In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om het eenhoofdig gezag over haar minderjarige zoon, geboren in 2005, en om een contactregeling met de vader af te wijzen. De vader, die in Iran woont, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een contactregeling vast te stellen. De moeder stelt dat de verstandhouding met de vader ernstig verstoord is en dat zij zich niet veilig voelt bij hem. Het hof heeft de zaak behandeld in meerdere mondelinge zittingen, waarbij ook de minderjarige is gehoord. De raad voor de Kinderbescherming adviseert om het gezamenlijk gezag in stand te houden en geen contactregeling vast te leggen, gezien de leeftijd van de minderjarige en zijn uitgesproken mening over contact met de vader. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders en dat het gezamenlijk gezag kan blijven bestaan. De vader wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel hoger beroep. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze een contactregeling vaststelt, maar bekrachtigt de overige delen van de beschikking.