ECLI:NL:GHSHE:2022:1303

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.306.116_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de ontwikkeling van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep ging tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, heeft aangevoerd dat zij positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling en dat het tijd is om de kinderen terug te plaatsen. De moeder heeft hulp ontvangen van het FACT-team en heeft EMDR-therapie ondergaan. Ondanks deze positieve ontwikkelingen, oordeelt het hof dat de situatie nog niet stabiel genoeg is voor een terugplaatsing van de kinderen. Het hof benadrukt dat er een bestendige en veilige situatie moet zijn voordat de kinderen weer bij de moeder kunnen wonen. De GI (Gecertificeerde Instelling) heeft aangegeven dat er nog zorgen zijn over de thuissituatie van de moeder en dat de frequentie van de contacten met de kinderen moet worden opgebouwd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant bekrachtigd, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, en het verzoek van de moeder om de kinderen terug te plaatsen afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die opgroeien in een turbulente thuissituatie met zorgen over huiselijk geweld en de stabiliteit van de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 april 2022
Zaaknummer : 200.306.116/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/01/375440 / JE RK 21-1553
C/01/374880 / JE RK 21-1474
C/01/375693 / JE RK 21-1607
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.A.J.C. Koopman-van Lieshout,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2021.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
verblijvend op een onbekend adres
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de moeder kan zich niet vinden in de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 26 januari 2022, met producties, ingekomen bij het hof op
2 februari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek tot machtiging van de uithuisplaatsing af te wijzen en in te zetten op een terugplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de moeder.
2.1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek aangepast, in die zin dat zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek tot machtiging van de uithuisplaatsing af te wijzen en in te zetten op een terugplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij moeder uiterlijk op 15 juli 2022.
2.2.
De GI heeft op 7 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 26 maart 2022, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 28 maart 2022.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3] ).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] . De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn met ingang van 26 november 2020 onder toezicht gesteld van de GI. [minderjarige 3] is met ingang van 15 juli 2021 onder toezicht gesteld tot 15 juli 2022.
3.4.
Bij beschikking van 12 oktober 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend met ingang van 12 oktober 2021 tot 9 november 2021. De beslissing op het verzoek is aangehouden voor het overige.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bekrachtigd en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd in een gezinshuis dan wel pleeggezin met ingang van 9 november 2021 tot 26 november 2021.
De rechtbank heeft daarnaast de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 26 november 2021 verlengd voor de duur van een jaar, tot 26 november 2022.
Voorts heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis, dan wel in een pleeggezin met ingang van 26 november 2021 voor de duur van een jaar verlengd, tot uiterlijk 26 november 2022. Ook heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een gezinshuis dan wel een pleeggezin verlengd met ingang van 26 november 2021 voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot uiterlijk 15 juli 2022.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. Het tij is gekeerd. De moeder heeft de afgelopen periode concrete stappen gezet in de goede richting. De moeder krijgt wekelijks hulp vanuit het FACT-team van Amarant. Ook bezoekt de moeder de [groep 1] in [woonplaats] en is zij in maart 2022 succesvol behandeld voor haar trauma’s door [instantie 1] in [woonplaats] . De vader is uitgeschreven op het woonadres van de moeder en verblijft daar niet meer. De moeder staat open voor hulp en de omgangsmomenten met de kinderen verlopen goed. De moeder wil graag dat de kinderen weer bij haar thuis komen wonen en maakt zich zorgen over [minderjarige 3] die al in het tweede pleeggezin verblijft en over [minderjarige 1] , die al in het derde pleeggezin zit. De moeder wil graag dat de kinderen terugkeren voor de afloop van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] , zijnde 15 juli 2022. Er wordt hard aan gewerkt om de onzekerheid rondom het behoud van de woning weg te nemen en het ziet er wat dit betreft positief uit.
