ECLI:NL:GHSHE:2022:1304

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.305.698_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige na vele wisselingen van verblijfplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter, geboren in 2008. De vader, die momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting, was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, die op 21 december 2021 het gezag van beide ouders had beëindigd. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het eenhoofdige gezag over zijn dochter te herstellen, of in ieder geval de Gecertificeerde Instelling (GI) met de voorlopige voogdij te belasten voor de duur van zijn detentie.

De Raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben zich tegen het verzoek van de vader verzet. Zij stelden dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de vader, vanwege zijn detentie, niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen. Het hof heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om haar mening te uiten, waaruit bleek dat zij veel van haar vader houdt, maar ook vindt dat het gezag bij de voogd moet blijven totdat haar vader zijn leven weer op orde heeft.

Na een zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarige en de argumenten van de vader, heeft het hof geoordeeld dat de beëindiging van het gezag van de vader gerechtvaardigd is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige om zekerheid te ervaren over haar verblijfplaats voorop stond. De vader kan, zodra hij zijn leven weer op de rit heeft, een verzoek indienen voor herstel van het gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 april 2022
Zaaknummer : 200.305.698/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/296176/ FA RK 21-3368
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
thans verblijvend in de PI [PI] te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Ligtelijn-Huisman,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In het kort: De vader is het er niet mee eens dat zijn gezag over [minderjarige] is beëindigd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 21 januari 2022, met producties, ingekomen bij het hof op
25 januari 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader het eenhoofdige gezag over [minderjarige] zal krijgen, althans te bepalen dat de GI met de voorlopige voogdij over [minderjarige] wordt belast voor de duur van de detentie van de vader.
2.2.
De raad heeft op 4 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De GI heeft op 7 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 4 februari 2022, van de advocaat van de moeder, met bijlage;
- het V6-formulier van 2 maart 2022, van de advocaat van de moeder, met bijlage.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.5.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.6.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] is met ingang van 18 maart 2008, voor haar geboorte, onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is destijds steeds verlengd tot 25 maart 2015. [minderjarige] is vervolgens met ingang van 26 maart 2018 opnieuw onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd tot 26 maart 2022.
3.3.
[minderjarige] is met ingang van 26 maart 2018 uithuisgeplaatst. [minderjarige] is in 2008 eerder uithuisgeplaatst.
3.4.
[minderjarige] verblijft sinds 28 september 2019 bij [verblijfplaats] ( [instantie] ) .
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige] beëindigd.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil het gezag over [minderjarige] behouden. De band tussen [minderjarige] en de vader is heel goed en ook vanuit detentie hebben [minderjarige] en de vader regelmatig contact. De vader staat achter de plaatsing van [minderjarige] bij [verblijfplaats] . Ook als de vader vrijkomt zal hij in het belang van [minderjarige] niet vragen om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. De vader heeft een goed contact met de hulpverlenende instanties en zal meewerken aan alle belangrijke beslissingen die over [minderjarige] genomen moeten worden. De vader heeft de indruk dat de beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige] vooral is ingegeven vanuit financiële motieven, wat niet de bedoeling kan zijn. De vader doet vanuit detentie zijn uiterste best bij te dragen in de kosten van [minderjarige] en heeft zicht op inkomen uit arbeid vanaf het moment dat hij weer vrij komt.
Als het hof het verzoek van de raad niet alsnog afwijst, verzoekt de vader het hof de GI voorlopig met de voogdij over [minderjarige] te belasten voor de duur van de detentie van de vader.
3.8.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de voorzitter aangegeven dat ze veel van haar vader houdt en hem snel weer hoopt op te kunnen zoeken tijdens zijn detentie. Ze vindt het een goed idee als het gezag bij de voogd blijft, omdat de vader dan eerst zijn eigen leven weer een beetje op orde kan krijgen. Als zijn leven weer helemaal stabiel en op orde is zou hij misschien wel weer het gezag kunnen krijgen.
3.9.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. Het gezag van de vader over [minderjarige] dient beëindigd te worden. [minderjarige] wordt al haar hele leven ernstig in haar ontwikkeling bedreigd, hierdoor heeft zij PTSS, problemen met de rol van haar ouders in haar leven, veel verschillende verblijfplekken gekend sinds haar geboorte, verlies van personen uit haar netwerk, afwezigheid van de moeder en onzekerheid over de veroordeling van de vader gekend. Daarnaast is [minderjarige] licht verstandelijk beperkt en zeer beschadigd. Zij staat al jaren in de overlevingsstand. [minderjarige] ervaart al jarenlang onzekerheid over haar perspectief, haar behandeling komt niet altijd van de grond en er zijn grote belemmeringen op financieel gebied die [minderjarige] achterstellen. De raad betwist dat beëindiging van het gezag enkel is ingegeven vanuit financiële motieven. Het gaat erom dat [minderjarige] , die zeer kwetsbaar is, naar de toekomst mag kijken en zekerheid kan ervaren over haar verblijfplaats. De vader is vanwege zijn detentie niet beschikbaar als opvoeder. Het is de vraag in hoeverre de vader het verblijf van [minderjarige] bij [verblijfplaats] op dit moment accepteert. Schorsing van het gezag is niet in het belang van [minderjarige] . De vader kan onvoldoende voorzien in wat [minderjarige] nodig heeft. Indien de vader zijn leven op orde heeft na zijn detentie zou de vader kunnen verzoeken om herstel van het gezag.
