ECLI:NL:GHSHE:2022:1352

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.285.002_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanneming van werk en oplevering van een bedrijfsloods

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Houthandel [X] B.V. tegen [Y] Systems Limburg B.V. over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een bedrijfsloods. De rechtbank Oost-Brabant had in eerste aanleg de vordering van [Y] toegewezen, waarbij [X] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 54.280,23, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. [X] heeft in hoger beroep 15 grieven aangevoerd, die onder andere betrekking hebben op de inhoud van de overeenkomst, de oplevering van het werk, en de facturen die door [Y] zijn gestuurd. Het hof heeft vastgesteld dat [Y] het werk aan de nieuwe loods eind januari 2019 heeft opgeleverd en dat [X] dit werk stilzwijgend heeft aanvaard. Het hof heeft de grieven van [X] verworpen en de uitspraak van de rechtbank in stand gehouden, met uitzondering van een aanpassing van de hoofdsom. [X] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.285.002/01
arrest van 26 april 2022
in de zaak van
Houthandel [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [X] ,
advocaat: mr. H.A. Pasveer te 's-Hertogenbosch,
tegen
[Y] Systems Limburg B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Y] ,
advocaat: mr. M.F.A. Vreeswijk te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 oktober 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 5 augustus 2020, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [X] als gedaagde en [Y] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/351850 / HA ZA 19-700)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven, een productie en een eiswijziging;
- de memorie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling, waarbij pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij H12-formulier door [X] toegezonden producties 15 tot en met 17, die bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding zijn gebracht;
- het e-mailbericht namens [Y] van 17 februari 2022 met als producties betere kopieën van de eerder ingediende producties en een kopie van de brief van 26 mei 2020 aan de rechtbank met opmerkingen over het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[X] is een groothandel in hout en plaatmateriaal.
[Y] is een bedrijf dat zich (onder meer) richt op het installeren van dak- en gevelbeplating en coatingwerkzaamheden.
[X] heeft [Y] bij e-mailbericht van 12 juli 2018 verzocht een offerte uit te brengen voor uit te voeren werkzaamheden aan een nieuw op te richten bedrijfsloods en voor renovatiewerk. [X] heeft verzocht het werk aan het dak en dat van de wanden van de loods apart te offreren. De bestektekeningen die de architect van [X] had gemaakt, heeft [X] bij haar verzoek meegestuurd.
De offerte voor het dakwerk en daarnaast, voor de montage van de dak- en wandplaten en het renovatiewerk heeft [Y] op 19 augustus 2018 aan [X] toegezonden.
Deze offerte is op verzoek van [X] nog aangepast. In de tweede offerte zijn aanvullend de posten: valbeveiliging, torenkraan en hoogwerker, meegenomen.
Na onderhandeling zijn partijen overeengekomen dat [Y] in opdracht van [X] de wand- en dakplaten van de nieuwe loods zou monteren voor een aanneemsom van € 120.000,00 (ex btw). De renovatiewerkzaamheden zou [Y] verrichten voor een prijs van € 42,50 (ex btw) per vierkante meter plankprofielplaten. De opdracht voor het dakwerk heeft [Y] niet van [X] gekregen.
Kort voor aanvang van de werkzaamheden bleek dat in het werk een andere, hogere peilhoogte was gerealiseerd dan was opgenomen in de bestekstekeningen die bij e-mailbericht van 12 juli 2018 aan [Y] zijn verzonden. [Y] heeft haar werkzaamheden hierop moeten aanpassen.
[X] heeft [Y] nog een aantal aparte aanvullende opdrachten gegeven, bestaande uit het uitzagen van een kielgoot en werk aan een extra dakopbouw. Daarnaast diende [Y] wandpanelen te leveren en te monteren voor de opbouw van de kop van de luifel.
[Y] heeft 90% van de aanneemsom in rekening gebracht bij facturen van 25 oktober 2018 (ter hoogte van € 60.000,00 ex btw) en 15 november 2018 (ter hoogte van € 48.000,00 ex btw). Op laatstgenoemde factuur heeft [X] in december 2018
€ 30.000,00 (ex btw) betaald.
[X] heeft vanaf februari 2019 de nieuwe loods, geheel of gedeeltelijk, gebruikt voor opslag van haar materialen.
Na sommatie heeft [X] [Y] bij e-mail van 28 februari 2019 bericht dat laatstgenoemde volgens afspraak vanaf 26 februari 2019 dagelijks aanwezig zou zijn om het plaatwerk helemaal af te werken. Daarop heeft de heer [Y] bericht dat hij zich die dag had afgemeld en de dag erop weer aanwezig zou zijn.
[X] heeft het restant bedrag van de laatste factuur, zijnde € 18.000,00 (ex btw) in maart 2019 voldaan.
Op 10 april 2019 heeft [Y] aan Hoogenhof twee facturen toegezonden, één ter hoogte van € 12.000,00 (ex BTW), zijnde de slottermijn van de vaste aanneemsom (factuurnummer 2003419) en een factuur voor de renovatiewerkzaamheden (met factuurnummer 2003519).
