ECLI:NL:GHSHE:2022:1292

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.299.633_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben de ouders van de minderjarige [minderjarige] een voorlopige zorgregeling getroffen na hun scheiding. De moeder, verzoekster in principaal appel, heeft in hoger beroep gevraagd om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen, terwijl de vader, verweerder in principaal appel, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te laten. De zaak is aangehouden om het hof in staat te stellen regie te houden over de voorlopige zorgregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 maart 2022, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI). Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld om haar mening te geven, wat zij ook heeft gedaan. De ouders hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt over een zorgregeling waarbij [minderjarige] minimaal twee middagen per week bij de moeder verblijft. Het hof heeft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald, omdat de moeder haar verzoek op dat punt heeft ingetrokken. De voorlopige zorgregeling is vastgesteld en de ouders zijn verzocht om het hof te informeren over het verloop hiervan voor 7 oktober 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 april 2022
Zaaknummer: 200.299.633/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/364562 / FA RK 20-5535
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. Oberendorff-Ploemen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Holland.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
[de stiefvader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
advocaat: mr. M.A. Oberendorff-Ploemen.
Stichting Jeugdbescherming Brabant,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 september 2021, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en opnieuw rechtdoende:
I. primairte bepalen dat de vader gehouden is om [minderjarige] terug te brengen naar de moeder binnen twee dagen na de in deze zaak te betekenen beschikking zodat zij aldaar haar hoofdverblijf zal hebben;
subsidiairte bepalen dat [minderjarige] in de even weken bij de moeder verblijft en in de oneven weken bij de vader verblijft, waarbij het wisselmoment op zondag 19:00 uur zal zijn;
meer subsidiairte bepalen dat [minderjarige] een weekend in de veertien dagen in de even weken van vrijdag na school tot maandag 19:00 bij de moeder verblijft en in de oneven weken van zondag 19:00 tot maandag 19:00 bij de moeder verblijft;
II. primairte bepalen dat [minderjarige] gedurende de schoolvakanties, feestdagen en bijzondere dagen overeenkomstig de navolgende regeling bij de moeder zal verblijven, met dien verstande dat als een feestdag in de vakantie valt, de vakantieregeling wordt gevolgd en dat bijzondere dagen te allen tijden prevaleren boven de vakantieregeling alsmede te bepalen dat schoolvakanties aanvangen op vrijdagmiddag na school;
- gedurende de schoolvakanties verblijft [minderjarige] de helft van de tijd bij de moeder. Voor schoolvakanties die een week duren, verblijft [minderjarige] de eerste helft van de vakantie op maandag, dinsdag en woensdag bij de moeder en vanaf donderdag bij de vader;
- op Tweede Paasdag en 2e Pinksterdag verblijft [minderjarige] bij de moeder;
- [minderjarige] verblijft in onderling overleg te bepalen op 1e of 2e kerstdag bij de moeder;
- [minderjarige] verblijft ieder jaar tijdens Sinterklaas bij de moeder;
- [minderjarige] verblijft tijdens haar verjaardag vanaf 12:00 uur bij de moeder tot de navolgende dag om 12:00 uur;
- [minderjarige] verblijft tijdens de verjaardagen van de moeder, de stiefvader en diens zoon [zoon] bij de moeder;
- tijdens Moederdag verblijft [minderjarige] vanaf zaterdag voorafgaand om 19:00 uur bij de moeder, inclusief overnachting.
