ECLI:NL:GHSHE:2022:1297

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.297.637_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en beoordeling van gewijzigde omstandigheden in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 april 2021 aangevochten, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 1.187,- per maand. De vrouw verzocht om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie af te wijzen. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft op zijn beurt een incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om de partneralimentatie te verhogen naar € 745,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 11 februari 2020.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 22 september 2006 zijn getrouwd en dat de echtscheiding op 20 maart 2013 is uitgesproken. De man heeft na de echtscheiding een nieuwe woning aangekocht en de echtelijke woning is op 15 september 2015 verkocht. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 1.500,- bruto per maand aan partneralimentatie diende te betalen, welke later is geïndexeerd naar € 1.660,- per maand. De vrouw heeft betoogd dat de man zijn financiële situatie heeft gewijzigd door de aankoop van een nieuwe woning en dat hij niet meer in staat is om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen.

Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van relevante gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de alimentatie rechtvaardigen. Het hof heeft de ingangsdatum van de nieuwe alimentatie vastgesteld op 1 augustus 2020, en de partneralimentatie is vastgesteld op € 745,- per maand, met een verhoging naar € 767,- per maand per 1 januari 2021 en € 782,- per maand per 1 januari 2022. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze de partneralimentatie betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.297.637/01
zaaknummer rechtbank : C/01/360304 / FA RK 20-3130
beschikking van de meervoudige kamer van 21 april 2022
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T.P.M. Kouwenaar te 's-Hertogenbosch,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.A.M.J. de Wit te Veghel.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 29 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1
De vrouw is op 22 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 april 2021. De vrouw verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het inleidend verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie af te wijzen, kosten rechtens.
2.2
De man heeft op 5 augustus 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
De man verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij met ingang van 11 februari 2020 een bedrag van € 745,- per maand inzake partneralimentatie aan de vrouw dient te betalen, kosten rechtens.
2.3
De vrouw heeft op 30 augustus 2021 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een V6-formulier met bijlagen d.d. 20 oktober 2021, ingediend door de advocaat van de man;
  • een V6-formulier met bijlagen d.d. 23 februari 2022, ingediend door de advocaat van de man;
  • een V6-formulier met bijlagen d.d. 24 februari 2022, ingediend door de advocaat van de vrouw.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 11 maart 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op 22 september 2006 met elkaar in het huwelijk getreden. Bij beschikking van 20 maart 2013 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 7 mei 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
De echtelijke woning is op 15 september 2015 aan een derde verkocht. De man heeft op 1 februari 2014 een nieuwe woning aangekocht.
3.4
Bij beschikking van 1 april 2014 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van de datum van die beschikking als uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) van de vrouw € 1.500,- bruto per maand zal voldoen.
Deze partneralimentatie bedraagt met ingang van 1 januari 2020 ingevolge de wettelijke indexering € 1.660,- per maand.
3.5
Bij beschikking van 28 januari 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen.

4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 1 april 2014, de partneralimentatie met ingang van 1 augustus 2020 bepaald op € 1.187,-. Verder is bepaald dat de vrouw de teveel ontvangen alimentatie aan de man dient terug te betalen.
4.2
De grieven van de vrouw zien op het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van relevante gewijzigde omstandigheden die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigen.
De grieven van de vrouw zien verder op de draagkracht van de man.
4.3
De grieven van de man zien op de ingangsdatum en op de draagkracht van de man.
4.4
Het hof zal de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

5.1
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.2
De man heeft in eerste aanleg wijziging van de partneralimentatie verzocht omdat volgens hem de partneralimentatie in verband met gewijzigde omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De situatie van de man is gewijzigd in verband met de aankoop van een andere woning en (nadien) de verkoop van de echtelijke woning.
5.3
Volgens de vrouw is er weliswaar sprake van een wijziging van omstandigheden, maar is deze wijziging niet rechtens relevant, zodat de man zich hierop niet kan beroepen. Volgens de vrouw is dit in strijd is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Er is enkel sprake van een verschuiving in de financiële huishouding, waarbij de man vanwege de financiële constructie met zijn ouders niet of nauwelijks woonlasten heeft en waarbij hij daarnaast nog voldoende overig vermogen heeft. Kennelijk is de man de afgelopen jaren in staat geweest om de vastgestelde alimentatie te voldoen. Dit maakt dat de vrouw erop mocht vertrouwen dat de man zich niet meer op de gewijzigde omstandigheden zou beroepen. De man heeft te lang stil gezeten en hij heeft hierdoor zijn rechten verwerkt.