Bij e-mail van 25 april 2019 heeft [Y] aan [X] twee nieuwe facturen gestuurd. De ene factuur zag op de werkzaamheden die nodig waren in verband met de hogere peilhoogte in het werk (met factuurnummer 2004119) en de tweede zag o.a. op meerwerk (met factuurnummer 2004219). [Y] heeft in deze e-mail te kennen gegeven dat, nu de facturen van 10 april 2019 niet waren voldaan, zij had besloten dat eerst alles betaald moet worden, voordat zij nog enig werk zou verrichten. De heer [Y] heeft aangegeven dat hij na 6 mei 2019 contact zou opnemen zodat hij de laatste werkzaamheden tijdig kon inplannen.
In reactie daarop heeft [X] op 27 april 2019 gemaild dat de laatste termijn eerst zal worden voldaan bij oplevering en dat zij over de meerwerkfactuur nog enkele vragen heeft. [X] heeft [Y] bij deze e-mail gevraagd om “een en ander” zo spoedig mogelijk en uiterlijk vrijdag 10 mei 2019 af te werken en op te leveren. Mocht dit niet gebeuren dan ziet zij zich genoodzaakt het werk door een andere partij te laten afwerken, aldus schrijft [X] .
Partijen hebben op 13 juni 2019 overleg gevoerd over de openstaande facturen. Bij deze bespreking waren de heren [X] en [Y] aanwezig, maar ook de architect [architect] en de bouwbegeleider [bouwbegeleider] . [X] heeft commentaar geleverd op de vier openstaande facturen. [Y] heeft de factuur van 10 april 2019 met betrekking tot de renovatiewerkzaamheden aangepast en verminderd met een bedrag van ongeveer € 310,--.
Bij e-mailbericht van 11 juli 2019 heeft [Y] [X] aangegeven dat de betalingen die week moesten zijn verricht voordat zij nog iets in werking zou zetten.
Bij e-mailbericht van 17 juli 2019 heeft de architect op verzoek van [X] de door hem opgestelde gespreksnotitie van de bespreking van 13 juni 2019 toegezonden met een verzoek om een reactie daarop.
[Y] heeft op 18 augustus 2019 een laatste factuur aan [X] gezonden. Deze factuur heeft de omschrijving “Meerwerk” en omvat een bedrag van € 4.691,67 ex BTW (met factuurnummer 2006319).
[Y] heeft op 27 augustus 2019 conservatoire maatregelen jegens [X] getroffen. Op 13 september 2019 is door [X] vervangende zekerheid gesteld door middel van een bankgarantie, waarna het gelegde beslag is opgeheven.
[X] heeft bij brief van 6 september 2019 van haar raadsman de aannemingsovereenkomst per die datum ontbonden.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [Y] in conventie gevorderd [X] te veroordelen tot betaling van € 54.280,23, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en kosten. Aan deze vordering heeft zij de nakoming van de betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst ten grondslag gelegd.
3.2.2.
[X] heeft hiertegen verweer gevoerd en in reconventie gevorderd dat [Y] wordt veroordeeld tot betaling van € 9.481,36, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Voorts heeft zij een verklaring voor recht gevorderd dat [Y] tekort is geschoten in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst van augustus 2018 en gevorderd dat [Y] wordt veroordeeld tot vergoeding van vertragingsschade en de schade door [X] geleden wegens onrechtmatig door [Y] gelegd beslag.
[X] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat [Y] in verzuim verkeerde met de uitvoering van de overeenkomst en zij de overeenkomst op grond daarvan heeft ontbonden. [X] vordert het bedrag uit hoofde van vervangende schadevergoeding en brengt daarop het door haar aan [Y] verschuldigde bedrag van
€ 18.868,64 in mindering alsmede het bedrag van € 12.000,-- dat zij aan [Y] verschuldigd zou zijn geweest indien laatstgenoemde de werkzaamheden had voltooid. Het beslagleggen is jegens haar onrechtmatig geweest, nu zij niets aan [Y] verschuldigd is.
[Y] heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.2.3.
Na een gehouden comparitie na antwoord heeft de rechtbank de vordering in conventie toegewezen en [X] veroordeeld om aan [Y] te betalen een bedrag van € 54.280,23, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 10 april 2019 tot de dag van volledige betaling, Voorts is [X] veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op € 1.317,80 en de proceskosten te vermeerderen met de beslagkosten.
In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen en [X] veroordeeld in de proceskosten.
De hoger beroepsprocedure
3.3.
[X] heeft in hoger beroep 15 grieven aangevoerd. De grieven 1 tot en met 3 zien op de opeisbaarheid van de vorderingen en het beroep van [Y] op opschorting, de grieven 4 en 5 op de inhoud van de overeenkomst, de grieven 6 en 7 op de oplevering, de grieven 8 tot en met 12 op de inhoud van de facturen en grief 13 op het schuldeisersverzuim. De grieven 14 en 15 hebben geen zelfstandige betekening, nu [X] in de toelichting bij deze grieven verwijst naar de andere grieven.
[X] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het afwijzen van de vorderingen van [Y] en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, te vermeerderen met een veroordeling van [Y] tot terugbetaling van een bedrag van
€ 69.219,96 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [Y] in de kosten van beide instanties.
