ECLI:NL:GHSHE:2022:1306

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.307.422_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante]. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 24 februari 2022 geoordeeld dat beide appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in de nakoming van hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de tekortkomingen niet aan de appellanten kunnen worden toegerekend, noch dat er sprake is van een situatie die onder artikel 354 lid 2 van de Faillissementswet valt. De appellanten hadden eerder een verlenging van hun schuldsaneringsregeling gekregen, maar hebben niet voldaan aan de inspanningsverplichting om sollicitaties aan te tonen. Het hof heeft de argumenten van de appellanten, waaronder hun stelling dat zij mondelinge sollicitaties hebben gedaan, niet overtuigend geacht. De bewindvoerder heeft bevestigd dat er geen bewijs is geleverd van de gestelde sollicitaties. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregelingen van [appellant] en [appellante] moeten worden beëindigd zonder toekenning van een schone lei. De uitspraak van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 21 april 2022
Zaaknummer : 200.307.422/01
Zaaknummers eerste aanleg : [nummer 1] en [nummer 2]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
en
[appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante] ,
advocaat: mr. R.A. Kamphuis te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 24 februari 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 maart 2022, hebben [appellant] en [appellante] ieder voor zich het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de looptijd van hun schuldsaneringsregeling wordt verlengd tot 22 november 2022.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Kamphuis,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 29 maart 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 22 november 2017 is ten aanzien van [appellant] en [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 16 april 2021 is de looptijd van deze regelingen verlengd tot 16 januari 2022.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] en [appellante] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] en [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
De rechtbank heeft dit - zakelijk weergegeven - als volgt gemotiveerd:
“2.4. Gedurende de reguliere termijn van de schuldsaneringsregeling zijn [appellant] en
[appellante] zowel door de bewindvoerder als de rechter-commissaris veelvuldig op het
belang van het nakomen van de verplichtingen gewezen en dan met name de
inspanningsverplichting. Bij vonnis van 16 april 2021 is de termijn van de
schuldsaneringsregeling verlengd teneinde [appellant] en [appellante] in de gelegenheid te stellen
om alsnog aan de inspanningsverplichting te voldoen. In het vonnis is expliciet overwogen
dat aan [appellant] en [appellante] een laatste kans geboden wordt op een schuldenvrije toekomst.
(…)
2.6.
Op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van
oordeel dat [appellant] en [appellante] zich gedurende de verlengde termijn niet aan de
inspanningsverplichting hebben gehouden. Het had op de weg van [appellant] en [appellante]
gelegen om aan de hand van verifieerbare stukken, uiterlijk ter zitting, aan te tonen dat zij
(voldoende) hebben gesolliciteerd. Dat hebben zij niet gedaan. De blote mededeling ter
zitting dat [appellant] wel mondeling heeft gesolliciteerd heeft of dat hij dacht dat hij wel
sollicitatiebewijzen had opgestuurd is onvoldoende. Verder is nergens uit gebleken dat
[appellante] dusdanige problemen met haar knie heeft dat zij niet zou kunnen werken. De
conclusie moet daarom zijn dat [appellant] en [appellante] zich niet maximaal hebben ingezet om
een zo groot mogelijke bijdrage voor hun schuldeisers te genereren. Het uitgangspunt van de
schuldsaneringsregeling is dat tegenover het uitzicht op een schone lei [appellant] en [appellante]
deze bijdrage juist wel leveren om zoveel mogelijk activa in de boedel te brengen in het
belang van de schuldeisers. [appellant] heeft weliswaar een fulltime baan per 16 december 2021,
maar dat doet aan het voorgaande niets af. [appellant] heeft in de voorafgaande periode niet
gewerkt en/of niet of onvoldoende gesolliciteerd. [appellant] en [appellante] hebben bovendien van
de rechtbank al een laatste kans gekregen om alsnog aan de sollicitatieverplichting te
voldoen toen hun schuldsaneringsregelingen werden verlengd. Deze kans hebben zij niet
benut.”
3.4.
[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Zij hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] en [appellante] menen dat hun voormalige bewindvoerder ( [voormalige bewindvoerder] ) altijd heeft ingestemd met het doen van mondelinge sollicitaties en om die reden hebben zij ook veel mondeling gesolliciteerd. Dit heeft tevens te maken met het feit dat zij beiden niet goed digitaal onderlegd zijn. Kort na het vonnis van 16 januari 2021 hebben [appellant] en [appellante] een nieuwe bewindvoerder gekregen ( [bewindvoerder] ). Deze nieuwe bewindvoerder stelde in de beleving van [appellant] en [appellante] heel andere regels dan de vorige bewindvoerder. [voormalige bewindvoerder] stemde wel in met mondelinge sollicitaties, met de gedachte “als er maar wordt geprobeerd meer te verdienen voor de schuldeisers”.