3.7.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder is stappen aan het zetten om zichzelf sterker en weerbaarder te maken. De moeder heeft echter nog wel een weg te gaan. De GI wil de frequentie van de contacten met de kinderen opbouwen en daarbij via [instantie 2] in kaart brengen of de moeder het aan kan om alle drie de kinderen weer zelf bij haar thuis te verzorgen en opvoeden. Van belang daarbij is ook dat er sprake moet zijn van een stabiele situatie in het contact tussen de moeder en de vader en dat er geen zorgen meer zijn rondom de huisvesting van de moeder. Volgens de informatie van de GI is dat laatste nog geen gelopen race.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de rechtbank de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op de goede gronden heeft verleend. Het hof zal dat hieronder toelichten.
3.8.4.
Gebleken is dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] al geruime tijd opgroeien in een zeer turbulente thuissituatie. Er is sprake geweest van huiselijk geweld, spanningen en conflicten tussen de ouders. De vader kampt met agressie-regulatieproblematiek en er zijn zorgen over het alcohol- en drugsgebruik van de vader. Aan de kant van de moeder zijn er zorgen over haar weerbaarheid en haar vermogen om haar veiligheid en die van de kinderen te vergroten en verstevigen. Daarnaast zijn er zorgen over het kunnen behouden van de huurwoning in verband met het al dan niet voldoen aan de door de woningbouw gestelde voorwaarden rondom overlast, vervuiling en het niet aanwezig mogen zijn van de vader in huis tussen 19.00 en 07.00 uur. Het voorgaande is heel belastend geweest voor deze drie nog zeer jonge en kwetsbare kinderen en heeft uiteindelijk geleid tot de spoed-uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Het hof betrekt bij de beoordeling dat de bezwaren van de moeder zich niet zo zeer lijken te richten op de uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking. Ook het hof is van oordeel dat op grond van het voorgaande de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 9 november 2021 noodzakelijk was in hun belang.
Het hof is voorts, gelet op de stukken en hetgeen naar voren is gekomen tijdens de mondelinge behandeling, van oordeel dat van een verkorting van de looptijd van de uithuisplaatsing zoals door de moeder verzocht op dit moment geen sprake kan zijn. Het hof heeft evenwel gezien dat de moeder de afgelopen periode hard aan zichzelf heeft gewerkt. Zo heeft de moeder met succes EMDR-therapie gevolgd voor haar PTSS bij [instantie 1] en krijgt zij ondersteuning vanuit de ‘’ [groep 1] ’’ van de [groep 2] in [woonplaats] en het FACT-team van Amarant. De moeder heeft verder verklaard dat de relatie tussen de ouders is verbroken, dat de vader is uitgeschreven van haar adres en dat de vader de moeder daar ook niet meer bezoekt. Hoewel deze stappen van de moeder zeker als positief aan te merken zijn, is deze ontwikkeling op dit moment nog te pril om te spreken van een bestendige en veilige situatie waarin een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder gerealiseerd kan worden.
Van belang daarbij is dat op korte termijn het hulpverleningstraject vanuit [instantie 2] zal starten, waarbij de contactmomenten tussen de moeder en de drie kinderen bij de moeder thuis steeds verder uitgebreid zullen worden om in die situatie te onderzoeken of de moeder het aan kan weer voor alle drie de kinderen te zorgen. De moeder zal in dit verband video home training krijgen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgesproken vertrouwen te hebben in het traject vanuit [instantie 2] . Om dit traject te kunnen laten slagen is van groot belang dat de moeder laat zien dat haar thuissituatie stabiel en rustig is en blijft. Ook zal het zeker moeten zijn dat de moeder kan blijven wonen waar ze woont. Dit alles is naar het oordeel van het hof op dit moment echter nog onvoldoende duidelijk. Dit betekent dat het noodzakelijk in het belang is van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is om de machtiging tot uithuisplaatsing te laten voortduren zoals door de rechtbank is vastgesteld.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd en het verzoek van de moeder zal worden afgewezen.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en
H.J. Witkamp en is op 21 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.