gemaakt terwijl de huurovereenkomsten gedurende het hoger beroep juridisch en (vanwege artikel 7:295 jo. artikel 7:225 BW in elk geval) feitelijk doorlopen.
3.6.2.
Deze beslissing brengt [de franchisewinkels] in een onmogelijke positie. [de franchisewinkels] zijn gehouden om tot het einde van de huurverhouding huur aan Leen Bakker te betalen, terwijl [de franchisewinkels] vanwege het tussen partijen overeengekomen exclusiviteitsbeding enerzijds en het einde van de franchiseovereenkomsten anderzijds feitelijk buiten staat zijn gesteld om de bedrijfsruimten te exploiteren en zij dus geen inkomsten genereren. Een situatie die niet houdbaar is en op korte termijn dreigt te leiden tot het faillissement van [de franchisewinkels] , dus tot de onomkeerbare, dus onherstelbare gevolgen die artikel 7:295 lid 1 BW de huurder wil besparen voordat definitief over diens rechten is geoordeeld.
3.6.3.
Onder deze omstandigheden is de gedeeltelijke uitvoerbaarheid van de vonnissen in strijd met de artikelen 6 en 13 EVRM en komt de voortijdige executie van het vonnis neer op misbruik van recht. Daarnaast is de gedeeltelijke uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis vanwege de onverenigbare feitelijke gevolgen daarvan te beschouwen als een misslag.
3.6.4.
Belfurn gaat ervan uit dat het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van de vonnissen die zijn gewezen in de zaken van [de franchisewinkels] om bovenvermelde redenen schorst. Hoewel Belfurn zelf geen winkelruimte van Leen Bakker huurt, vordert zij dat ook ten aanzien van haar de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst. De door Leen Bakker gewenste beëindiging van de franchiseovereenkomst met Belfurn hangt immers onlosmakelijk samen met de door Leen Bakker nagestreefde beëindiging van de franchiseovereenkomsten met [de franchisewinkels] en raakt de vier franchisenemers in gelijke zin.
3.7.
Leen Bakker voert gemotiveerd verweer.
3.8.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering op de voet van artikel 351 Rv als hier aan de orde geldt op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, het volgende.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder sub a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.9.
Het hof stelt vast dat de kantonrechter in het bestreden vonnis een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de veroordelingen onder 5.11 en 5.12. Belfurn dient daarom, afgezien van de door haar gestelde (kennelijke) misslag, aan haar vordering feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan.
3.10.
Het hof is van oordeel dat hetgeen Belfurn aan haar incidentele vordering ten grondslag heeft gelegd niet kan leiden tot toewijzing van haar vordering. Vast staat dat de kantonrechter in het bestreden vonnis ten aanzien van Belfurn enkel een oordeel heeft gegeven over de opzegging van de franchiseovereenkomst door Leen Bakker. Hetgeen Belfurn in dit incident heeft aangevoerd met betrekking tot [de franchisewinkels] geldt, zoals zij zelf ook onderkent, vanwege het ontbreken van een onderhuurovereenkomst met Leen Bakker niet voor Belfurn. Het enkele gegeven dat de vier franchisenemers gelijktijdig zijn geconfronteerd met opzegging van de franchiseovereenkomst door Leen Bakker, is onvoldoende om de vordering toe te wijzen. Ten overvloede merkt het hof op dat in de drie appelprocedures van [de franchisewinkels] tegen Leen Bakker de incidentele vorderingen ex artikel 351 Rv en artikel 223 Rv van [de franchisewinkels] vandaag worden afgewezen.
3.11.
Wat betreft de te maken belangenafweging volgt uit de hiervoor onder rechtsoverweging 3.8 weergegeven maatstaven dat het belang van Leen Bakker bij handhaving van de uitvoerbaarheid bij voorraad in beginsel is gegeven. Aangezien belangen aan de zijde van Belfurn waarvoor het belang van Leen Bakker zou moeten wijken gesteld zijn noch gebleken, is de conclusie dat het belang van Leen Bakker bij de executie zwaarder weegt dan het belang van Belfurn bij schorsing van de executie.
3.12.
De vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv heeft Belfurn ingesteld om te verzekeren dat Leen Bakker haar verplichtingen uit de (opgezegde) franchiseovereenkomst nakomt voor het geval de uitvoerbaarheid van het vonnis op de voet van artikel 351 Rv zou worden geschorst. Aangezien de gevorderde schorsing wordt afgewezen, treft de vordering ex artikel 223 Rv hetzelfde lot.
3.13.
De slotsom is dat de vordering in beide incidenten zal worden afgewezen. De beslissing over de proceskosten in de incidenten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.14.
De zaak staat op de dag van deze uitspraak op de rol voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in de incidenten:
wijst de vorderingen van Belfurn af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de dag van deze uitspraak op de rol staat voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 april 2022.
griffier rolraadsheer