Het hof stelt vast dat [X] geen, voor [Y] kenbare grief heeft gericht tegen de toewijzing van de wettelijke handelsrente en de ingangsdatum daarvan. Mocht het hof niet komen tot een vernietiging van het bestreden vonnis, dan ligt dit oordeel van de rechtbank in hoger beroep niet voor.
De grieven 4 en 5: de inhoud van de overeenkomst
3.4.1.
Het hof zal eerst de grieven 4 en 5 gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven betoogt [X] allereerst dat het betalingsschema zoals opgenomen in de offerte niet is overeengekomen; het is, aldus [X] , volstrekt ongebruikelijk dat 90% van de aanneemsom al betaald zou moeten zijn voordat het werk is aangevangen.
Het hof verwerpt dit deel van de grief omdat [X] geen belang heeft bij dit betoog. In geschil is de verschuldigdheid van de laatste 10% van de vaste aanneemsom die door [X] niet was betaald. De overige 90% is door haar voldaan en is niet in geschil.
3.4.2.
[X] stelt vervolgens dat voor beide partijen duidelijk was welke werkzaamheden tot de aan [Y] gegeven opdracht behoorden. Zij verwijst naar de bestektekeningen die aan [Y] voorafgaande aan zijn offerte waren toegezonden. [X] stelt dat de dakgootconstructie onderdeel uitmaakte van de geoffreerde werkzaamheden. [Y] betwist dit.
3.4.3.
Het hof beoordeelt dit geschilpunt als volgt. Krachtens het bepaalde in artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding. Tussen partijen staat vast dat [Y] aan [X] een offerte, een aanbod tot het sluiten van een overeenkomst, heeft toegezonden. De offerte vermeldt materiaal- en montagekosten, naast de drie toegevoegde posten (kosten voor valbeveiliging, torenkraan en hoogwerker). In de offerte zijn sandwichpanelen voor een gootconstructie van 125 m2 meegenomen. Het totaalbedrag waarvoor dit werk is geoffreerd, bedraagt meer dan € 120.000,00 als vaste aanneemsom voor het werk aan de nieuwe loods. [X] heeft de offerte, het aanbod, aanvaard en na overleg over de prijs, zijn partijen voor het aangeboden werk een aanneemsom van
€ 120.000,00 overeengekomen. De renovatiewerkzaamheden aan de bestaande loodsen is geoffreerd op basis van € 42,50 per m2 plankprofielplaten en deze offerte is geaccepteerd.
[X] heeft niet gesteld dat de gootconstructie die hier in geschil is, in de aangeboden materialen is meegenomen. Partijen zijn het erover eens dat het hier gaat om een andere gootconstructie dan de, in omvang beperkte gootconstructie van 125 m2 die wel in de offerte is meegenomen. [Y] heeft, onbetwist, aangegeven dat bij de totstandkoming van de overeenkomst niet over een andere gootconstructie is gesproken. De werkzaamheden zoals door haar opgesomd in de offerte, zijn dan ook de werkzaamheden die zij voor het aangegeven bedrag wilde uitvoeren.
Het enkele feit dat de hier in het geding zijnde gootconstructie in de bestektekeningen staat, is onder de gegeven omstandigheden dus niet bepalend voor de vaststelling van de inhoud van de overeenkomst. Ook het feit dat [Y] bij haar offerte van het dakwerk de gootconstructie niet heeft meegenomen, leidt niet tot de conclusie dat dit werk deel uitmaakt van de door [Y] aangeboden en overeengekomen werkzaamheden en materialen. Dit geldt temeer nu een beperkt werk van een gootconstructie apart in de offerte is opgenomen en het werk aan een kilgoot als meerwerk later in rekening is gebracht en als meerwerk door [X] is erkend.
3.4.4.
Naar het oordeel van het hof maakt de in geschil zijnde gootconstructie geen deel uit van de overeengekomen werkzaamheden aan de nieuwe loods en slagen de grieven 4 en 5 dan ook niet.
De grieven 6 en 7: de oplevering
3.5.1
Het hof zal vervolgens de grieven 6 en 7 gezamenlijk behandelen. Met deze grieven betoogt [X] dat van oplevering van het werk aan de nieuwe loods nooit sprake is geweest en er dus geen sprake kan zijn van een opeisbare slottermijn van de vaste aanneemsom. De nieuwe loods is in februari 2019 maar beperkt in gebruik genomen; de hal was nog niet wind- en waterdicht. Er moest nog veel werk gebeuren, aldus [X] .
Zij wijst op de ontbrekende dakgootconstructie, (en in hoger beroep) op de ontbrekende kopgevel bij de dakluifel as A, op de verkeerde gevelbekleding die boven het expeditie-afdak is toegepast en tot slot op het niet afwerken van bepaalde doorvoeren, het ontbreken van diverse zetwerken, het ontbreken van een onderdorpel en het feit dat de bevestigingsschroeven niet in de kleur van het overige werk zijn aangebracht.
3.5.2.