5.4
De man voert aan dat enkel tijdsverloop of stilzitten volgens vaste rechtspraak onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. De vrouw heeft geen bijkomende omstandigheden gesteld, die er overigens ook niet zijn.
5.5
Het hof is van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling van de alimentatie rechtvaardigt en overweegt hiertoe het volgende.
Niet in geschil is dat de omstandigheden van de man, nadat de partneralimentatie is vastgesteld, zijn gewijzigd. Vaststaat dat de man de echtelijke woning heeft verlaten en dat hij een nieuwe woning heeft gekocht en dat hij hiervoor een hypothecaire lening is aangegaan, hetgeen een wijziging van zijn woonlasten met zich brengt.
5.6
Van rechtswerking is geen sprake. Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is in ieder geval nodig dat de man zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van zijn recht of bevoegdheid om wijziging te vragen van de alimentatie. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is enkel tijdsverloop onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de vrouw het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de man zijn aanspraak niet meer geldend zal maken of waardoor de positie van de vrouw onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt (vlg. conclusie AG 27 januari 2017, ECLI:NL:PHR:2017:67).
Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn niet dan wel onvoldoende gesteld of gebleken.
Ingangsdatum
5.7
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
Het hof zal, evenals de rechtbank, de ingangsdatum vaststellen op 1 augustus 2020, zijnde de eerste dag van de maand volgend op de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift. De vrouw had in ieder geval vanaf dat moment rekening kunnen houden met een eventuele wijziging van de partneralimentatie.
5.8
De vrouw heeft in principaal en incidenteel hoger beroep, samengevat, nog het volgende aangevoerd. De man en zijn ouders hebben een financiële constructie opgesteld waarbij de man in het kader van een hypothecaire lening enerzijds hypotheekrente aan zijn ouders betaalt en op de lening aflost, en waarbij hij anderzijds schenkingen van zijn ouders krijgt, waardoor zijn feitelijke woonlasten heel laag zijn. De vrouw meent dat deze constructie is opgesteld met als doel de partneralimentatie zo laag mogelijk te houden. Er dient derhalve rekening te worden gehouden met de schenkingen van de ouders.
De vrouw stelt zich voorts op het standpunt dat het op de weg van de man had gelegen om een hypothecaire lening tegen een lagere rente af te sluiten. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte gerekend met een fictieve hypotheekrente van 2%, aangezien de man met gemak een hypotheekrente van 1% voor een periode van 20 jaar bij zijn werkgever had kunnen afsluiten.
De man heeft daarnaast voldoende vermogen, onder meer uit de verkoop van de echtelijke woning. De man is derhalve in staat om zijn woonlasten nog verder te beperken.
Voor wat betreft de belastingaftrek die de man in het kader van de hypotheekrente heeft, had de rechtbank moeten rekenen met de aftrek over het bedrag aan hypotheekrente van 5% dat de man feitelijk aan zijn ouders betaalt.
De vrouw voert ten slotte nog aan dat over het jaar 2021 moet worden gerekend met het inkomen van de man zoals dit inmiddels uit de jaaropgave 2021 blijkt, aangezien het inkomen aanzienlijk hoger is dan wanneer de wettelijke indexering wordt toegepast.
5.9
De man heeft in principaal en incidenteel hoger beroep, samengevat, nog het volgende naar voren gebracht. Hij heeft in 2014 een annuïteitenhypotheek bij zijn ouders afgesloten tegen een hypotheekrente van 5% voor een rentevaste periode van 30 jaar. Bij zijn werkgever ( [werkgever] ) gold destijds een rente van 6%. Aangezien de echtelijke woning op dat moment nog niet was verkocht, was het voor de man enkel mogelijk om een hypotheek bij zijn ouders af te sluiten. Het is voor de man, die alleenstaand is, destijds, nadien en ook nu niet mogelijk om de hypotheek over te sluiten, hetgeen ook niet van de man mag worden verwacht.
De man voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aflossingen op de hypotheek die de man doet. Er dient te worden gerekend met de gemiddelde aflossing en de gemiddelde rentebetaling over de looptijd van de lening.
