ECLI:NL:GHSHE:2022:1345

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
20-003409-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaargewonden, hoger beroep tegen vonnis rechtbank Limburg

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 15 juni 2018, waarbij één persoon om het leven kwam en twee anderen zwaargewond raakten. De verdachte, die pas vijf maanden in het bezit was van zijn rijbewijs, reed met een snelheid die meer dan twee keer de toegestane snelheid overschreed. Het hof heeft de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. De verdachte had in eerste instantie verklaard dat de oorzaak van het ongeval niet de snelheid was, maar dat hij de controle over het voertuig verloor na het raken van de stoeprand. In hoger beroep gaf hij echter toe dat de snelheid de oorzaak was van het verlies van controle.

Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers en hun nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafmaat. De nabestaanden van het slachtoffer hebben verklaard dat het overlijden van hun familielid hun leven ingrijpend heeft veranderd. De verdachte heeft spijt betuigd, maar het hof oordeelde dat hij niet volledig de verantwoordelijkheid voor het ongeval heeft genomen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De verdachte is ook veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een periode van drie jaar.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003409-19
Uitspraak : 28 april 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 31 oktober 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-063646-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis van 31 oktober 2019 ter zake van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen
gepleegd
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 3 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straffen, en dat verdachte
  • ter zake van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, te weten [slachtoffer 1] , wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en dat aan verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt ontzegd voor de duur van 24 maanden;
  • ter zake van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, ten aanzien van [slachtoffer 2] , wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en dat aan verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt ontzegd voor de duur van 6 maanden;
  • ter zake van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, ten aanzien van [slachtoffer 3] , wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en dat aan verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt ontzegd voor de duur van 6 maanden.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en bijkomende straf en de strafmotivering.
Het tot vrijspraak strekkende verweer in hoger beroep, dat geënt is op de stelling dat te dezen geen sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid in de zin van art. 6 WVW 1994 wordt weerlegd door de inhoud van de door de eerste rechter gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverweging, waar het hof zich mee verenigt. Het verweer behoeft daarom geen nadere bespreking en wordt verworpen.
Op te leggen sanctie
Standpunt van de advocaat-generaal
De eis van de advocaat-generaal is hiervóór opgenomen onder het kopje ‘Onderzoek van de zaak’.
Standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en geboden is en verwijst ter onderbouwing in de pleitnotities naar jurisprudentie. De verdediging verzoekt het hof bij de bepaling van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals verwoord in de pleitnotities en met de overschrijding van de redelijke termijn en verzoekt het hof een taakstraf op te leggen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij één dode en twee zwaargewonden zijn gevallen. De verdachte heeft in het donker met zeer hoge snelheid, zeer waarschijnlijk meer dan twee keer zo hard als ter plaatse was toegestaan, gereden, terwijl hij pas vijf maanden zijn rijbewijs had. Hij is in een flauwe bocht naar links door de hoge snelheid de controle over zijn voertuig kwijtgeraakt, heeft vervolgens een stoeprand geraakt en is vervolgens de bocht uit gevlogen. Uiteindelijk is het voertuig in botsing gekomen met een boom en op enige afstand van deze boom tot stilstand gekomen. Dit alles zou niet zijn gebeurd als de verdachte zich aan de maximaal toegestane snelheid zou hebben gehouden.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat te hard rijden geen beslissing is die in een fractie van een seconde wordt genomen. Dat is een bewuste keuze van de verdachte geweest.
Over de oorzaak van het ongeval heeft de verdachte in eerste instantie verklaard dat het niet aan de snelheid lag, maar dat hij met zijn auto de stoeprand raakte, toen heeft willen corrigeren en dat hij daardoor de controle over het voertuig is kwijtgeraakt. Uiteindelijk heeft verdachte in hoger beroep, na lang doorvragen, toegegeven dat hij door de snelheid de controle over het voertuig al kwijt was en dat hij daardoor de stoeprand raakte.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn namens de moeder en de zussen van [slachtoffer 1] nabestaandenverklaringen afgelegd. De nabestaanden ondervinden immens verdriet van het overlijden van hun familielid. Het overlijden van [slachtoffer 1] heeft hun leven zeer ingrijpend veranderd. Zij hebben professionele ondersteuning gezocht bij het verwerken van deze afschuwelijke gebeurtenis.
Ter terechtzitting is ook de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] voorgelezen. Hij is voor 36 procent invalide verklaard en zal voor de rest van zijn leven beperkingen ondervinden van het verkeersongeval.
Als beginnend bestuurder heeft de verdachte zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend een auto bestuurd, met zeer ernstige gevolgen voor de passagiers van de auto. Vanwege dit zware verwijt aan de verdachte, met grote gevolgen, is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een geldboete, een taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf of een combinatie van deze straffen. De verdachte heeft als bestuurder van het voertuig onverantwoorde risico’s genomen, niet alleen met zijn eigen leven maar ook met name met het leven van andere inzittenden en andere kwetsbare weggebruikers.
Naar het oordeel van het hof kan, het vorenstaande in aanmerking genomen en gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof weegt hierbij mee de ernst van de feiten, de ernst van de gevolgen en de mate waarin het bewezenverklaarde leed bij de nabestaanden en slachtoffers teweeg heeft gebracht.
Ook weegt het hof de houding van de verdachte mee. Weliswaar heeft de verdachte spijt betuigd richting de slachtoffers en nabestaanden, waarin hij op zich oprecht overkomt, en het hof gelooft ook dat de verdachte deze gevolgen niet gewild heeft, maar anderzijds heeft hij door zijn wijze van verklaren ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep er ook blijk van gegeven niet volledig doordrongen te zijn geraakt van de ernst en het gevaarzettende karakter van zijn foute verkeersgedrag. Anders gezegd: hij heeft niet de volledige verantwoordelijkheid voor het ongeval op zich genomen.
Op dezelfde gronden kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf in strafmatigende zin rekening gehouden met het feit dat de verdachte blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 februari 2022 een blanco strafblad heeft, dat hij ten tijde van het plegen van de feiten pas 19 jaar oud was en dat ook hij lijdt onder de gevolgen van de feiten. Ook heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 8 oktober 2019. Voorts heeft het hof meegewogen dat een langdurige gevangenisstraf voor de verdachte op velerlei leefgebieden negatieve gevolgen met zich mee zal brengen.
Alles in aanmerking genomen acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden in beginsel passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 15 juni 2018, de datum waarop het ongeval heeft plaatsgevonden en verdachte voor de eerste keer ter zake van de feiten door de politie is gehoord. De rechtbank heeft op 31 oktober 2019, derhalve binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn, vonnis gewezen. Hiertegen is op 7 november 2019 hoger beroep ingesteld namens de verdachte. Het hof wijst dit arrest op 28 april 2022. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het ingestelde hoger beroep en hiervoor is geen aanwijsbare reden. In hoger beroep is dan ook sprake van schending van de redelijke termijn en wel met een periode van bijna zes maanden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met deze termijnoverschrijding.
Zonder schending van de redelijke termijn zou zoals gezegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met een gevangenisstraf van na te melden duur.
Daarnaast zal het hof aan de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en bijkomende straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen, griffier,
en op 28 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. C.P.J. Scheele is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.