[Y] stelt dat het werk aan de nieuwe loods eind januari 2019 door haar is opgeleverd. De heer [Y] heeft tijdens de zitting in eerste aanleg verklaard dat hij met de heer [X] toen heeft besproken wat er nog moest gebeuren. Dit was alleen nog het meerwerk. De loods was volledig waterdicht en in gebruik, aldus [Y] . De dakgootconstructie behoorde niet tot het aangenomen werk en de andere hiervoor door [X] genoemde restpunten zagen niet op de geoffreerde werkzaamheden maar dat betrof meerwerk. [Y] verwijst ter onderbouwing naar het feit dat deze werkzaamheden ook als meerwerk in rekening zijn gebracht. De gestelde verkeerde gevelbekleding is in overleg met [X] zo uitgevoerd. Dat de loods volledig in gebruik is genomen, blijkt aldus [Y] uit de foto’s bij het verslag van de architect.
3.5.3.
Het hof stelt voorop dat het onderhavige geschilpunt ziet op de oplevering van de nieuwe loods en niet op de oplevering van de renovatiewerkzaamheden. Het geschilpunt moet worden beoordeeld aan de hand van de onderstaande wettelijke bepaling.
Krachtens het bepaalde in artikel 7:758 BW is sprake van oplevering indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk binnen een redelijke termijn aanvaardt. Indien de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn na deze mededeling keurt, wordt hij geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard, aldus voormeld wetsartikel.
3.5.4.
Naar het oordeel van het hof heeft [Y] het geoffreerde werk aan de nieuwe loods eind januari 2019 opgeleverd. [X] heeft erkend dat de loods toen, in ieder geval voor een deel, in gebruik is genomen. Voorts heeft de heer [X] tijdens de zitting in eerste aanleg verklaard dat hij zich niet kan herinneren met de heer [Y] te hebben rondgelopen. Dit is geen stellige betwisting. Daar komt bij dat de heer [bouwbegeleider] , de bouwbegeleider, tijdens deze zitting heeft verklaard dat hij het werk controleerde en dat dit goed gebeurde. Hij heeft voorts verklaard dat ze voor de grote discussie - het hof leest hierin de discussie over de dakgootconstructie - hebben rondgelopen en hebben vastgesteld wat er nog moest gebeuren.
Daar komt bij dat [X] niet heeft aangegeven wanneer de loods wel wind- en waterdicht was, terwijl zij tijdens de zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat de loods op dat moment goed te gebruiken was op enige afwerkpunten na, zoals de dakrand en de luifel erachter.
[X] verwijst, ter onderbouwing van haar stelling dat het werk nog lang niet klaar was, naar uitlatingen van de heer [Y] gedaan bij e-mail van 28 februari 2019 en 25 april 2019 waarin zij reageert op het helemaal afwerken van plaatmateriaal en het inplannen van de laatste werkzaamheden. Met het doen van deze uitlatingen is, naar het oordeel van het hof, niet strijdig dat er eind januari 2019 is opgeleverd. Dat na oplevering nog enige afwerkpunten moesten worden verricht of kleine gebreken moesten worden hersteld, maakt niet dat het opgeleverde werk niet aanvaard is. Bovendien heeft de heer [Y] aangegeven dat zijn uitlatingen niet zagen op het geoffreerde werk aan de loods. De verwijzing naar deze uitspraken van de heer [Y] onderbouwen dan ook niet de betwisting dat niet zou zijn opgeleverd.
Overeenkomstig haar stelling dat was opgeleverd, heeft [Y] op 10 april 2019 de slottermijn bij [X] in rekening gebracht. [X] heeft in haar reactie van 27 april 2019 gesteld dat zij eerst bij oplevering de slottermijn zal betalen en dat [Y] uiterlijk 10 mei 2019 het werk moest afronden en opleveren. Zij heeft evenwel niet aangegeven waaruit dat werk dan nog zou moeten bestaan.
Dat het werk door [X] ook als opgeleverd (en aanvaard) werd beschouwd, blijkt uit het feit dat zij geruime tijd later, op 13 juni 2019, de heer [Y] heeft uitgenodigd voor een bespreking. De bedoeling van [X] was om de facturen, gecorrigeerd door haar architect, met [Y] te bespreken. [X] noemt deze bespreking in de conclusie van antwoord in eerste aanleg onder het kopje “ Financiële afwikkeling”. Bij dit gesprek waren naast de heren [X] en [Y] , ook de bouwbegeleider [bouwbegeleider] en de architect [architect] aanwezig. [Y] heeft aangegeven dat haar tijdens deze bespreking enkel is aangegeven dat er nog een dakgootconstructie ontbreekt. Voor het overige ging de bespreking over de door [X] gewenste correcties van de openstaande facturen. Ter onderbouwing van deze stellingen verwijst zij naar het overgelegde verslag, gemaakt door de architect. Naar het oordeel van het hof staat deze gang van zaken tussen partijen, als niet dan wel onvoldoende betwist door [X] , vast.
Het ontbreken van de dakgootconstructie is, gelet op het hiervoor gegeven oordeel van het hof, geen gebrek aan het werk en was dan ook geen reden om het werk te weigeren. Dat [X] op 13 juni 2019 aan [Y] duidelijk heeft gemaakt dat er nog andere gebreken aan het geoffreerde werk zouden kleven, is door haar niet althans onvoldoende gesteld.
