ECLI:NL:GHSHE:2022:1328

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
20-001954-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor witwassen van een aanzienlijk geldbedrag op Eindhoven Airport

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedag] in [geboorteplaats], werd in eerste aanleg veroordeeld voor witwassen van een bedrag van € 33.000,-. De politierechter had een gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van 8 weken. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de herkomst van het geld legitiem was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 augustus 2020 tijdens een security check op Eindhoven Airport een grote hoeveelheid contant geld bij zich droeg, verstopt onder haar kleding. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat het geld op legale wijze was verkregen.

Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de door haar overgelegde documenten beoordeeld, maar vond deze inconsistent en onvoldoende om de legale herkomst van het geld te onderbouwen. Het hof concludeerde dat het geld vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf en dat de verdachte hiervan op de hoogte moest zijn geweest. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, met aftrek van voorarrest, en heeft het in beslag genomen geld verbeurd verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001954-21
Uitspraak : 19 april 2022
TEGENSPRAAK (ex. art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 augustus 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-211860-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts is het in beslag genomen geldbedrag, groot € 33.000,- verbeurdverklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat -generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat -generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van voorarrest, onder verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit, onder teruggave van het in beslag genomen geldbedrag. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 18 augustus 2020 op Eindhoven Airport (als uitreizend passagier bij de securitycheck), in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van 33.000 euro (of daaromtrent) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp was/waren en/of voormeld voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf, en/of
- een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van 33.000 euro (of daaromtrent), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van voormeld voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 18 augustus 2020 op Eindhoven Airport (als uitreizend passagier bij de securitycheck), in de gemeente Eindhoven, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van 33.000 euro, voorhanden heeft gehad terwijl zij, verdachte, wist dat voormeld voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, brigade recherche, registratienummer 2101051200.5132, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , adjudant-onderofficier der Koninklijke Marechaussee, gesloten d.d. 4 februari 2021, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 304. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 20 augustus 2020, dossierpagina’s 110 tot en met 111, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik ben werkzaam op de luchthaven Eindhoven Airport. Op 18 augustus 2020 was ik werkzaam op de securitycheck en ging er een vrouwelijke passagier met Zuid-Amerikaans uiterlijk door de detectiepoort heen. De detectiepoort gaf meerdere signalen af. Hierna heb ik de vrouwelijke passagier gefouilleerd. Toen ik met mijn handen over haar jurk ging, op haar buikgedeelte, voelde ik hard materiaal. Het voelde als allemaal blokjes of strookjes, het leek wel of zij een korset droeg. (…) De vrouw deed haar jurk omhoog en ik zag een panty of afslankbroek waaronder 4 à 6 stapeltjes geld van biljetten van 100,00 euro zaten verstopt. Het viel mij op dat de biljetten gladgestreken waren. Ik hoorde de vrouw zeggen dat ze nog meer geld bij zich had en ik zag dat ze haar portemonnee pakte en opende en zag dat daar ook geld in zat. Er zaten meerdere biljetten van 50,00 euro en 20,00 euro in.
2.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 augustus 2020, dossierpagina’s 25 tot en met 28, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Verdachte
Naam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboortedatum : [geboortedag]
Datum en tijd aanhouding: 18 augustus 2020
Locatie aanhouding: Terminal
Bijzonderheid locatie: Eindhoven Airport
(…)
Op 18 augustus 2020 hoorden wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , een melding van onze landelijke meldkamer dat er een onbekend vrouwspersoon met 25.000 euro aan contanten op haar buik vastgeplakt was aangetroffen bij de securitycheck. Wij zijn ter plaatse gegaan.
(…)
Wij hoorden de douane zeggen dat de vrouw het geld dat vastgeplakt zat op haar buik, in haar tas had gedaan. Wij hebben de vrouwspersoon gevraagd of zij al het geld op tafel kon leggen. Wij zagen dat de vrouwspersoon meerdere stapeltjes contant geld uit haar tas haalde en op tafel legde. Wij zagen dat de vrouwspersoon ook nog in de achterkant van haar pashouder contant geld had zitten. Wij hebben dit contant geld samen gevoegd bij de rest.
(…)
Wij, verbalisanten, hoorden de vrouwspersoon verklaren dat zij 25.000 euro bij zich had.
