ECLI:NL:GHSHE:2022:1302

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.303.733_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontzegging omgang en informatieregeling in jeugdzorgzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader verzocht om de ontzegging van zijn recht op omgang met zijn minderjarige kind, geboren in 2016, te vernietigen. De kinderrechter had eerder bepaald dat de vader het recht op omgang met het kind voor een jaar was ontzegd, vanwege ernstige zorgen over de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. De vader voerde aan dat hij recht had op omgang en dat hij bereid was om nieuwe afspraken te maken, maar het hof oordeelde dat de vader in het verleden niet had voldaan aan afspraken en dat het in het belang van het kind was om de ontzegging te handhaven. Daarnaast werd het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de informatieregeling via een professionele tussenpersoon te laten verlopen afgewezen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank voor het overige, maar vernietigde het deel dat de informatieregeling betrof. De uitspraak benadrukt de noodzaak van stabiliteit en voorspelbaarheid voor het kind, dat al veel heeft meegemaakt in zijn jonge leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 april 2022
Zaaknummer : 200.303.733/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/373998 / JE RK 21-1338
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 december 2021, heeft de vader verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de GI alsnog wordt afgewezen, dan wel dat de GI niet-ontvankelijk is in het verzoek.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kolmans;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI];
- de moeder.
2.3.1.
De raad heeft het hof per brief van 9 februari 2022 bericht niet op de mondelinge behandeling te verschijnen.
2.3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is tevens de andere bij dit hof lopende zaak tussen partijen behandeld inzake – kort gezegd – het verzoek van de vader om als belanghebbende te worden aangemerkt in de procedure bij de rechtbank met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling, bij het hof bekend onder zaaknummer
200.303.746/01.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 oktober 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest. [minderjarige] is tijdens het huwelijk geboren. De echtscheidingsbeschikking is op 7 oktober 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 30 oktober 2018 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is laatstelijk verlengd tot 6 mei 2022.
3.3.
Op 13 maart 2020 heeft de kinderrechter het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd. Sindsdien is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige].
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de vader het recht ontzegd op omgang met [minderjarige] en bepaald dat de ontzegging van het recht op omgang van de vader met [minderjarige] voor de duur van een jaar geldt, te rekenen vanaf de datum van de bestreden beschikking. Daarnaast heeft de kinderrechter bepaald dat eveneens vanaf de datum van de bestreden beschikking de informatievoorziening over [minderjarige] vanuit de moeder richting de vader via een professionele hulpverlener dient te verlopen, tenzij dat niet langer noodzakelijk is in het belang van de moeder en [minderjarige].
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. De kinderrechter heeft een te zware beslissing genomen om de vader het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen. De ondertoezichtstelling is juist bedoeld om omgang tussen [minderjarige] en de vader mogelijk te maken. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat er omgang is, mits deze omgang goed verloopt. De vader verzoekt het hof om hem een laatste kans te geven om het contact met [minderjarige] te herstellen. Het afgelopen jaar is de vader als gevolg van medische problemen en opnames veel in het ziekenhuis geweest. Voornamelijk hierdoor is de omgang met [minderjarige] niet van de grond gekomen. De vader ziet in dat hij afspraken moet nakomen. In dat kader verzoekt de vader om nieuwe afspraken te maken: hij wil alsnog graag eenmaal per vier weken omgang met [minderjarige]. Deze omgang kan onder begeleiding van [instantie] plaatsvinden. Eerdere begeleiding vanuit [instantie] verliep goed. De vader ziet in dat het contact met de GI slecht verliep, maar hij hoopt hierin een nieuwe start te kunnen maken met zijn huidige contactpersoon vanuit de GI.
Ten aanzien van de informatieregeling stelt de vader dat de kinderrechter de GI ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in dat verzoek. Artikel 1:265g BW biedt voor een dergelijk verzoek vanuit de GI geen wettelijke grondslag. Toewijzing van het verzoek van de GI is daarnaast een verstrekkende beslissing die mogelijk ook na de ondertoezichtstelling zal blijven gelden.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. De niet samenwerkende houding van de vader strekt zich uit over een periode van zes jaar. De vader heeft een ambivalente houding in het niet (juist) nakomen van afspraken, het traineren hiervan middels intimidatie en dreigen naar de GI en eerder naar de raad. Deze houding heeft niet alleen geleid tot een aangifte van de GI, maar ook – mede op verzoek van de vader – tot de inzet van een extra jeugdbeschermer. Het voornemen van de vader in het beroepschrift weerspreekt de realiteit en de door de vader gedane uitspraken en gedragingen over een langere periode.
Er zijn diverse aanpassingen gedaan in de omgangsmomenten om te voorkomen dat [minderjarige] naar het omgangsmoment ging en de vader niet zou komen. Deze aanpassingen en pogingen zijn tevergeefs geweest. De vader komt, ondanks dat hij hier jarenlang op is aangesproken, afspraken niet na.