Uit deze feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat [Y] eind januari 2019 aan [X] heeft medegedeeld dat het geoffreerde werk aan de nieuwe loods klaar was en dat [X] dit werk heeft aanvaard althans geacht wordt het werk stilzwijgend te hebben aanvaard.
3.5.5.
[X] noemt bij memorie van grieven nog een aantal andere gebreken die aan het werk kleefden dan het ontbreken van een dakgootconstructie, een en ander zoals door het hof hiervoor onder r.o. 3.5.1. weergegeven. Het hof stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat deze zouden moeten leiden tot een weigering van het werk in die zin dat de gebreken in de weg staan aan het gebruik van de loods. Bovendien heeft [X] het verweer van [Y] tegen deze overige gebreken inhoudende dat deze niet zien op de werkzaamheden die bij de slotfactuur in rekening zijn gebracht (maar meerwerk betreffen) onvoldoende weersproken. [Y] heeft ter onderbouwing van dit verweer verwezen naar de opstelling van de architect. In deze opstelling worden per factuur opmerkingen geplaatst en bij de slottermijn worden deze gebreken niet genoemd. Dat andere gevelbekleding in overleg met [X] is gemonteerd, is door haar niet betwist en komt aldus in rechte vast te staan. Bewijs van het bestaan van de andere door [X] gestelde gebreken is bovendien door haar in hoger beroep niet aangedragen, reden waarom het hof deze stelling van [X] verwerpt.
3.5.6.
Het hof concludeert dat de grieven 6 en 7 niet slagen en dat de vordering van [Y] uit hoofde van de in rekening gebrachte slottermijn toewijsbaar is.
Grieven 1 tot en met 3
3.6.1.
Met de grieven 1 tot en met 3 betoogt [X] dat [Y] al op 25 april 2019 een beroep heeft gedaan op een opschortingsrecht, dat hij zich daarop niet kan beroepen nu de facturen eerst kort daarvoor verzonden waren en zij al 90% van de aanneemsom betaald had, terwijl het geschil over de dakgootconstructie toen nog niet speelde.
3.6.2.
Het hof verwerpt deze grieven. Het beroep op een opschortingsrecht is door [Y] slechts gedaan voor zover [X] nog aanspraak kon maken op door [Y] te verrichten werk. Ten aanzien van het geoffreerde werk aan de nieuwe loods heeft [Y] gesteld dat dit werk volledig was verricht. Gegeven het oordeel van het hof over de oplevering van dit werk, geldt dat de slottermijn 14 dagen na oplevering opeisbaar was.
De mededeling van de heer [Y] , gedaan op 25 april 2019 en 11 juli 2019, zien op nog te verrichten meerwerk, waarvoor ook geen factuur is verzonden, aldus [Y] . [X] heeft in dit kader evenmin aangegeven welk werk [Y] zou hebben opgeschort.
Grief 8: de factuur met nummer 2003519
3.7.1.
Grief 8 richt zich tegen toewijzing van de vordering van [Y] op basis van de factuur aan [X] van 10 april 2019 en gecorrigeerd op 13 juni 2019. De vordering ziet op het verrichte renovatiewerk. De rechtbank heeft overwogen dat [X] niet heeft onderbouwd dat het zetwerk voor de onderzijde dagkant sectionaaldeur behoorde tot de geoffreerde werkzaamheden. Bovendien heeft [X] niet aangegeven hoe deze post minderwerk zou moeten worden berekend.
[X] stelt ter toelichting op deze grief dat de factuur is opgesteld op basis van de volledige oppervlakte van de wanden. De deuren zijn daarbij meegerekend, hoewel op die deuren geen nieuwe beplating hoefde te worden aangebracht. De extra meters die gefactureerd worden voor de deuren dient als compensatie voor de extra werkzaamheden qua afwerking. Deze afwerking heeft overal plaatsgevonden behalve bij de hiervoor gemelde deur. “Bij een deur niet. Dat moet derhalve alsnog gebeuren”, aldus [X] .
[Y] betwist dat het niet uitgevoerde zetwerk tot de in rekening gebrachte meters behoorde.
3.7.2.
Naar het oordeel van het hof slaagt deze grief niet. Tussen partijen staat vast dat de renovatiewerkzaamheden worden berekend op basis van de gebruikte plankprofielplaten, namelijk € 42,50 per m2. [X] betwist niet dat de bij deze factuur in rekening gebrachte aantal platen ook in het werk zijn verwerkt. Haar standpunt is in dit hoger beroep dat [Y] nog een deur zou moeten afwerken. Dit verweer leidt er evenwel niet toe dat [Y] geen aanspraak kan maken op betaling van het gefactureerde bedrag. Hooguit zou [X] haar betalingsverplichting voor een (klein) gedeelte kunnen opschorten afhankelijk van de waarde van de niet uitgevoerde werkzaamheden. Daartoe heeft zij evenwel onvoldoende gesteld.
3.7.3.
