Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/353463 / HA ZA 19-778)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep en het incident met grieven en producties;
- de antwoordconclusie in het incident;
- de rolbeslissing van 1 februari 2022;
- de akte overlegging inschrijving rechtsmiddelenregister;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
- (het aandeel van de vrouw in) de onroerende zaak aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] , toegedeeld aan de man tegen betaling aan de vrouw van € 77.593,-- uit hoofde van overbedeling, te voldoen aan de vrouw in vijf jaarlijkse termijnen van € 15.518,60, waarvan de eerste termijn vervalt zes maanden na 1 april 2019, vermeerderd met de rente ex art. 6:119 BW over het nog niet aan de vrouw betaalde deel van deze overbedelingsuitkering met ingang van 1 oktober 2019 tot de dag der voldoening, dit alles onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw in het kader van de effectuering van deze toedeling wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld met betrekking tot deze zaak;
- verstaan dat partijen hun medewerking zullen verlenen aan de levering van de in deze verdeling betrokken zaak;
- bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw aan de overgang van haar aandeel in deze onroerende zaak aan de man op de hiervoor gemelde wijze en onder de hiervoor gemelde voorwaarden, indien de vrouw in gebreke zou blijven haar medewerking te verlenen;
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
- (de voorwaarde bestaande uit) de betalingsverplichting van de man ter zake overbedeling in verband met toedeling van (het aandeel van de vrouw in) de onroerende zaak aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] voor zover dit het bedrag ad € 15.399,51 te boven gaat, althans een door het hof vast te stellen bedrag te boven gaat;
- het oordeel dat als voorwaarde voor toedeling en medewerking door de vrouw aan de levering van het aandeel van de vrouw in de bedoelde onroerende zaak aan de man, de betaling van een bedrag, voor zover dit het bedrag € 15.399,51 te boven gaat, heeft te gelden.
manvoert hiertoe, verkort weergegeven, aan dat hij er belang bij heeft dat de woning, die reeds aan hem werd toegedeeld door de rechtbank, ook juridisch wordt geleverd. De uitvoerbaarheid bij voorraad van de voorwaarde dat hij het gehele bedrag vanwege overbedeling aan de vrouw moet voldoen leidt tot een nadelige beïnvloeding van zijn belangen en creëert een verhoogd restitutierisico indien het hof de overbedelingsvordering op een lager bedrag vaststelt.
vrouwvoert hiertegen gemotiveerd verweer. Zij concludeert tot afwijzing van deze incidentele vorderingen. De rechtbank heeft een gemotiveerde beslissing gegeven, ook ten aanzien van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Immers, bij tussenvonnis van 28 april 2021 heeft de rechtbank onder rov. 4.29 overwogen dat bij toedeling van de woning aan de man en na verrekening van de tegenvordering, voor de vrouw een overwaarde resteert van (per saldo) € 77.595,-- en de man vervolgens in de gelegenheid gesteld te onderzoeken of hij het aandeel van de vrouw dan kan en wil overnemen. De man antwoordt daarop positief bij akte van 24 juni 2021. De vrouw wijst voorts op rov. 2.5 en 2.9 van de beschikking van 22 september 2001. De samenhang van die overwegingen leidt ertoe dat moet worden aangenomen dat een afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden en dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring bewust door de rechtbank in het dictum is opgenomen.
4.De motivering van de beslissing
hofoverweegt als volgt. Ingevolge artikel 360 lid 2 Rv kan niettegenstaande de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg de hogere rechter schorsing van de werking bevelen.