Wij hebben het geld geteld en kwamen uit op de volgende coupures:
44 x 50 coupures = 2.200 euro;
135 x 20 coupures = 2.700 euro;
281 x 100 coupures = 28.100 euro;
Samen is dit 33.000 euro contant geld.
Wij verbalisanten, hoorden de vrouwspersoon het volgende verklaren omtrent het geld:
- dat ze ongeveer 25.000 euro bij had;
- dat ze het geld in haar onderbroek had verstopt;
- dat ze met 30.000 euro contant van Milaan naar Eindhoven was gevlogen;
- dat ze nu terug gaat naar Milaan en het geld daar weer op de bank stort;
- dat ze geen bankafschriften of bewijzen kon laten zien waar ze het geld vandaan heeft;
- dat ze cadeautjes en kleding heeft gekocht voor haar kinderen en dat ze dit via de post heeft opgestuurd, daarom is het geldbedrag gedaald van 30.000 euro naar ongeveer 25.000 euro.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan haar ten laste is gelegd. Daartoe is kort gezegd – op de gronden als verwoord in de pleitnota in hoger beroep – aangevoerd dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de legale herkomst van het geldbedrag, die door het Openbaar Ministerie niet is onderzocht of weerlegd. Daarom kan, gelet op het stappenplan van de Hoge Raad, niet bewezen worden dat het het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Het juridische kader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder, het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 18 augustus 2020 tijdens een security check op Eindhoven Airport is geconstateerd dat de verdachte op haar lichaam, onder haar kleding een grote hoeveelheid contant geld bij zich droeg. Zij had dit verstopt in een panty of afslankbroek. Zij bleek ook nog geld in haar portemonnee en in de achterkant van haar paspoorthouder te hebben. In totaal ging het om een bedrag van € 33.000,-. Het geldbedrag bestond uit 44 coupures van € 50,-, 135 coupures van € 20,- en 281 coupures van € 100,-.
Bij de beantwoording van de vraag of het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, gaat het hof uit van het volgende. Het is een feit van algemene bekendheid, dat veel vormen van criminaliteit gepaard gaan met het bezit van grote hoeveelheden contant geld en dat criminele transacties met coupures van grote waarde – zoals onder de verdachte zijn aangetroffen – plegen te worden afgewikkeld. Deze geldbedragen worden vaak contant vervoerd teneinde het geld aan het zicht van de autoriteiten te onttrekken, waarbij luchthavens veelal als door- of uitvoerhaven worden gebruikt.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte heeft getracht een groot bedrag aan contant geld, onder haar kleding en op haar lichaam gedragen, ongezien via Eindhoven Airport het land uit te voeren, terwijl zij over de omvang van het bedrag niet meteen duidelijkheid heeft gegeven aan de verbalisanten die haar controleerden. De samenstelling van de hoeveelheid coupures en de verhullende wijze van transport en het trachten te verzwijgen van de omvang van het geldbedrag tijdens de controle, zijn reeds omstandigheden die erop zouden kunnen duiden dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat het fysiek vervoeren van grote geldbedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en daarom voor privépersonen hoogst ongebruikelijk is.