[X] verwijst nog naar het feit dat de rekening op 13 juni 2019 is verminderd. Dit enkele feit betekent, naar het oordeel van het hof, niet dat het mindere bedrag niet bij de factuur van 10 april 2019 in rekening mocht worden gebracht. Er is geen termijn voor betaling van deze werkzaamheden overeengekomen. [Y] kan dan eisen dat per omgaande wordt betaald, waarbij aan [X] dan wel voldoende gelegenheid moet worden geboden om daartoe over te gaan.
3.7.4.
Het hof concludeert dat grief 8 niet slaagt.
Grief 9: de factuur met nummer 2004119
3.8.1.
Grief 9 is gericht tegen toewijzing van de vordering van [Y] , gefactureerd aan [X] op 25 april 2019. De factuur ziet op de kostenverhogende omstandigheden in de zin van artikel 7:753 lid 2 BW. Als gevolg van een fout in de aan [Y] aangeleverde tekeningen diende [Y] zijn werkzaamheden aan te passen. De nieuwe loods bleek ongeveer 53 centimeter hoger te zijn dan op tekening stond. [X] stelt dat de post montagekosten voor een te hoog bedrag in de factuur is opgenomen. Zij betwist voorts de post “extra inmeet en bestel, controle tijd” ter hoogte van € 500,00.
[Y] verwijst naar het feit dat montage van wandpanelen veel meer tijd in beslag neemt dan montage van de dakplaten. Zij verwijst naar de binnendoosconstructie, de isolatie en de afstandshouders die moeten worden geplaatst. Het bedrag van € 500,00 is gerechtvaardigd nu zij met spoed de wijzigingen moest doorvoeren en de juiste platen moest bestellen. Feitelijk is meer tijd besteed aan deze post dan in rekening gebracht, aldus [Y] .
3.8.2.
Het hof verwerpt de grief. Het gaat hier om kostenverhogende omstandigheden op grond waarvan de aannemer gerechtigd is om zijn prijs aan te passen. Daartoe is [Y] overgegaan. Zij heeft de twee bestreden posten naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd: zij heeft de verhoging van de montagekosten berekend aan de hand van de extra hoeveelheid wanden. De stelling van [X] is gerelateerd aan de, overigens door [Y] bestreden, feitelijke duur van de werkzaamheden. Daarmee heeft zij onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de door [Y] in rekening gebrachte bedragen zouden afwijken van de gewoonlijk door [Y] bedongen prijzen.
Het hof verwerpt voorts de stelling van [X] dat zij geen bedrag verschuldigd is voor bestede tijd aan inmeten, bestellen en controle. Tussen partijen staat immers vast dat [Y] deze werkzaamheden moest vervullen als gevolg van het feit dat haar onjuiste afmetingen zijn verstrekt van de nieuw te bouwen loods. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze fout tot extra werk noodzaakt. [X] betwist de omvang van de in rekening gebrachte kosten maar onderbouwt dit niet. Zo had het op haar weg gelegen om aan te geven welk uurtarief [Y] hiervoor had mogen rekenen en hoeveel uren hier maximaal aan besteed hadden mogen worden.
Grief 9 slaagt niet.
Grieven 10 en 11: de factuur met nummer 2004219
3.9.1.
Grief 10 is gericht tegen de toewijzing van het bij meerwerkfactuur van 25 april 2019 in rekening gebrachte bedrag. Ten onrechte zijn bij deze factuur aan [X] kosten voor het aanbrengen van sandwichpanelen aan de binnenzijde in rekening gebracht en zijn extra uren gefactureerd voor het monteren van een kopgevel bij de luifels, aldus [X] . [X] heeft geen bezwaar tegen het aanbrengen van de panelen maar dan moet de binnendoosconstructie die aanvankelijk geoffreerd was in mindering worden gebracht. De 55 uren die in rekening zijn gebracht voor het monteren van een kopgevel bij de luifels zijn ten onrechte in rekening gebracht nu deze kopgevels behoorden bij de oorspronkelijke opdracht; zij stonden op de tekening. De omvang van het werk, het aantal uren, wordt eveneens door [X] betwist.
3.9.2.
[Y] geeft aan dat de sandwichpanelen niet in de plaats van de binnendoosconstructie kwamen. De geoffreerde binnendoosconstructie is gemonteerd maar was, als gevolg van het verhoogde peil, te laag. Dit is opgevangen door zoveel als mogelijk een hogere binnendoosconstructie te monteren; voor het restant zijn sandwichpanelen geplaatst zodat de loods zo snel mogelijk gebruikt kon worden. Hiervan was [X] op de hoogte, aldus [Y] . Er is dus niets dubbel in rekening gebracht.
[Y] heeft de 55 uren voor de montage van plankprofielen bijgehouden en gespecificeerd.
3.9.3.