3.10.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. Het gezag van de vader over [minderjarige] dient beëindigd te worden. De GI is (nog) niet overtuigd van de bestendigheid van het standpunt van de vader dat [minderjarige] goed op haar plek zit bij [verblijfplaats] . Kort geleden trok hij dat nog in twijfel. Ook de GI betwist dat de beëindiging van het gezag is ingegeven vanuit financiële motieven. De GI zal een steunende factor zijn in een verzoek van de vader tot herstel van het gezag indien zou blijken dat de vader na afloop van zijn detentie zijn leven weer op de rit heeft.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.11.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank die het hof na eigen weging en waardering overneemt is het hof van oordeel dat het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd dient te worden. Het hof zal dat hieronder toelichten.
3.11.3.
[minderjarige] heeft sinds haar geboorte diverse traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Zo is zij kort na haar geboorte uit huis geplaatst en heeft zij daarna op veel verschillende plekken gewoond (waaronder bij de moeder, de vader, haar opa en oma en een pleeggezin), zonder dat zij zich langdurig heeft kunnen hechten aan de voor haar veilige hechtingspersonen. [minderjarige] heeft verlieservaringen meegemaakt, is mogelijk fysiek mishandeld door haar grootouders en heeft zich veel zorgen gemaakt over de mogelijke detentie van de vader. [minderjarige] heeft inmiddels al lange tijd geen contact met de moeder, terwijl de moeder het halfbroertje van [minderjarige] ( [halfbroertje] , die ook op [verblijfplaats] verblijft) wel bezoekt en [minderjarige] hiervan op de hoogte is. [minderjarige] is gediagnostiseerd met PTSS en hechtingsproblematiek. [minderjarige] kampt met een licht verstandelijke beperking en heeft een sociaal-emotionele ontwikkeling gelijk aan een kind met de kalenderleeftijd van 18-36 maanden. [minderjarige] heeft volgens de raad moeite met het aangaan van vertrouwensrelaties en wordt door de raad beschreven als een zeer beschadigd meisje dat constant in de overlevingsstand staat, en dat al voor de duur van vele jaren. De raad geeft hierover aan dat het zeer schrijnend is dat [minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat er geen uitzicht is op een voor haar gezonde ontwikkeling als er niet iets in haar leven gaat veranderen. Het behouden van het gezag van de ouders is volgens de raad daarbij belemmerend voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Gelet op het voorgaande is evident dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .
[minderjarige] is in september 2018 geplaatst in een gespecialiseerd gezinshuis van [instantie] , waar zij niet kon aarden en haar problematiek niet goed behandeld kon worden. Vervolgens is [minderjarige] in september 2019 intern doorgeplaatst naar [verblijfplaats] , wat een goede plek voor haar is. Deze plek heeft haar de nodige rust geboden en [minderjarige] krijgt hier de hulpverlening die zij nodig heeft. Voor het hof staat vast dat [minderjarige] op haar plek zit bij [verblijfplaats] en dat haar verblijf op [verblijfplaats] op geen enkele manier voor haar nog onzeker mag zijn, omdat [minderjarige] al teveel wisselingen van verblijfplaats door heeft moeten maken. Anders dan de vader betoogt is de beëindiging van het gezag dus niet enkel ingegeven vanuit financiële motieven. Het gaat erom dat de plek van [minderjarige] niet meer in gevaar mag komen, gelet op alles wat er is gebeurd in het leven van [minderjarige] . Gelet op het voorgaande is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] ruimschoots overschreden.
Hoewel de vader heeft aangegeven achter het verblijf van [minderjarige] bij [verblijfplaats] te staan, is het hof niet overtuigd van de bestendigheid van dit standpunt van de vader. De vader heeft in oktober 2021 immers nog geschreven dat hij deze plek voor [minderjarige] in twijfel trekt. Daar komt bij dat indien de vader het gezag zou behouden de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ook weer jaarlijks door de rechter dienen te worden beoordeeld, wat voor [minderjarige] onzekerheid over haar verblijfplaats betekent. Deze onzekerheid is niet in het belang van [minderjarige] . Het belang van [minderjarige] om duidelijkheid te krijgen over waar zij mag opgroeien dient daarom zwaarder te wegen dan het belang van de vader om het gezag over [minderjarige] uit te kunnen oefenen.
Daar komt bij dat ook [minderjarige] zelf heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de beslissing van de rechtbank en dat de vader, als hij uit detentie is en zijn leven weer op de rit heeft, mogelijk kan proberen om herstel van het gezag te verzoeken bij de rechtbank. Van belang is dat de GI heeft aangegeven een steunende factor te zullen zijn indien de vader te zijner tijd om herstel van het gezag zou vragen.
Ook een schorsing van het gezag voor de periode waarop de vader in detentie zit, zoals door de vader verzocht, acht het hof niet in het belang van [minderjarige] , omdat dit afbreuk doet aan de zekerheid die [minderjarige] nu moet gaan voelen over waar zij zal verblijven tijdens haar weg naar volwassenheid.
3.11.4.
Dit betekent dat het hof het verzoek van de vader zal afwijzen. Het feit dat de vader niet langer met het gezag over [minderjarige] is belast, betekent niet dat de vader geen belangrijke rol meer speelt in het leven van [minderjarige] . Ook de liefde van [minderjarige] voor haar vader staat los van deze beslissing. De beëindiging van het gezag zegt, gelet op wat [minderjarige] geeft aangegeven tijdens het gesprek met de voorzitter, niets over de mate waarin [minderjarige] van haar vader houdt en contact met de vader wil. De vader is en blijft haar vader.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 december 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en
H.J. Witkamp en is op 21 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.