[appellant] heeft per 16 december 2021 een fulltimebaan gevonden en [appellante] werkt 10 uur per week. Het feit dat [appellant] sinds enkele maanden fulltime werkt is een onderbouwing van hun stelling dat zij wel degelijk hebben gesolliciteerd. Hoe kan hij anders een nieuwe baan hebben gevonden waarbij hij fulltime werkt? Dit is vanzelfsprekend geen bewijs voor het hebben gedaan van vier schriftelijke sollicitaties per maand, maar dit toont wel aan dat hij zijn best heeft gedaan om meer te werken en dat is vervolgens ook gelukt. Dit is vanzelfsprekend in het belang van de schuldeisers. Daarbij is verder nog van belang dat [appellant] is vrijgesteld voor de sollicitatieplicht voor 16 uur per week maar toch werkt hij nu al meerdere maanden fulltime, juist om zo hard mogelijk zijn best te doen zoveel mogelijk te verdienen voor de schuldeisers. Bovendien is voor [appellant] nog van belang dat hij in 2021 meerdere maanden een traject bij de gemeente heeft gevolgd waarin hij drie dagen per week werkte en daarnaast ook trainingen kreeg, gericht op het vinden van betaald werk. Dit heeft duidelijk zijn vruchten afgeworpen.
[appellante] meent dat zij eigenlijk niet meer dan 10 uur per week kan werken maar zij begrijpt dat zij enkel door de rechter-commissaris kan worden ontheven van de sollicitatieplicht. Wel is het zo dat zij in november een keuringsrapport heeft ontvangen waaruit blijkt dat zij maximaal 20 uur per week belastbaar is. Dit rapport is ook aan de bewindvoerder verstuurd. Zolang er geen vrijstelling is verleend geldt de volledige verplichting en dus moet [appellante] aanvullend solliciteren. Dit heeft zij ook gedaan, maar met name mondeling.
Uit de laatste verslaglegging en het vonnis van de rechtbank maken [appellant] en [appellante] op dat de maanden juli t/m november 2021 ter discussie staan. In dat kader is het opvallend dat [appellant] per 16 december 2021 fulltime werk heeft gevonden, wat aantoont dat hij in de weken of maanden daarvoor wel moet hebben gesolliciteerd, en met succes. Hij werkt nu al maanden veel meer uren per week dan op medisch vlak eigenlijk verantwoord is.
Hoewel zij al eerder zijn gewezen op de sollicitatieverplichting menen [appellant] en [appellante] dat hier nog altijd grotendeels sprake is van een misverstand. Zij hebben vooral mondeling
gesolliciteerd op functies en dachten van [voormalige bewindvoerder] te hebben begrepen dat dit ook was toegestaan. De regeling is tussentijds al verlengd maar [appellant] en [appellante] vragen toch om een laatste kans binnen een aanvullende verlenging om hun tekortkoming goed te maken.
Nu [appellant] sinds enkele maanden fulltime werkt voldoet hij aan de gestelde eisen en ook [appellante] zal, bij een gegeven kans, in de resterende maanden haar uiterste best doen om aanvullend werk te vinden. Met het hogere inkomen van [appellant] kan er in ieder geval meer worden afgedragen ten behoeve van de schuldeisers. Met een verlenging tot uiterlijk 22 november 2022 is er technisch gezien nog voldoende ruimte om de ontstane tekortkomingen goed te maken en zoveel mogelijk af te dragen ten behoeve van de schuldeisers.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] en [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] is voor 16 uur per week van de arbeidsverplichting vrijgesteld, maar hij werkt sinds 16 december 2021 toch fulltime, in een arbeidsbetrekking als orderpikker welke hij via een kennis van zijn zoon heeft weten te verwerven. [appellante] heeft geen vrijstelling, maar zij is naar eigen inzicht ook niet in staat om meer te werken dan zij nu doet. Zij verwijst hierbij naar de rapportage van [instantie] van november 2021. [appellante] geeft aan op korte termijn een verzoek te zullen doen voor een al dan niet gedeeltelijke vrijstelling van de arbeidsverplichting omdat haar situatie ten opzichte van deze rapportage al weer aanzienlijk verslechterd is. Zij heeft last van haar been en rug en fysiotherapie biedt geen soelaas. Recent heeft zij wel een pijnstillende injectie in haar knie ontvangen. Toch hebben beiden wel aanvullend gesolliciteerd, veelal telefonisch bij zowel bedrijven als uitzendbureaus. Achteraf hebben zij begrepen dat dit niet de juiste methode was. Hun voormalige bewindvoerder had hen echter bij gelegenheid van een eerdere rechtszitting op de gang mondeling medegedeeld dat zij ook mondeling mochten solliciteren nu zij beiden in mindere mate digitaal onderlegd zijn.