Het hof stelt vast dat de hier in het geding zijnde factuur enerzijds ziet op meerwerk en anderzijds op werkzaamheden als gevolg van kostenverhogende omstandigheden. Het bezwaar van [X] ziet op dit laatste onderdeel. Dat de geoffreerde binnendoosconstructie niet zou zijn gemonteerd, is door [Y] betwist. Overeengekomen was dat [Y] de binnendoosconstructie zou monteren. In de overeenkomst is de levering ervan opgenomen voor een bedrag van € 8.981,50 en de steenwolisolatie voor een bedrag van
€ 7.934,31 exclusief BTW. Gesteld noch gebleken is dat [X] bij oplevering dit bezwaar tegen de slottermijn aan [Y] kenbaar heeft gemaakt. Uit het door haar overgelegde verslag van haar architect blijkt ook niet dat voornoemde bedragen als minderwerk in mindering op het totaal moeten worden gebracht. Voor zover bij de hier bestreden factuur (sandwich)panelen in rekening zijn gebracht, gaat het om een door de architect bestreden bedrag van € 1.559,34 exclusief BTW. Op grond van het vorenstaande acht het hof de stelling van [X] dat sprake is geweest van minderwerk op grond waarvan de onderhavige factuur, geheel of gedeeltelijk, niet verschuldigd is, onvoldoende onderbouwd. Het in rekening gebrachte bedrag onderbouwt het betoog van [Y] dat het hier gaat om de levering van extra panelen naast de geleverde binnendoosconstructie. In zoverre slaagt de grief niet.
Het hof verwerpt eveneens het betoog van [X] dat de montage van een kopgevel bij luifels behoorde tot de oorspronkelijke opdracht. Dit volgt immers niet uit de inhoud van het te leveren materiaal en de te verrichten werkzaamheden. Het enkele feit dat de kopgevel op tekening stond, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat dit werk tot het geoffreerde werk behoorde. Dat met het werk geen 55 uren gemoeid kunnen zijn, acht het hof onvoldoende onderbouwd. Het aantal uren is op de factuur vermeld. [X] heeft niet althans onvoldoende aangegeven hoeveel uren [Y] wel gerechtigd was om voor dit werk in rekening te brengen. [Y] heeft aangegeven dat tijdens het werk bleek dat er meerdere problemen waren met de afmetingen dan alleen de afwijkende hoogte. Het hof heeft vastgesteld dat de architect van [X] geen opmerkingen heeft geplaatst bij de omvang van de uren; enkel het feit dat het betreffende werk op tekening stond.
Het hof verwerpt ook dit deel van de grief.
3.10.1.
Met grief 11 betwist [X] dat hij de kosten voor de inzet van hoogwerkers aan [Y] verschuldigd is. Zij noemt de factuur 2004219 alwaar [Y] een bedrag van € 1.807,28 bij haar in rekening heeft gebracht onder vermelding van “extra hoogwerkers inhuur”. [X] geeft aan dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst een vast bedrag voor de hoogwerker hebben afgesproken, namelijk € 1.420,00.
3.10.2.
[Y] heeft aangegeven dat hij aanvankelijk voor het werk de hoogwerker van [X] mocht gebruiken. Toen dit niet meer mocht en er aanvullende werkzaamheden moesten worden uitgevoerd, heeft hij een hoogwerker moeten huren.
3.10.3.
Het hof stelt voorop dat [X] niet betwist dat [Y] de hoogwerker heeft gehuurd om het werk te verrichten. Dat deze kosten onder het afgesproken bedrag vallen, heeft zij evenwel in het licht van het erkende meerwerk en de kostenverhogende omstandigheden onvoldoende onderbouwd. Het hof verwerpt daarom deze grief.
Grief 12: de factuur met nummer 2006319
3.11.1.
Grief 12 heeft betrekking op de factuur van 18 augustus 2019. [X] betwist dat [Y] op 29 mei, 3 juni en 7 juni 2019 nog werkzaamheden heeft verricht. Zij betwist met betaling in verzuim te zijn, nu zij de factuur nooit heeft ontvangen. Zij betwist het gefactureerde bedrag voor het rechtzetten van een betonpaneel, nu dit is gebeurd als gevolg van een fout van [Y] . Zij betwist de kosten voor een hoogwerker nu deze elders is ingezet en verwijst naar de eerder in rekening gebrachte kosten hiervoor.
3.11.2.
[Y] stelt onder verwijzing naar een verklaring van de verhuurder van de hoogwerker dat zij deze voor het werk van [X] heeft gebruikt. Zij wijst erop dat [X] de factuur in ieder geval ten tijde van de beslaglegging heeft ontvangen en daarvoor is gedagvaard zodat daarmede het verzuim vaststaat. Zij betwist dat zij een fout heeft gemaakt met als gevolg dat de betonpaneel moest worden rechtgezet.
13.11.3.
Naar het oordeel van het hof heeft [X] voldoende onderbouwd dat [Y] na 25 april 2019 geen werkzaamheden meer voor haar heeft verricht. [Y] heeft die dag aangegeven zijn werkzaamheden te staken totdat betaling zou volgen. [Y] heeft niet althans onvoldoende onderbouwd dat en waarom zij op de in rekening gebrachte dagen nog werk heeft verricht. Bewijs daarvan heeft zij evenmin aangeboden reden waarom in rechte niet komt vast te staan dat die drie dagen werkzaamheden zijn verricht. Het verweer van [X] tegen de verschuldigdheid van de kosten daarvoor, treft doel. Het betreft hier een bedrag van € 467,50 exclusief BTW.
