ECLI:NL:GHSHE:2022:1298

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.300.735_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige afgewezen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om samen met de moeder het gezag over hun minderjarige dochter te verkrijgen. De moeder, die al het gezag uitoefende, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin was bepaald dat beide ouders gezamenlijk het gezag zouden uitoefenen. De moeder voerde aan dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking waren gewijzigd, onder andere door een crisismelding van school over het gedrag van de minderjarige, wat leidde tot hulpverlening vanuit de gemeente. De vader had aanvankelijk geen toestemming gegeven voor de noodzakelijke behandeling van de minderjarige en was niet betrokken bij haar zorg. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was dat de moeder alleen belast bleef met het ouderlijk gezag, omdat de vader niet in staat leek om zijn ouderlijke verantwoordelijkheden te nemen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af, waarbij de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 april 2022
Zaaknummer: 200.300.735/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/281402 / FA RK 20-3034
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.N. Hermans,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. M.H.J.M. Stassen, thans geen advocaat.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie], hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing over het gezag en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten, af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hermans;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 juni 2021 (bij V6-formulier van 20 oktober 2021);
  • het V2-formulier d.d. 1 februari 2022 van mr. Stassen voornoemd met het bericht dat hij zich onttrekt;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 25 februari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Tot aan de bestreden beschikking oefende de moeder alleen het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige].
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Na de bestreden beschikking zijn de omstandigheden gewijzigd. Naar aanleiding van een crisismelding van school over het gedrag van [minderjarige] heeft de moeder hulp gekregen via de gemeente [woonplaats]. Aanvankelijk heeft de vader in het geheel niet op de crisismelding betreffende zijn dochter en het in te zetten hulptraject gereageerd. Inmiddels is er wel contact geweest met de vader, maar hij geeft geen toestemming voor de behandeling van [minderjarige] voor haar trauma- en hechtingsproblematiek, terwijl het noodzakelijk is dat deze behandeling er snel komt. Het is de bedoeling dat [minderjarige] naar een speciale groep gaat waar zij 24 uursbehandeling zal krijgen. [minderjarige] verblijft tot die tijd op vrijwillige basis in een pleeggezin. Twee zondagen per maand is er tussen de moeder en [minderjarige] contact. De moeder houdt verder wekelijks contact met een medewerker van Xonar. De vader wilde aanvankelijk geen toestemming geven voor de plaatsing in het pleeggezin, maar is hier uiteindelijk wel mee akkoord gegaan.
De moeder voert verder aan dat de vader tot aan de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin de zorgregeling niet is nagekomen. Sinds [maand] 2021 heeft de vader een kindje met zijn nieuwe partner en kijkt hij niet meer naar [minderjarige] om. Er is geen enkel contact meer geweest tussen de vader en [minderjarige]. De vader heeft via Whatsapp aan de moeder laten weten dat hij geen uitvoering meer kan geven aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. [minderjarige] is hierdoor onzeker, verdrietig en verward en dit uit zich in gedragsproblemen. Tot een hulptraject om de communicatie tussen de ouders te verbeteren is het niet gekomen. De vader is ook niet bereikbaar voor toestemming en er zijn veel ruzies geweest over het paspoort van [minderjarige].
3.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende geadviseerd. Er is sprake van een wijziging van een omstandigheden ten opzichte van de situatie tijdens het advies in het raadsrapport, die maakt dat gezamenlijk gezag niet meer in het belang van [minderjarige] is. De zittingsvertegenwoordiger heeft de dag voor de mondelinge behandeling bij het hof contact gehad met de betrokken hulpverlening over [minderjarige].