[appellant] en [appellante] geven voorts desgevraagd aan dat zij bij het nakomen van hun verplichtingen wellicht de hulp van hun kinderen in hadden kunnen roepen, maar dat zij hen daar eigenlijk niet mee lastig wilden vallen. Zij hebben immers hun eigen, drukke leven. [appellant] heeft via de gemeente een sollicitatiecursus gevolgd waar hij naar eigen zeggen veel baat bij heeft gehad. Desondanks acht hij zichzelf desgevraagd op dat gebied niet kundig genoeg om [appellante] bij haar sollicitatieactiviteiten te ondersteunen. Dat heeft hij dan ook niet gedaan.
Tot slot geven [appellant] en [appellante] desgevraagd aan dat zij prijs stellen op een gelijkluidende beoordeling van hun verzoeken en niets te zien in een situatie waarbij het verzoek tot verlenging van de één wel en het verzoek van de ander niet zou worden gehonoreerd.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 29 maart 2022 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Tijdens de verlengde looptijd zijn sanieten er niet in geslaagd om alsnog een correcte invulling te geven aan de op hen beide rustende (aanvullende) inspanningsverplichting en om zulks ook deugdelijk aan te tonen met onderbouwende
(bewijs)stukken. Uit de verslagen blijkt ook geenszins dat de voorgaande bewindvoerder, [voormalige bewindvoerder] , ingestemd zou hebben met mondelinge sollicitaties, waarvan ook geen verdere informatie werd aangeleverd. Integendeel, uit de verslagen komt juist naar voren dat ook de voorgaande bewindvoerder herhaaldelijk heeft benadrukt dat juist sprake was van onvoldoende aangetoonde sollicitaties. Ook de opvolgend bewindvoerder heeft sanieten er herhaaldelijk op gewezen dat zij op correcte wijze invulling moesten geven aan beider sollicitatieplicht. De regels met betrekking tot de sollicitatieplicht zijn niet gewijzigd door een wijziging van bewindvoerder; deze zijn binnen de schuldsaneringsregeling voor iedereen gelijk.
[appellant] heeft in december 2021 inderdaad een fulltime baan gevonden, hetgeen echter onverlet laat dat over de resterende verlengde saneringsperiode geen correcte invulling aan de sollicitatieplicht is gegeven. Niet alleen de periode juli t/m november 2021 staat ter discussie, ook over de daarvoor liggende periode ontbreken de bewijsstukken. Dat [appellant] fulltime is blijven werken heeft voorts geen werking naar de reeds per 16 januari 2022 verstreken verlengde looptijd.
Overigens zijn na 1 januari 2022 geen financiële gegevens of bewijsstukken van sollicitaties meer van [appellant] , noch [appellante] , ontvangen. Het ingebrachte keuringsrapport is op 9 december 2021 ontvangen en als zodanig ook benoemd in de voordracht van 28 december 2021. [appellante] toont echter geen enkele sollicitatie aan.
Tijdens de verlenging van de sanering is aan sanieten voldoende (laatste) kans geboden en heeft de rechtbank derhalve op juiste gronden geoordeeld dat sanieten toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van de verplichtingen, welke tekortkomingen ook in de verlengde periode niet zijn weggenomen. De bewindvoerder verzoekt dan ook om het vonnis van 24 februari 2022 te bekrachtigen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De boedelachterstand is inmiddels volledig ingelopen. Er zijn tot op de dag van vandaag – als teken van goede wil - geen sollicitatiebewijzen ontvangen en sinds januari ook geen (financiële) informatiebescheiden meer. De bewindvoerder ziet dan ook niet in op grond waarvan [appellant] en [appellante] wederom een (aller)laatste kans zou moeten worden gegeven: er zijn geen signalen waaruit blijkt dat [appellant] en [appellante] bereid en/of in staat zijn om hun gedragingen te verbeteren.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat dat zowel [appellant] als [appellante] de voor hen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, en dan met name de inspannings- en arbeidsverplichting alsmede de (spontane) inlichtingenverplichting, ondanks herhaalde herinneringen, aansporingen en waarschuwingen van zowel hun bewindvoerder(s) als de rechter-commissaris (nog immer) niet naar behoren nakomen. Een en ander klemt des temeer nu de schuldsaneringen van [appellant] en [appellante] vanwege deze gebrekkige nakoming bij wijze van laatste kans al eens zijn verlengd waarbij hen alle verplichtingen (nogmaals) nadrukkelijk zijn voorgehouden en uiteengezet.