Het ontzeggen van het recht op omgang is een zware beslissing. Deze beslissing is echter het gevolg van een jarenlang proces, waarin de vader de belangen van [minderjarige] op verschillende manieren heeft geschaad. Bijvoorbeeld door het betrekken van [minderjarige] in de ouderlijke strijd, maar ook door het stelselmatig niet nakomen van de omgangsregeling over een lange periode, ook niet wanneer maximale pogingen/aanpassingen gedaan zijn om zorg te dragen dat de vader de afspraken na zou komen. Het niet nakomen van de afspraken had een grote impact op [minderjarige] in de zin van teleurstelling en verdriet. [minderjarige] heeft al veel meegemaakt in zijn leven en hij heeft veiligheid en voorspelbaarheid nodig. [minderjarige] gedijt goed bij de rust en stabiliteit die de moeder hem afgelopen jaren heeft gegeven en ontwikkelt zich derhalve momenteel leeftijdsadequaat. Vanuit de GI wordt niet meer ingezet op contactherstel tussen de vader en [minderjarige].
3.8.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. Er is de laatste jaren op vele manieren tevergeefs geprobeerd om omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] tot stand te laten komen. De vader kwam de afspraken met betrekking de omgang echter niet na. [minderjarige] was hierdoor gekwetst en teleurgesteld.
Op dit moment gaat het goed met [minderjarige]. Hij heeft nu rust doordat er geen spanning en onduidelijkheid meer is of de vader op een omgangsmoment zal verschijnen. Op speciale momenten, bijvoorbeeld rondom zijn verjaardag en Vaderdag, heeft [minderjarige] er wel verdriet van dat hij geen vader heeft die er voor hem is. De moeder heeft er echter geen vertrouwen in dat de omgangsmomenten nu wel goed zouden verlopen. Daarvoor is er inmiddels teveel gebeurd. [minderjarige] heeft behoefte aan betrouwbare personen om hem heen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Ontzegging omgang
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter (en in hoger beroep het hof) voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang – al dan niet voor bepaalde tijd – slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na een eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat omgang tussen de vader en [minderjarige] een ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige]. Aanvullend overweegt het hof het volgende.
is een jongen van vijf jaar die in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt in een voormalige onveilige thuissituatie bij beide ouders. Als gevolg van deze situatie bestond er een vermoeden van hechtingsproblematiek bij [minderjarige]. Voor deze problematiek heeft [minderjarige] inmiddels behandeling gehad die met goed resultaat is afgesloten. Duidelijkheid, voorspelbaarheid en veiligheid blijven voor [minderjarige] echter belangrijke voorwaarden om zich goed te kunnen blijven ontwikkelen. [minderjarige] woont, na een periode van uithuisplaatsing in een pleeggezin, inmiddels weer bij zijn moeder en het gaat hier goed met hem.
De afgelopen jaren is er vanuit de hulpverlening, de GI en de moeder intensief ingezet op contact tussen [minderjarige] en de vader. De vader is deze (omgangs-)afspraken echter niet nagekomen waardoor [minderjarige] te vaak is teleurgesteld. [minderjarige] en de vader hebben elkaar inmiddels sinds september 2020 niet meer gezien en sinds december 2020 niet meer gesproken.
Hoewel het hof het verzoek van de vader om een laatste kans begrijpt, heeft het hof er – net als de kinderrechter – onvoldoende vertrouwen in dat het gedrag van de vader zodanig is veranderd dat hij het belang van [minderjarige] voorop zal stellen. Het wederom blootstellen van [minderjarige] aan (potentiële) teleurstellingen in het contact met zijn vader heeft een te grote impact op [minderjarige] en brengt een ernstig nadeel mee voor zijn geestelijke of lichamelijke ontwikkeling. De ontzegging van het recht op omgang is naar het oordeel van het hof op dit moment noodzakelijk om ervoor te zorgen dat [minderjarige] (verder) in rust kan opgroeien bij zijn moeder.
Informatieregeling
3.9.4.
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder, die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
3.9.5.
Het hof ziet geen aanleiding om op verzoek van de GI te bepalen dat die informatie steeds via een professionele tussenpersoon zal moeten verlopen, mede gelet op de omstandigheid dat een dergelijk verzoek een wettelijke grondslag ontbeert. Het hof overweegt daarbij dat op dit moment in het kader van de ondertoezichtstelling de informatieverstrekking via de GI verloopt. Het voert naar het oordeel van het hof te ver om nu al (al dan niet ambtshalve) een regeling vast te leggen voor de periode na afloop van de ondertoezichtstelling.
Het verzoek van de GI zal op grond van het vorenstaande alsnog worden afgewezen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat de informatievoorziening over [minderjarige] via een professionele hulpverlener dient te verlopen, zal worden vernietigd. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2021 voor zover daarin is bepaald dat de informatievoorziening over [minderjarige] vanuit de moeder richting de vader via een professionele hulpverlener dient te verlopen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog het verzoek van de GI met betrekking tot de informatieregeling af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, A.M. Bossink en P.M.M. Mostermans en is in het openbaar uitgesproken door mr. H. van Winkel op 21 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.