ECLI:NL:GHSHE:2022:1301

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.305.873_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 20 november 2022. De vader voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij en de moeder een wisselende houding hadden ten aanzien van hulpverlening en dat hij niet voldoende meewerkte aan de geboden hulp. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verzocht het hof om het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2022 werd de vader bijgestaan door zijn advocaat, mr. Y. Kunze, terwijl de GI vertegenwoordigd was door twee medewerkers. De moeder was niet verschenen, ondanks een oproep. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, wat hij ook deed in een gesprek met de voorzitter van het hof.

Het hof overwoog dat er geen sprake meer was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, en dat de GI onvoldoende had gemotiveerd waarom de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk was. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank Limburg voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling betrof, en wees het verzoek van de GI tot verlenging af met ingang van de datum van de beschikking. De beschikking van de rechtbank werd wel bekrachtigd voor de periode tot 21 april 2022. De beslissing werd genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en werd in het openbaar uitgesproken door E.M.C. Dumoulin.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 april 2022
Zaaknummer : 200.305.873/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/296816 / JE RK 21-1918
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Y. Kunze,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2022, heeft de vader het hof verzocht (althans zo begrijpt het hof), voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek ter zake de verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffe op 17 maart 2022, heeft de GI het hof verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, evenals de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kunze;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Namens de raad is, met bericht van verhindering van 17 februari 2022, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. H Hij heeft hiervan gebruik gemaakt in een gesprek met de voorzitter van het hof voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlagen van 18 februari 2022 van de advocaat van de vader;
  • de stukken eerste aanleg, ingekomen 28 januari 2022;
  • de brief van 14 maart 2022 met bijlagen (productie 2 en 3) van de advocaat van de vader;
  • de brief (met als bijlage het raadsrapport van 27 oktober 2020) van 25 maart 2022 van de advocaat van de vader.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2010 [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 20 november 2020 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 20 november 2022.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het navolgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de ouders een wisselende houding hebben ten aanzien van hulpverlening en dat de ouders (op momenten) niet of onvoldoende meewerken aan hulpverlening. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de vader de verantwoordelijkheid van de vrijwillig te regelen hulp bij de gemeente wenst neer te leggen. Tot slot ontkent hij dat gedwongen hulpverlening nodig is.
De vader neemt geen wisselende houding aan ten aanzien van de hulpverlening. Wel is hij kritisch ten aanzien van het aangeboden hulpverleningstraject dat gericht was op beide ouders en waarbij de moeder heeft aangegeven niet te willen meewerken. De vader benadrukt dat hij altijd heeft meegewerkt. De vader erkent dat hij zijn hoop had gevestigd op de ondertoezichtstelling en de hulpverlening die in dat kader zou worden ingezet. De hulpverlening door Buro [buro] bleek echter vergelijkbaar met het eerder doorgelopen traject bij Yvoor. Daarbij komt dat de moeder toen helemaal niet meer meewerkte. De moeder heeft toen ook gekozen om geen contact meer te hebben met [minderjarige] .
Verder duurde het maanden voordat de hulp die de gezinsvoogd heeft ingezet kon beginnen.
Ook blijft het onduidelijk welke hulpverlening er voor hem dient te worden ingezet. Daarbij komt dat de moeder niet meewerkt, ook niet in een gedwongen kader.
Het is thans een feit dat de vader heeft aangedrongen op hulp voor [minderjarige] en dat is geregeld.
De vader is hulpverleningsmoe en wil rust.
Tot slot heeft de vader sinds de verlenging van de ondertoezichtstelling nauwelijks contact gehad met de GI, het dossier gaat over van de ene voogd naar de andere zonder een duidelijk plan of doel. De vader vraagt zich af wat in dit geval de functie is van de ondertoezichtstelling; het enkele feit dat er geen contact is tussen de moeder en [minderjarige] rechtvaardigt de ondertoezichtstelling niet.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het navolgende aan.
De contacten met de vader verlopen wisselend. Hoewel de vader zegt open te staan voor hulpverlening, is er veel verzet merkbaar. Hij mist intrinsieke motivatie en inzicht in het belang van de hulpverlening. [minderjarige] verkeert in een klempositie van waaruit hij heeft gekozen voor de vader. Omgang tussen de moeder en [minderjarige] is echter nodig voor zijn identiteitsontwikkeling. Omdat systemisch werken met de ouders onmogelijk is en zij onvoldoende meewerken aan het opheffen van deze ontwikkelingsbedreiging, wil de GI nu een kindercoach inzetten.