3.8.3.
Gebleken is immers dat [appellant] en [appellante] met betrekking tot hun (aanvullende) sollicitatieplicht hebben volhard in een methode waarvan zij inmiddels wisten dat deze in het kader van de schuldsaneringsregeling ontoereikend was. [appellant] en [appellante] stellen (nagenoeg) uitsluitend mondeling (telefonisch) te hebben gesolliciteerd bij niet nader genoemde uitzendbureaus en bedrijven. Bewijzen van schriftelijke sollicitatieactiviteiten dan wel enig (schriftelijk) bewijs van de gestelde mondelinge sollicitaties is door [appellant] en [appellante] niet overgelegd. Daarbij rekent het hof het [appellant] en [appellante] bovendien aan dat zij zich, ook nu nog in onderhavig beroep, nog steeds beroepen op een vermeende uitspraak van hun voormalige bewindvoerder dat het plegen van uitsluitend mondelinge sollicitaties in het kader van de schuldsaneringsregeling toereikend zou zijn. Dit daargelaten nog dat een en ander in het geheel niet kan worden afgeleid uit de door deze bewindvoerder opgestelde periodieke verslagen, als ook door [appellant] en [appellante] periodiek ontvangen. Bovendien is [appellant] en [appellante] nadien veelvuldig en met grote nadruk te verstaan gegeven dat zij viermaal per maand schriftelijk dienen te solliciteren en de bewijzen hiervan aan hun bewindvoerder dienen te doen toekomen. Dat [appellant] inmiddels een fulltime arbeidsbetrekking heeft weten te verwerven (via een kennis van zijn zoon) en [appellante] meent dat zij niet in staat is om meer arbeid te verrichten dan zij thans doet, maakt dit geenszins anders. Zolang [appellante] niet (gedeeltelijk) door de rechter-commissaris van de arbeidsverplichting is vrijgesteld is deze verplichting immers onverkort voor haar van kracht. In het verlengde daarvan stelt het hof vast dat [appellante] ook geen medische bescheiden heeft overgelegd waaruit de aard, ernst en prognose met betrekking tot de door haar gestelde (verergerde) fysieke problematiek genoegzaam zouden kunnen worden afgeleid.
3.8.4.
Daar komt bij dat [appellant] en [appellante] de bewindvoerder sinds januari 2022 ook niet meer (spontaan) hebben geïnformeerd. De bewindvoerder geeft aan sinds januari 2022 geen (financiële) informatiebescheiden meer te hebben ontvangen en [appellant] en [appellante] hebben zulks ook niet weersproken.
Daarmee hebben zij niet laten zien inmiddels – na het laatste vonnis van de rechtbank - te hebben begrepen wat er wordt verlangd en hebben zij niet alvast – als teken van goede wil – zich alsnog herpakt en wel adequaat – hoezeer onverplicht – de bewindvoerder toch nader geïnformeerd.
Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen tijdens de verlengde looptijd (en daarvoor) [appellant] en [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.8.5.
Nu, tevens doordat zij bekend zijn, althans redelijkerwijs geacht worden bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] en [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregelingen (voor een tweede maal) te verlengen. Dit daargelaten nog dat de schuldsaneringsregelingen van [appellant] en [appellante] in verband met een gebrekkige nakoming van hun verplichtingen reeds eenmaal eerder bij wijze van laatste kans zijn verlengd. Zij zijn bovendien ten aanzien van deze gebrekkige nakoming bij herhaling door zowel hun bewindvoerder als de rechter-commissaris gewaarschuwd, waarbij hen bovendien de aard en strekking van deze verplichtingen telkenmale nadrukkelijk zijn voorgehouden en uiteengezet.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregelingen van [appellant] en [appellante] dienen te worden beëindigd zonder toekenning van de zogenoemde “schone lei”.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en C.M. Molhuysen en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.