subsidiairIn goede justitie een zorg- en contactregeling gedurende de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen te bepalen;
III. te bepalen dat de vader de moeder wekelijks per e-mail informeert over het wel en wee van [minderjarige] ;
IV. te bepalen dat de vader binnen twee dagen na de in deze zaak te wijzen beschikking de overeengekomen informatie- en consultatieverplichting nakomt alsmede de in de beschikking voorlopige voorziening overeengekomen zorg- en contactregeling;
V. te bepalen dat de man in geval van niet-nakoming van het bepaalde onder I., II. en/of III en IV een dwangsom verschuldigd is aan de moeder van € 250,-- per dag of gedeelte van de dag dat de vader het bepaalde van I., II en/of III en IV niet nakomt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 15.000,--, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 4 november 2021, heeft de vader verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans dit hoger beroep c.q. de grieven af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [minderjarige] voortaan haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 16 december 2021, heeft de moeder verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel appel van de vader af te wijzen als onbewezen of ongegrond, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Oberendorff-Ploemen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Holland;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de stiefvader.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 mei 2021;
  • het V6-formulier van de advocaat van de vader met bijlage d.d. 11 maart 2022;
  • de brief d.d. 11 maart 2022 van de GI met bijlagen;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder en de stiefvader met bijlagen d.d. 15 maart 2022.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op 9 juni 2005 met elkaar getrouwd. Tijdens het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren. Het huwelijk is op 17 juli 2008 geëindigd door omzetting daarvan in een geregistreerd partnerschap. Het geregistreerd partnerschap is geëindigd bij convenant
beëindiging partnerschap van 17 september 2008.
3.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . In het convenant beëindiging partnerschap is bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en zijn er afspraken gemaakt over de zorgregeling en de bijdrage van de vader voor [minderjarige] .
3.3.
Sinds september 2019 verblijft [minderjarige] feitelijk bij de vader.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 7 juni 2021 tot 7 juni 2022.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de (zelfstandige) verzoeken van de moeder en de vader ten aanzien van – kort weergegeven en voor zover in hoger beroep relevant – de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de zorg- en contactregeling, de informatieregeling en het opleggen van een dwangsom, afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder heeft in haar beroepschrift (primair) verzocht de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te bepalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ingetrokken.
3.8.
De moeder voert ten aanzien van de zorg- en contactregeling, samengevat, het volgende aan. Doordat de rechtbank geen beslissing heeft genomen ten aanzien van de zorg- en contactregeling is de moeder overgelaten aan de welwillendheid van de vader. De vader verschuilt zich achter [minderjarige] door te stellen dat zij zelf invulling wenst te geven aan de contactmomenten met haar moeder. [minderjarige] kan deze vrijheid gelet op haar cognitie niet dragen. Er is sinds augustus 2019 geen structureel contact tussen de moeder en [minderjarige] . Het contact tussen [minderjarige] en de moeder is beperkt waardoor de moeder niet weet hoe het echt met [minderjarige] gaat en wat er bij haar speelt.
3.9.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. Een wijziging in de zorgregeling is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] dient fijn en ongedwongen contact te hebben met beide ouders. De vader houdt het contact tussen de moeder en [minderjarige] niet af. De vader is echter bang dat als hij [minderjarige] zou ‘pushen’ tot contact met de moeder, hij [minderjarige] verder van zich afduwt. Het is zijn grootste angst dat [minderjarige] wegloopt en dat dan beide ouders haar veiligheid niet meer kunnen waarborgen.
Het is van belang dat [minderjarige] de juiste hulpverlening krijgt. De jeugdbeschermer kan dan samen met deze hulpverlening bepalen welke zorgregeling met de moeder het beste zou aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Totdat hierover duidelijkheid is, is het niet zinvol om [minderjarige] bij beschikking te dwingen op vaste momenten contact te hebben met de moeder. [minderjarige] is inmiddels 16 jaar, een leeftijd waarop zij – onder begeleiding van ouders en hulpverlening – zelf keuzes mag maken.
3.10.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. De GI voert regelmatig gesprekken met [minderjarige] . In deze gesprekken heeft [minderjarige] kenbaar gemaakt dat zij zelf invulling wenst te geven aan de contactmomenten met haar moeder. Er bestaan bij de GI
zorgen of [minderjarige] gelet op haar cognitie deze verantwoordelijkheid wel kan dragen.
Daarnaast is het zorgelijk dat er geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders is.
Er is geprobeerd hierover afspraken te maken met de ouders, bijvoorbeeld dat de ouders elkaar laten weten wanneer [minderjarige] bij de andere ouder is gearriveerd. Op die manier zou geverifieerd kunnen worden of [minderjarige] is waar zij zegt dat zij is.
