ECLI:NL:GHSHE:2022:1359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.288.104/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de hoogte van een schadevergoeding en ondertekening processtukken in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep over de hoogte van een schadevergoeding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J.Th. van Stiphout, heeft in 2019 schade toegebracht aan een pand dat eigendom is van de geïntimeerde, die werd bijgestaan door mr. T. Delmée. De appellant erkent zijn aansprakelijkheid voor de schade, maar betwist de hoogte van de door de geïntimeerde gevorderde schadevergoeding. In het incident heeft de appellant op basis van artikel 843a Rv gevorderd dat de geïntimeerde de betaalde facturen voor de reparatie van de schade overlegt. Het hof heeft in een eerder arrest van 5 oktober 2021 deze incidentele vordering afgewezen wegens gebrek aan belang. Het hof heeft de zaak vervolgens terugverwezen naar de rol voor akte uitlating van producties aan de zijde van de appellant, waarbij het hof de gelegenheid biedt om te reageren op de ingediende producties. De uitspraak is gedaan op 26 april 2022, waarbij het hof de verdere beslissing aanhield en de zaak naar de roldatum van 24 mei 2022 verwees voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.288.104
arrest van 26 april 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.J.Th. van Stiphout,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Delmée,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest in incident van 5 oktober 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 8334874 \ CV EXPL 20-863 gewezen vonnis van 1 oktober 2020.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 24 december 2020;
  • de memorie van grieven van 6 juli 2021 met een incidentele vordering ex 843a Rv;
  • de memorie van antwoord in incident en tevens houdende memorie van antwoord in de hoofdzaak, van 3 augustus 2021, met twee producties;
  • het arrest in het incident van 5 oktober 2021.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in de hoofdzaak bepaald.

2.De beoordeling

De achtergrond
2.1.
[appellant] heeft in 2019 met een voertuig schade toegebracht aan een pand dat eigendom is van [geïntimeerde] . [appellant] betwist niet dat hij aansprakelijk is voor de schade, maar hij voert verweer tegen de hoogte van de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding.
Samenvatting van de vordering en de beslissing in het incident
2.2.
In het incident vorderde [appellant] op grond van artikel 843a Rv dat het hof [geïntimeerde] (op straffe van een dwangsom) zou gebieden de door [geïntimeerde] betaalde facturen ter zake van het repareren van de schade aan de (glazen) pui over te leggen.
2.3.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] een factuur en een betalingsbewijs in het geding gebracht. Het hof heeft daarna in het arrest van 5 oktober 2021 de incidentele vordering van [appellant] bij gebrek aan belang afgewezen.
De beslissing in de hoofdzaak
2.4.
Het hof is van oordeel dat [appellant] de gelegenheid moet krijgen om te reageren op de twee producties. Nadat [appellant] die gelegenheid heeft gehad, zal het hof arrest wijzen.

3.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de roldatum 24 mei 2022 voor akte uitlating producties aan de zijde van [appellant] (geen antwoordakte),
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en D.E. Valle Robles-Roomer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 april 2022.
griffier rolraadsheer