13.11.4.
Het hof overweegt voorts dat [X] niet heeft betwist dat [Y] een betonpaneel heeft rechtgezet. Zij stelt dat dit het herstellen van haar eigen fout betreft. [Y] betwist dit zodat het aan [X] is om dit nader te onderbouwen en te bewijzen. [X] heeft op dit punt geen bewijs aangeboden zodat de gestelde fout in rechte niet komt vast te staan. Voor het werk moet dan ook betaald worden.
13.11.5.
De kosten voor de hoogwerker die bij deze factuur in rekening zijn gebracht, zien op verschillende periodes. [Y] heeft bij [X] eerder kosten voor de huur van een hoogwerker in rekening gebracht. Het hof verwijst naar de in de overeenkomst opgenomen kosten van € 1.420,00 exclusief BTW en de post extra inhuur bij factuur van 25 april 2019 ter hoogte van € 1.807,28 exclusief BTW. Niet duidelijk is of de bij de onderhavige factuur in rekening gebrachte kosten andere kosten betreffen dan al in rekening zijn gebracht. Het had op de weg van [Y] gelegen om dit nader toe te lichten, bij gebreke waarvan deze kosten niet kunnen worden toegewezen. Het gaat hier dan om een bedrag van, in totaal,
€ 2.192,48 exclusief BTW.
Het verweer van [X] dat zij het gefactureerde bedrag niet verschuldigd is omdat er geen verzuim is, wordt verworpen. Niet betwist is dat [X] de factuur kende bij beslaglegging en bij dagvaarding. Zij heeft de factuur niet voldaan, ook als wordt aangenomen dat er, zoals [X] heeft betoogd, een betalingstermijn zou gelden van 30 dagen.
3.11.6.
Het hof concludeert dat deze grief deels slaagt en ertoe leidt dat een bedrag van
€ 2.659,98 te vermeerderen van 21% BTW, zijnde € 3.218,58 moet worden afgewezen.
Grieven 1 tot en met 3 en 13: opschorting en schuldeisersverzuim
3.12.1.
Voor zover de grieven 1 tot en met 3 zien op de andere facturen dan de factuur waarmee de slottermijn in rekening is gebracht, geldt dat voor al deze facturen [Y] heeft aangegeven dat het gefactureerde werk was verricht. Naar het oordeel van het hof zijn alle facturen opeisbaar geworden en door niet tijdig te betalen, is er sprake van een toerekenbare tekortkoming van [X] . Ook in zoverre slagen deze grieven dus niet.
3.12.2.
Ten onrechte overweegt de rechtbank, aldus [X] in grief 13 dat zij in schuldeisersverzuim verkeerde en dat dit de ontbinding in de weg staat. [X] stelt dat [Y] in schuldeisersverzuim verkeert nu zij ten onrechte haar werkzaamheden heeft stilgelegd.
3.12.3.
De grief slaagt niet. De stelling van [X] dat [Y] in verzuim zou zijn met de nakoming van de overeenkomst, verwerpt het hof. In de door [X] genoemde brieven van 27 april 2019 en 13 juni 2019 leest het hof geen ingebrekestellingen zodat van verzuim aan de zijde van [Y] geen sprake is.
Grieven 14 en 15
3.13.1.
Zoals in r.o. 3.3. van dit arrest aangegeven, hebben deze grieven geen zelfstandige betekenis. Beoordeeld moet dan nog worden in hoeverre het gedeeltelijk slagen van grief 12 gevolgen heeft voor deze grieven. Het gedeeltelijk slagen van grief 12 leidt ertoe dat [Y] geen recht heeft op volledige betaling van haar factuur van 18 augustus 2019 (zijnde € 5.676,92) maar dat daarop een bedrag van € 3.218,58 in mindering moet worden gebracht. Dit doet evenwel niet af aan de bij grief 14 bestreden overweging van de rechtbank dat [X] zelf in verzuim verkeerde door het onbetaald laten van facturen, ook al geldt dit niet voor het voornoemde deel van de laatste factuur van 18 augustus 2019. [Y] was dan ook gerechtigd om conservatoir beslag te leggen. Het hof verwerpt de stelling dat zij aldus onrechtmatig zou hebben gehandeld.
Het gedeeltelijk slagen van grief 12 doet voorts niet af aan het oordeel van de rechtbank op grond waarvan de reconventionele vorderingen van [X] zijn afgewezen. Nu [X] in reconventie in het ongelijk is gesteld en dat in hoger beroep zo blijft is [X] terecht in de proceskosten veroordeeld.
3.13.2.
De grieven 14 en 15 slagen dan ook niet.
3.14.
[X] biedt bewijs aan van al haar stellingen. Dit bewijsaanbod is niet voldoende specifiek zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het door [X] gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
3.15.
[X] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de veroordeling onder 5.1 van het bestreden vonnis een hoofdsom van € 51.061,65 te boven gaat;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [X] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [Y] op € 2.071,00 aan griffierecht en op € 4.062,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, J.M.H. Schoenmakers en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 april 2022.
griffier rolraadsheer