Alle voornoemde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
De verklaring van verdachte
Na het aantreffen van het geldbedrag heeft de verdachte, nadat haar de cautie was gegeven, vragen beantwoord over de herkomst van het geldbedrag. De verdachte verklaarde onder meer dat zij met € 30.000,- aan contant geld naar Nederland was gekomen om hier een beter leven te beginnen voor haarzelf en haar kinderen. Voorts verklaarde zij € 10.000,- te hebben verkregen uit de verkoop van een auto en € 20.000,- van haar moeder te hebben gekregen. Tevens zou zij € 35.000,- hebben ontvangen uit de opbrengst van de verkoop van een huis van haar familie in Peru. Zij had ten tijde van haar aanhouding naar eigen zeggen nog een bedrag van € 25.000,- bij zich, dat ze weer mee terug wilde nemen naar Milaan om het daar op haar bankrekening te storten. [1]
Ook bij het verhoor op 18 augustus 2020 verklaarde de verdachte dat zij naar Nederland is gekomen voor een beter leven voor haar en haar kinderen. Zij wilde hier gaan werken en een huis huren. Desgevraagd heeft de verdachte verklaard dat zij op dat moment ongeveer € 3.000,- spaargeld had. Voorts verklaarde zij € 38.000,- te hebben meegenomen naar Nederland. Wanneer zij gevraagd wordt naar de herkomst van het geld verklaart ze dat ze jaren geleden haar auto heeft verkocht voor een bedrag van € 10.000,- en dat ze een ketting heeft verkocht voor een bedrag van € 4.000,-. De rest van het geldbedrag heeft ze gespaard. [2]
Tijdens het verhoor op 19 augustus 2020 heeft de verdachte verklaard dat ze een Audi A6 heeft verkocht voor een bedrag van € 6.000,-. Zij verklaart wederom dat ze een ketting heeft verkocht voor een bedrag van € 4.000,-. De overige € 23.000,- bestaat uit spaargeld. Voorts heeft de verdachte verklaard dat haar moeder haar € 10.000,- heeft geleend, zodat zij, verdachte, naar Nederland kon komen. Ook heeft ze naar eigen zeggen een bedrag van € 3.000,- gekregen van patiënten en mensen van haar werk. Desgevraagd verklaart de verdachte ten slotte dat zij geen erfenis heeft ontvangen. [3]
De verdachte verklaart tegenover de verbalisanten dat zij geen stukken heeft om haar verhaal te onderbouwen, nu zij slechts in Italië aan deze stukken kan komen. [4]
Op 1 oktober 2020 is via de raadsman van de verdachte een e-mail gestuurd met nadere gegevens in de vorm van een aantal documenten, zijnde onder meer bankafschriften, een document over haar werk in een ziekenhuis, notarisakten en een document over een lening, die volgens de raadsman de herkomst van het in beslag genomen geldbedrag zouden kunnen onderbouwen. Op grond van die documenten stelt verbalisant [verbalisant 4] vast dat de verdachte een aantal sieraden heeft verpand, in ruil waarvoor zij op 8 juli 2020 een bedrag van € 1.500,- heeft ontvangen. Voorts is bij de e-mail een document gevoegd van een soort bankopname, gedateerd op 7 september 2011. Hieruit blijkt dat op naam van de verdachte een bedrag van € 18.812,30 is uitbetaald. Ten slotte is een document meegezonden waarin wordt gesproken over een erfenis van omgerekend € 30.826,14. Deze erfenis is volgens de stukken aan [moeder verdachte]
(het hof begrijpt: de moeder van de verdachte)gegeven. [5] In de e-mail heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte haar spaargeld contant heeft opgenomen, nu de verdachte van plan was een eigen zaak te starten in Italië en zij in de veronderstelling was dat het in Italië gebruikelijk was om grote betalingen contant te verrichten. Het geldbedrag dat zij heeft geërfd had zij direct contant gekregen, hetgeen gebruikelijk is in Peru. [6]
Het oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de verdachte niet meteen openheid van zaken heeft gegeven over de hoeveelheid contant geld die zij bij zich had. Het hof constateert voorts dat de verdachte niet consistent heeft verklaard, over -onder meer- de herkomst van het onder haar aangetroffen geldbedrag. Zo heeft zij onder meer wisselend verklaard over de opbrengst uit de verkoop van de auto, over het totaalbedrag dat zij aan spaargeld had, hoe veel geld zij van haar moeder had ontvangen en over hoe veel geld zij naar Nederland zou hebben meegenomen.
Daar komt bij dat het hof vaststelt dat ook de stukken die door de verdediging ter onderbouwing zijn aangeleverd niet overeenkomen met de door de verdachte gegeven verklaring voor het geld:
 de verdachte heeft verklaard dat zij een ketting heeft verkocht voor een bedrag voor € 4.000,-. Uit de aangeleverde stukken blijkt echter dat zij diverse sieraden heeft verpand voor een bedrag van slechts € 1.500,-. Daar komt bij dat de vestiging van dat pandrecht er naar het oordeel van het hof juist op duidt dat de verdachte zelf niet over een dergelijk groot geldbedrag kon beschikken;
 de verdachte heeft ten overstaan van de verbalisanten verklaard dat zij nooit een erfenis heeft ontvangen. In de e-mail d.d. 1 oktober 2020 en de daarbij gevoegde documenten is een document betreffende een erfenis opgenomen die de verdachte zou hebben ontvangen in 2018 of 2019. Dit strookt niet met haar verklaring. Voorts stelt het hof vast dat de erfgenaam die op het document wordt genoemd en aan wie een bedrag aan Peruviaanse valuta wordt overhandigd, de moeder is van de verdachte, en niet de verdachte zelf;
 de verdachte heeft verklaard dat zij het aangetroffen geldbedrag heeft meegenomen naar Nederland, om hier een beter leven op te bouwen voor haarzelf en haar kinderen. In de e-mail van 1 oktober 2020 verklaart zij echter, via haar raadsman, dat zij het geld contant had opgenomen omdat zij in Italië een zaak wilde beginnen en zij in de veronderstelling was dat het in Italië gebruikelijk was om grote transacties contant te verrichten.