Voor zover de vrouw stelt dat de man zijn vermogen dient aan te wenden om zijn woonlasten te verlagen, hetgeen de man overigens betwist, voert de man aan dat hij de opbrengst van de echtelijke woning grotendeels heeft aangewend ten behoeve van zijn woning.
De man heeft verwezen naar zijn draagkrachtberekening van 7 april 2021, gebaseerd op het inkomen zoals blijkt uit zijn jaaropgave 2020 van € 53.141,-. De man heeft dan, rekening houdend met de woonlasten zoals hierboven omschreven, draagkracht voor een partneralimentatie van € 745,-.
5.1
Het hof overweegt verder als volgt.
5.10.1
De door de man gestelde wijziging is een relevante wijziging van omstandigheden die maakt dat de partneralimentatie zoals eerder vastgesteld, niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Op grond van de stukken en hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht is voldoende aannemelijk geworden dat de man zijn huidige woning enkel heeft kunnen aankopen door een hypothecaire lening bij zijn ouders aan te gaan, aangezien de echtelijke woning op dat moment nog niet was verkocht. De op dat moment, in 2014, aangegane rente van 5% voor een periode van 30 jaar komt het hof niet onredelijk voor. Van de man kan in dit geval niet worden verwacht dat hij zijn hypotheek, bij een na het afsluiten van de hypotheek gedaalde rente, oversluit naar een andere aanbieder. Het hof neemt daarbij in overweging dat de man een woonlast heeft (na aftrek van de gemiddelde basishuur) van
€ 819,- (bij een hypothecaire lening van € 176.944,-), hetgeen het hof bij een inkomen van circa € 53.000,- per jaar evenmin onredelijk voor komt. Verder is het hof met de man van oordeel dat gerekend moet worden met een gemiddelde aflossing en een gemiddelde rente, aangezien er sprake is van een annuïteitenhypotheek, waarbij de aflossingen en rentebetalingen jaarlijks aan verandering onderhevig zijn.
Het hof ziet verder niet in waarom de schenkingen die de man van zijn ouders ontvangt zouden moeten worden aangewend om zijn woonlasten te drukken dan om wel zijn draagkracht te verhogen. Hier is geen rechtsgrond voor. Ook als de man feitelijk de schenkingen gebruikt om de rente aan zijn ouders te betalen of de lening af te lossen, betekent dat niet dat zijn draagkracht voor alimentatie met die bedragen verhoogd moet worden. Bovendien heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de man reeds tijdens het huwelijk jaarlijkse schenkingen van zijn ouders ontving, zodat geen aanwijzing bestaat om aan te nemen dat sprake is van een constructie om de woonlast te verhogen en daarmee de partneralimentatie te verlagen.
5.10.2
Het hof zal gezien het voorgaande de draagkrachtberekening van de man volgen. Het inkomen van de man in 2021 zoals dat blijkt uit zijn jaaropgave over dat jaar, geeft geen aanleiding om per 1 januari 2021 een nieuwe berekening te maken; het door de man te betalen bedrag zal analoog aan de wettelijke indexering worden verhoogd.
5.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van de vrouw falen en dat de grieven van de man, behoudens hetgeen hiervoor over de ingangsdatum is bepaald, slagen.
5.12
Het hof zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de partneralimentatie met ingang van 1 augustus 2020 vaststellen op een bedrag van € 745,- per maand. Analoog aan de wettelijke indexering is dat bedrag met ingang van 1 januari 2021 € 767,- en met ingang van 1 januari 2022 € 782,-.
5.13
Het hof zal de proceskosten in zowel het principaal als incidenteel hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.
5.14
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
in het principaal hoger beroep
verklaart het verzoek van de vrouw in hoger beroep ongegrond;
in het incidenteel hoger beroep
verklaart het verzoek van de man gegrond en vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 29 april 2021 voor zover de partneralimentatie is gewijzigd,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van 1 april 2014 van de rechtbank Rotterdam, en bepaalt dat deze partneralimentatie met ingang van 1 augustus 2020 € 745,- bedraagt, met ingang van
1 januari 2021 € 767,- en met ingang van 1 januari 2022 € 782,- ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in het principaal en incidenteel hoger beroep
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 21 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.