De GI adviseert het hof een basisregeling vast te leggen voor wat betreft de contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder, zodat er voor de ouders en [minderjarige] duidelijkheid bestaat over wanneer zij contact heeft met de moeder. Van deze basisregeling kan – in overleg – worden afgeweken als dat in de betreffende week passender is voor [minderjarige] in verband met school en/of andere activiteiten.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
[minderjarige] is een meisje van 16 jaar en heeft passend bij haar leeftijd een eigen mening en wil.
Er moet echter ook rekening gehouden worden met haar kwetsbaarheid. Het invullen van de contactmomenten moet om die reden niet alleen aan [minderjarige] worden overgelaten.
Het is positief dat er inmiddels hulpverlening tot stand is gekomen en er weer contact is tussen de moeder en [minderjarige] . Er dienen echter nadere stappen te worden gezet in het opbouwen van de contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder.
Het is in het belang van [minderjarige] dat er in ieder geval een minimale vorm van communicatie tussen de ouders komt. Daarnaast dient er een minimale zorgregeling vastgelegd te worden waarin er voor [minderjarige] enige vorm van keuzevrijheid bestaat. Hierbij kan gedacht worden aan een regeling waarbij [minderjarige] twee middagen per week naar de moeder gaat, maar dat zij zelf kan kiezen welke middagen dat zijn en of zij al dan niet bij de moeder blijft eten of overnachten. Aan deze regeling dient voor de ouders de voorwaarde te worden verbonden dat zij elkaar een WhatsAppbericht sturen als [minderjarige] bij de ene ouder is vertrokken en als ze bij de andere ouder is gearriveerd.
3.12.
Partijen hebben, met behulp van de vertegenwoordiger van de raad, tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over een zorgregeling waarbij [minderjarige] minimaal twee middagen in de week naar de moeder gaat en daar blijft tot na het avondeten. [minderjarige] mag zelf kiezen of ze bij de moeder blijft overnachten. De ouders sturen elkaar een WhatsAppbericht over het vertrek en arriveren van [minderjarige] bij de andere ouder. Op zondag hebben de moeder en [minderjarige] contact om voor de daaropvolgende week de middagen af te spreken waarop [minderjarige] naar de moeder gaat.
Tussen partijen was nog wel in geschil of deze zorgregeling in een voorlopige of in een definitieve vorm zou moeten worden vastgelegd. Ter zitting heeft de vader ingestemd met het verzoek van de moeder om de regeling in een voorlopige vorm vast te leggen en de definitieve beslissing op dat punt aan te houden.
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
Hoofdverblijfplaats
3.13.1.
Omdat de moeder haar verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] heeft ingetrokken, zal het hof conform het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepalen.
(Voorlopige) zorgregeling
3.13.2.
Het hof ziet aanleiding om de tussen partijen overeengekomen regeling als voorlopige zorgregeling vast te stellen en de definitieve beslissing voor bepaalde tijd aan te
houden om zo over het verloop van de voorlopige zorgregeling de regie te houden. Het hof wenst
uiterlijk op vrijdag 7 oktober 2022door partijen geïnformeerd te worden over het
verloop van de voorlopige zorgregeling en of de onderhavige procedure al dan niet moet
worden voortgezet. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal het hof een nadere beslissing nemen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2021, en opnieuw rechtdoende;
bepaalt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader;
bepaalt de volgende voorlopige zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] :
- [minderjarige] verblijft minimaal twee middagen per week tot na het avondeten bij de moeder, waarbij [minderjarige] zelf mag bepalen of zij bij de moeder blijft overnachten;
- [minderjarige] en de moeder stemmen op zondag af op welke middagen in de daaropvolgende week [minderjarige] bij de moeder is;
- de ouders informeren elkaar via een WhatsAppbericht als [minderjarige] bij de ene ouder is vertrokken en als ze bij de andere ouder is gearriveerd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt partijen tijdig, te weten uiterlijk 7 oktober 2022, het hof schriftelijk te informeren over het verloop van de voorlopige zorgregeling, over de actuele stand van zaken en of de onderhavige procedure al dan niet moet worden voortgezet.
houdt iedere verdere beslissing
PRO FORMAaan tot
21 oktober 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, A.J.F. Manders en P.M.M. Mostermans en is op 21 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.