Eind mei 2021 is het laatste contact tussen de moeder en [minderjarige] geweest. In januari 2022 benoemt moeder dat zij zich heeft teruggetrokken uit het contact haar zoon. Ze wil rust voor hem en zichzelf. Dit is besproken met de vader en [minderjarige] . De moeder heeft recent, in februari 2022, echter in een mail aan de GI laten weten het traject richting contact met [minderjarige] toch weer aan te willen gaan. De GI wil de kans krijgen om dit te gaan onderzoeken middels intern overleg met de GZ psycholoog. Het eindverslag van [instantie] dient verder goed geduid te worden en de ontwikkeling van [minderjarige] staat centraal. Het is de verwachting dat zonder de ondertoezichtstelling dit traject van contact met de moeder niet opgepakt kan worden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste één jaar.
3.7.3.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat er thans geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat er niet meer is voldaan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.7.4.
De GI geeft aan zorgen te houden over de ontwikkeling van [minderjarige] . Allereerst constateert het hof dat in de stukken van de GI nagenoeg geen informatie is opgenomen over hoe de invulling van de ondertoezichtstelling in de afgelopen maanden is verlopen en wat de plannen zijn voor de komende periode.
Het hof is, ondanks de zorgen van de GI, van oordeel dat de GI ontoereikend gemotiveerd heeft waarom het kader van de ondertoezichtstelling nog altijd geïndiceerd is. Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling van het hof is immers gebleken dat het goed gaat met [minderjarige] . Uit het recente beeldvormingsonderzoek verzorgd door [instantie] (integratieve jeugdhulp) volgt dat [minderjarige] op dit moment goed gedijt in de situatie zoals die is en komen geen grote problemen naar voren. Weliswaar laat [minderjarige] kwetsbaarheden zien in zijn ontwikkeling maar deze kunnen worden verklaard vanuit zijn verleden en het effect dat de strijd (tussen de ouders maar ook tussen [minderjarige] en de moeder) heeft gehad op zijn ontwikkeling, zijn zelfbeeld en zijn welbevinden. Uit het, in het onderzoeksverslag geschetste integratieve beeld komt naar voren dat [minderjarige] zichzelf als zelfzeker ervaart en dat het heel goed met hem gaat. Dit beeld komt deels overeen met het beeld dat de school van [minderjarige] schetst. [minderjarige] wordt daar ervaren als een kind dat zijn kwetsbaarheden kan verbloemen door zich zelf over te presenteren. Maar omdat hij dit niet in sterke mate doet, zijn er ook daar geen grote zorgen. Er zal volgens het onderzoek aandacht moeten blijven voor het beeld dat [minderjarige] in de grotere sociale omgeving laat zien. Zo wordt begeleiding in de overgang naar de middelbare school wenselijk geacht.
Zowel de vader als [minderjarige] zijn positief over de hulpverlening die vanuit [instantie] is verleend en weten waar zij zich kunnen melden als er iets nodig is voor [minderjarige] . [minderjarige] kan ook altijd weer terecht bij [instantie] . Hij heeft goede ervaringen met de bij [instantie] werkzame hulpverlener. Bovendien heeft de vader, zoals is geadviseerd in voornoemd verslag, hulp ingeschakeld voor de overgang naar de middelbare school.
Het hof is van oordeel dat de omgang tussen [minderjarige] en zijn moeder zeker een belangrijk aandachtspunt voor de verdere (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] is en dat het in die zin zorgelijk is dat deze omgang niet plaatsvindt. Het gegeven dat de moeder heel recent heeft aangegeven het contact met [minderjarige] weer te willen opstarten althans het traject tot contactherstel met de GI weer te willen oppakken, acht het hof echter onvoldoende voor handhaving van de ondertoezichtstelling. Ook het gegeven dat de GI er niet van overtuigd is dat wanneer de ondertoezichtstelling niet verlengd zou worden, de hulpverlening dan wel het onderzoek naar de mogelijkheden voor contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] doorgang zal vinden, levert geen toereikende motivering op om de maatregel van ondertoezichtstelling te laten voortduren.
3.8.
Nu, zoals hiervoor is vastgesteld, niet meer is voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling, zal de hof de bestreden beschikking vernietigen en alsnog het verlengingsverzoek van de GI afwijzen voor de periode met ingang van de datum van deze beschikking van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2021,voor zover het gaat om de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode vanaf 21 april 2022;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst alsnog af met ingang van 21 april 2022 het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2021 voor zover het gaat om de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode tot 21 april 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en P.M.M. Mostermans en is op 21 april 2022 uitgesproken door E.M.C. Dumoulin in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.