ECLI:NL:GHSHE:2022:1317

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.300.798_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2012. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, stelde dat hij een betere band met het kind heeft opgebouwd en dat het in het belang van het kind zou zijn als hij ook beslissingen over het gezag kan nemen. De moeder, die het verzoek van de vader betwistte, voerde aan dat de vader nauwelijks contact heeft met het kind en dat het gezamenlijk gezag voor onrust zou zorgen. De rechtbank had eerder het gezamenlijk gezag beëindigd en het gezag aan de moeder alleen toevertrouwd, wat door het hof was bekrachtigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelde dat het onvoldoende informatie had om een verantwoorde beslissing te nemen en verzocht de Raad om een onderzoek in te stellen naar de situatie van het kind en de rol van de vader. De verdere behandeling van de zaak werd aangehouden tot 15 september 2022, in afwachting van het rapport van de Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 april 2022 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.300.798/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/369330 / FA RK 21-1403
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Houtman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. I. Gerrand
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt:
Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , ook kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het inleidend verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag, alsnog wordt toegewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 december 2021, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 april 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. A. Houtman;
-de moeder, bijgestaan door mr. I. Gerrand;
-de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 juli 2021;
- de brief met bijlagen (productie C en D) van de advocaat van de vader d.d. 23 maart 2022;
- het journaalbericht met bijlagen (de beschikkingen ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing) van de advocaat van de moeder d.d. 4 april 2022.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
Op 24 juli 2012 is op eensluidend verzoek van de ouders in het gezagsregister aangetekend dat zij gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen.
3.2.
De relatie tussen de ouders is in 2015 geëindigd.
Sinds eind 2015 is er niet een structureel en regelmatig contact geweest tussen [minderjarige] en de vader.
3.3.
Bij beschikking van 14 mei 2018 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt. De rechtbank heeft daarnaast de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling.
3.4.
Bij beschikking van 25 juli 2019 heeft het hof voormelde beschikking ten aanzien aan van de beslissing over het gezag bekrachtigd.
Ten aanzien van de omgang heeft het hof geoordeeld dat de omstandigheden zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van de beschikking van de rechtbank van 30 oktober 2017 waarbij een verzoek van de vader tot vaststellen van een zorgregeling is afgewezen. Het hof heeft bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleid contact met [minderjarige] in het omganghuis van Stichting [stichting] en heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang aangehouden in afwachting van het verloop van de begeleide omgang.
3.5.
Bij beschikking van 24 juli 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 24 juli 2021 en is een machtiging uithuisplaatsing verleend. [minderjarige] woont nu bij haar tante, de zus van haar moeder.
3.6.
De vader ziet [minderjarige] thans een keer per twee weken 1,5 uur onder begeleiding van [instantie] .
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 9 juli 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 mei 2018, zoals bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 25 juli 2019, te wijzigen en te bepalen dat de vader mede wordt belast met het gezag over [minderjarige] .
3.8.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot gezamenlijk gezag heeft afgewezen. De vader krijgt een steeds betere band met [minderjarige] . Daarbij past het dat ook de vader beslissingen kan nemen over [minderjarige] . Juist nu [minderjarige] onder toezicht is gesteld en niet thuis woont, is het nog meer in het belang van [minderjarige] dat ook de vader met het gezag wordt belast. Op die manier kan hij worden betrokken bij de hulpverlening. Dit is nu niet het geval. Uit de overgelegde verklaring van zijn behandelaar blijkt dat het goed gaat met de vader. Hij neemt adviezen ter harte en kan gezonde (partner)relaties onderhouden. De coping waarbij hij vroeger voor de harde lijn koos is er niet meer. Dat het goed met de vader gaat blijkt ook uit de relatie en het contact dat hij onderhoudt met de GI en waar mogelijk met de moeder. De vader wil een normale, goede en bestendige verstandhouding met de moeder. Als gevolg van haar eigen problematiek staat de moeder echter niet open voor contact/communicatie met de vader. Door de GI kan verder worden bevestigd dat de vader afspraken met de voogd/pleegzorg nakomt en dat hij betrokken is bij [minderjarige] . Ook als het moeilijk wordt of als er dingen besloten worden die voor de vader niet altijd even prettig zijn, blijft hij in contact met de hulpverlening en doet hij wat met de tips/handvatten die hem worden aangereikt. Tot slot stelt de vader zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de aangevoerde wijzigingsgrond dat destijds bij het nemen van de beslissing van onjuiste althans onvolledige informatie is uitgegaan. Indertijd had de vader ook al zorgen over de situatie van de kinderen bij de moeder, die door hem ook zijn geuit. Deze zorgen blijken achteraf terecht te zijn geweest, nu uit de overgelegde beschikkingen inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] blijkt van fysieke en emotionele verwaarlozing door de moeder. De vader is nooit in deze zorgen gehoord. Was dit anders geweest, dan zou de vader niet het gezag zijn ontnomen.