Ten tijde van het raadsonderzoek waren er weliswaar communicatieproblemen tussen de ouders, maar de vader leek bereid om zijn ouderlijke verantwoordelijkheid te nemen. De vader lijkt hiertoe niet meer in staat dan wel niet meer toe bereid. Hij spreekt zich negatief uit en hij blokkeert noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige]. Tijdens het beschermingsonderzoek dat nu loopt heeft de vader expliciet te kennen gegeven dat hij geen toestemming zal geven voor de behandeling van [minderjarige]. Dit maakt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk zou zijn om de hulpverlening te kunnen opstarten.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.6.2.
Het hof vindt het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder alleen belast blijft met het ouderlijk gezag. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.6.3.
[minderjarige] is een gevoelig meisje dat in haar jonge leven al veel heeft meegemaakt. Zo is zij getuige geweest van de ruzies tussen de ouders. Gebleken is dat [minderjarige] specifieke behoeftes heeft, waaronder een bovengemiddelde behoefte aan structuur en rust. Zij is erg gevoelig voor prikkels. [minderjarige] kampt daarnaast met een taalontwikkelingsachterstand.
Meer van belang is dat [minderjarige] al enige tijd ernstige gedragsproblemen laat zien en dat er mogelijk sprake is van hechtingsproblematiek en traumaproblematiek.
3.6.4.
Gebleken is dat de vader de eveneens door de rechtbank bepaalde zorgregeling, al geruime tijd niet nakomt. [minderjarige] heeft haar nieuwe halfbroertje, die in [maand] 2021 is geboren nog nooit gezien. De vader is niet betrokken in het leven van [minderjarige] en onderneemt geen stappen om samen met de moeder verantwoordelijkheid voor haar te nemen.
Recent is er een crisissituatie ontstaan en heeft de school hier melding van gedaan. Vanuit het vrijwillig kader (vanuit de gemeente) is toen na overleg met de moeder besloten dat het voor [minderjarige] het beste zou zijn om haar voorlopig in een pleeggezin te plaatsen. Van daaruit kan [minderjarige] tot rust komen totdat zij een specifieke 24 uurs behandeling bij Xonar kan starten voor haar problematiek.
Vader heeft uiteindelijk toestemming gegeven voor verblijf binnen het pleeggezin, maar het is de hulpverlener van de gemeente daarna niet meer gelukt om met de vader in contact te komen. [minderjarige] staat op de wachtlijst van Xonar, maar een daadwerkelijke behandeling kan pas starten wanneer er toestemming van beide gezaghebbende ouders is. De vader heeft volgens de raad expliciet te kennen heeft gegeven dat hij deze noodzakelijke toestemming niet zal verlenen.
3.6.5.
Het hof is van oordeel dat de vader, in ieder geval zonder nadere toelichting, hiermee niet in het belang van [minderjarige] handelt. Immers, het is voor [minderjarige] noodzakelijk dat zij zo spoedig mogelijk met een behandeling kan starten aangezien het niet goed met haar gaat.
Het is op zijn minst noodzakelijk dat de vader belangrijke gezagsbeslissingen van de moeder, zijnde de verzorgende ouder van [minderjarige], niet blokkeert en dat beslissingen over [minderjarige] tot stand kunnen komen op een wijze die niet belastend voor [minderjarige] is en haar veiligheid niet in gevaar brengt. Deze voorwaarden zijn in de huidige omstandigheden niet aanwezig.
Dit alles maakt dat het hof thans geen mogelijkheden ziet voor gezamenlijk gezag.
Het hof neemt daarbij ten slotte nog in overweging dat de vader geen verweer heeft gevoerd in deze procedure en tijdens de mondelinge behandeling niet is verschenen.
3.7.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat het inleidend verzoek van de vader alsnog wordt afgewezen.
Het hof zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen.
3.8.
Verder zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad en de procedure de uit deze relatie geboren minderjarige betreft.
3.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 26 juli 2021, uitsluitend voor zover de rechtbank de ouders gezamenlijk met het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats], heeft belast;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] ([minderjarige]) voornoemd;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en J.W.P.N. Hermans en is op 8 april 2022 mondeling uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier en op schrift gesteld op 21 april 2022.