ECLI:NL:GHSHE:2022:1339

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
20-003386-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte, geboren in 1987, had een vuurwapen van categorie III in zijn bezit en is hiervoor aanvankelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, maar met een zwaardere straf van 3 maanden. De verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.

Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden waaronder het wapen is aangetroffen. De verdachte had een pakketje aangenomen van een onbekende persoon, waarin het vuurwapen was verstopt. Het hof oordeelt dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen, gezien de omstandigheden en zijn eigen verklaringen. Het hof heeft de bewijsvoering aangevuld en geconcludeerd dat de verdachte schuldig is aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.

Bij de bepaling van de straf heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf verlaagd naar 85 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf, maar het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003386-19
Uitspraak : 15 april 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 november 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-095505-19 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte terzake:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIen
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, onder aanvulling van de bewijsvoering en met uitzondering van de bewijsmotivering, waarvoor het hof een andere in de plaats zal stellen, alsmede met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering.
Bewijsvoering
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is
gekomen, aanvulling.
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op:
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 april 2019, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
Ik heb het pakketje aangenomen van een persoon van wie ik de identiteit nu niet wil vrijgeven. Als ik had geweten dat er een vuurwapen in zat dan had ik dat nooit zo op mijn kantoor weggelegd.
Het hof gebruikt deze laatste uitlating tot het bewijs voor zover daaruit kan worden afgeleid dat verdachte zelf het pakketje heeft weggelegd.
Voorts zal het hof het door de politierechter gebezigde bewijsmiddel onder 3.1.1. aanvullen met de volgende zinsnede:
Aan de vorm en het gewicht van het pakket was op te maken dat het mogelijk zou gaan om een echt vuurwapen.
Bewijsmotivering
Door en namens de verdachte is in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is door de raadsvrouw aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en munitie, naast beschikkingsmacht, een meer of mindere mate van bewustheid van het wapen en de munitie is vereist. De verdachte heeft verklaard dat hij een pakketje voor een ander in bewaring had, maar dat hij niet wist dat in dat pakketje een wapen en munitie zat. Het pakketje had de vorm van een doosje en was geheel voorzien van bruin duct tape. Daaraan was niet te zien wat de inhoud van het pakketje was. Bovendien zijn er geen vingerafdrukken van de verdachte aangetroffen op het wapen en ook niet aan de binnenzijde van de duct tape.
De verdachte heeft verklaard dat, eerst op het moment dat de politie in zijn bedrijf aanwezig was en hem naar de aanwezigheid van een wapen vroeg, bij hem het kwartje viel dat het wel moest gaan om dat pakketje. Hij had immers zelf geen wapen in het bedrijf.
In hoger beroep heeft de verdachte aangegeven dat hij de naam van degene voor wie hij het pakketje in bewaring had, niet wenst te noemen en dat deze persoon het pakketje zelf in de werkkamer van de verdachte heeft weggelegd. De verdachte heeft eerst toen hij het overhandigde aan de politie, het pakketje in handen gehad. Zo is zijn vingerafdruk op de buitenzijde van het pakketje gekomen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van het aangetroffen vuurwapen en de munitie is vereist dat de verdachte deze bewust aanwezig heeft gehad. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen en de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen en de munitie of tot de exacte locatie van het wapens en die munitie. Voor het bewijs van een dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen en munitie dat de verdachte feitelijke macht hierover kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken.
Uit de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het wapen met munitie zich in de directe nabijheid van de verdachte heeft bevonden en dat de verdachte er aldus over kon beschikken. Het hof ziet zich, nu het niet kan vaststellen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het wapen en de munitie, voor de vraag gesteld of de verdachte zich hiervan in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest.
Het hof stelt allereerst vast dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een andersluidende verklaring heeft afgelegd dan bij de politie. Dat er die dag in het kantoor een belangrijke meeting plaatsvond met een derde partij, zoals de verdachte in hoger beroep heeft verklaard, en dat het te toevallig is dat er juist op dat moment politie komt op zoek naar een wapen, is niet nader onderbouwd en vindt ook overigens geen bevestiging in het dossier. De verdachte heeft de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van politie ter discussie gesteld en aangevoerd dat het niet naar waarheid is opgemaakt, echter het hof heeft onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door de verbalisanten op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en gaat uit van de juistheid van de inhoud van dit proces-verbaal.
Voorts houdt het hof de verdachte aan zijn bij de politie afgelegde verklaring. Niet alleen is het proces-verhoor van de verdachte door hoofdagent Peeters op ambtsbelofte opgemaakt, maar de verdachte heeft deze verklaring na doorlezing daarvan, ondertekend. Uit deze verklaring volgt dat de verdachte een pakketje van een onbekend gebleven persoon heeft aangenomen en dat de verdachte het pakketje zélf in zijn kantoor heeft weggelegd en niet zoals eerst ter zitting in hoger beroep is betoogd, dat dit is gedaan door de onbekend gebleven persoon. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen lag het pakketje in de onderste lade van het rechtse ladekastje. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat de verbalisanten in het pakketje een vorm van een wapen waarnemen. De verdachte heeft op het moment dat hij het pakketje weglegde deze vorm ook kunnen zien en heeft het gewicht van het pakketje kunnen voelen. Nu de verdachte voorts geen enkele openheid van zaken heeft willen geven, houdt het hof het ervoor dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich in “meerdere of mindere mate” bewust was van het feit dat in het pakketje een wapen met munitie zat.
Alles overziende, is het hof van oordeel dat de verdachte het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad als bedoeld in de Wet wapens en munitie. Het verweer wordt verworpen.
Op te leggen sanctie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en van munitie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte hiervoor een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden zal worden opgelegd.
De verdediging heeft, in geval van een veroordeling, een geheel voorwaardelijke straf bepleit. De verdachte heeft door het bewezenverklaarde veel schade geleden doordat zijn bedrijf failliet is gegaan. Thans is de verdachte samen met zijn vriendin bezig met het opstarten van een nieuw bedrijf en probeert hij zijn leven weer op de rit te krijgen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is derhalve niet wenselijk omdat er dan geen inkomsten zijn. Dit geldt temeer omdat de verdachte onlangs vader is geworden en nu ook de zorg heeft voor zijn gezin. Daarnaast zal de verdachte op korte termijn met traumatherapie starten en een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming zal deze behandeling doorkruisen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieruit volgt dat dit doorgaans wordt bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, indien het wapen in een woning is aangetroffen.
In deze zaak is het wapen met de munitie in een kantoor aangetroffen, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden in beginsel passend is. Het voorhanden hebben van een wapen met munitie brengt immers grote veiligheidsrisico's met zich en vormt om die reden een maatschappelijk kwaad dat ernstig dient te worden bestraft. Voorts neemt het hof de proceshouding van de verdachte in aanmerking nu hij geen openheid van zaken heeft willen geven en aldus geen verantwoordelijkheid neemt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 februari 2022.
Daaruit blijkt onder meer dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Wel is artikel 63 Wetboek van Strafrecht aan de orde.
Alles overziende acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden. De door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken dit niet anders.
Echter, het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM in de procedure in hoger beroep.
De verdachte heeft op 6 november 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 15 april 2022. In hoger beroep is aldus sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ruim vijf maanden, zonder dat hiervoor bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen. Het hof zal aan deze overschrijding consequenties verbinden. Zonder schending van de redelijke termijn zou ten aanzien van het bewezenverklaarde een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
85 (vijfentachtig) dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 15 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. B.F.M. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.