3.10.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. Zij is het eens met de beslissing van de rechtbank. De stelling van de vader dat hij een normale verstandhouding met de moeder wenst, maar dat de moeder hier niet voor openstaat, heeft niet alleen te maken met de gedragingen van de vader in het verleden, maar ook met het voorval tussen het oudste kind van de moeder, [kind] , en de vader. Het prille contact dat er tussen de moeder en de vader was, is als gevolg hiervan verbroken. De moeder weerspreekt dat het in het belang is van [minderjarige] dat de vader mede beslissingen over haar kan nemen. De vader kent [minderjarige] nauwelijks. Van een betere band tussen [minderjarige] en de vader is geen sprake. Indien de vader mede belast zou worden met het gezag over [minderjarige] zou dit bij de moeder en bij [minderjarige] weer voor onrust en spanningen zorgen. De stelling van de vader dat zijn gezag hem nimmer zou zijn ontnomen wanneer zijn zorgen destijds erkend waren, slaat kant noch wal. Het gezamenlijk gezag is beëindigd omdat de verstandhouding tussen partijen verstoord was, dat de vader zijn verantwoordelijkheden als vader niet dan wel onvoldoende had genomen, dat sprake was inadequate coping door de vader, dat de vader zijn eigen belang centraal stelde en dat hij [minderjarige] nauwelijks kende. Bovendien blijkt uit het verzoek in eerste aanleg van de man dat vader gezag wil omdat hij wil dat [minderjarige] in de toekomst bij hem kan wonen. Dat is niet in haar belang en geeft onnodig onrust. De moeder kan zich erin vinden dat [minderjarige] ook in de toekomst bij haar zus blijft wonen en dus niet meer bij haar wordt teruggeplaatst. Hoewel dat voor de moeder niet gemakkelijk is, kan zij hiermee in het belang van [minderjarige] instemmen. [minderjarige] moet de rust en de duidelijkheid krijgen om te weten waar zij opgroeit.
3.11.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] woont sinds 2020 bij haar tante, een zus van de moeder. Het gaat met [minderjarige] eigenlijk best heel goed. Zij doet het goed op school. Ook haar hechtingsproblemen verbeteren. De omgangscontacten tussen [minderjarige] en de vader verlopen goed. Binnenkort vindt er een evaluatie plaats ten aanzien van de omgang. De insteek is om in te zetten op uitbreiding van de omgang. Het toekomstperspectief van [minderjarige] ligt bij de pleegouders. De moeder heeft [minderjarige] zelf verteld dat zij bij haar pleegouders blijf wonen. De moeder wil geen contact met de vader. Dat is lastig wanneer de vader mede met het gezag zou worden belast. Hoe moet het gezamenlijk gezag er dan uit zien? De GI weet niet of het in het belang van [minderjarige] is om de vader mede met het gezag te belasten. De GI durft daarover geen uitspraken te doen.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd een raadsonderzoek te gelasten. In het raadsonderzoek kan worden onderzocht of het in het belang van [minderjarige] is dat de vader mede met het gezag wordt belast. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen de omstandigheid dat ten aanzien van de moeder mogelijk om een gezagsbeëindigende maatregel kan worden verzocht. Eind juli 2022 verstrijkt na twee jaar de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. Onduidelijk is nog in hoeverre deze zal worden verlengd. Alsdan dient te worden onderzocht waar het perspectief van [minderjarige] ligt. De raad wenst voor zijn onderzoek een verslag van de begeleide omgang en een verslag van de pleegzorgwerker van de GI te ontvangen.
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over het verzoek van de vader met betrekking tot het gezag over [minderjarige] . Het hof zal daarom de raad verzoeken een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
- Is het in het belang van [minderjarige] om de vader mede met het gezag over [minderjarige] te belasten, daarbij in aanmerking nemende dat mogelijk ten aanzien van de moeder om een gezagsbeëindigende maatregel zal worden gevraagd?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
Daarbij is van belang dat de GI een actueel verslag van de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] aanlevert evenals een verslag van de pleegzorgwerker.
3.13.2.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.13.3.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot 15 september 2022 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de GI om
voor 1 juni 2022aan het hof, de raad en partijen een actueel verslag van de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] aan te leveren evenals een verslag van de pleegzorgwerker;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.12.1 is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA
15 september 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.P. de Beij en H.M.A.W. Erven, en is op 21 april 2022. uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.