Daarnaast overweegt het hof dat de verklaring van de verdachte weinig concreet is. Zo heeft de verdachte geen nadere onderbouwing gegeven voor de opbrengst uit de verkoop van de auto. Zij heeft niets verklaard over wanneer of aan wie de auto is verkocht, en wanneer en hoe zij het geld heeft ontvangen. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken niet of, hoe en wanneer de verdachte het (contante) geldbedrag uit de erfenis heeft ontvangen van haar moeder. Tevens overweegt het hof dat uit de ter onderbouwing van de verklaring overgelegde stukken geen verband valt te leggen tussen het aangetroffen geldbedrag en de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat zij in 2011 een bedrag van € 18,812.30 heeft opgenomen van haar bankrekening. Dit wordt door de door haar overgelegde documenten ook onderbouwd. Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit echter niet dat en hoe de verdachte dit contante geldbedrag al die jaren onder zich heeft gehouden. Uit de stukken volgt immers niet dat het contante geldbedrag van € 33.000,- dat op 18 augustus 2020 bij de verdachte is aangetroffen en in beslag is genomen, het bedrag bevat dat zij in 2011 heeft opgenomen. Tot slot schrijft de raadsman van de verdachte in zijn e-mail van 1 oktober 2020 dat de verdachte haar spaargeld contant heeft opgenomen in Italië. Uit de door de verdediging overgelegde bankafschriften over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 augustus 2020 blijkt echter niet dat de verdachte een dergelijk groot bedrag aan spaargeld heeft opgenomen.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof dan ook geen concrete min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van het geldbedrag. Het aldus door de verdediging geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft naar het oordeel van het hof daarom onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is, gelet op het juridisch kader zoals hierboven weergegeven, bijgevolg geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan wetenschap moet hebben gehad. Het hof acht het tenlastegelegde daarom bewezen als hiervóór vermeld.
Het hof verwerpt het verweer.
Dat de verdachte het witwasfeit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gepleegd is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen, zodat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft (subsidiair) een straftoemetingsverweer gevoerd. Zij heeft daartoe aangevoerd – samengevat – dat er in eerste aanleg een groot verschil bestond tussen de eis van de officier van justitie en de door de politierechter opgelegde straf. Voorts heeft de verdediging op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gewezen, te weten dat zij de zorg heeft voor haar kinderen en haar moeder. De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 33.000,-. De verdachte had dit geldbedrag bij zich toen zij voornemens was om naar Italië te reizen. Het hof is van oordeel dat zulks niet anders gezien kan worden dan het wegsluizen van crimineel geld. Met het witwassen van criminele gelden wordt geprobeerd dat illegaal verkregen geld in het legale circuit te brengen. Dat vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijker kan maken. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 februari 2022, waaruit blijkt dat zij hier te lande niet eerder is veroordeeld ter zake strafbare feiten. Tevens heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, met de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Beslag
Van het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld is een bedrag van € 33.000,- (bestaande uit € 2.700,- plus € 2.200,- plus € 28.100,-), volgens opgave van de verdachte aan haar toebehorend, vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het in beslag genomen geldbedrag te weten: een geldbedrag van € 33.000,- (bestaande uit 2.700 euro plus 2.200 euro plus 28.100 euro).
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G Truijen, griffier,
en op 19 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 augustus 2020 (dossierpagina 25 tot en met 28), opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 augustus 2020 (dossierpagina’s 35 tot en met 42), inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] .
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 19 augustus 2020 (dossierpagina’s 43 tot en met 52), inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] .
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 19 augustus 2020 (dossierpagina’s 43 tot en met 52), inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] .
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 januari 2021 (dossierpagina’s 210 tot en met 212 met bijlagen), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2021 (dossierpagina’s 162 tot en met 163), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] .