ECLI:NL:GHSHE:2022:1290

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.282.279_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactregeling en het belang van minderjarigen in omgangsprocedures

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep inzake een contactregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. L.S.T.H. Ruijters, heeft in hoger beroep verzocht om een contactregeling met zijn kinderen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. G.E.M.C. Reinartz, zich verzet tegen dit verzoek. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 4 januari 2022 geadviseerd om geen contactregeling op te leggen, omdat de kinderen, die negatieve ervaringen met hun vader hebben, niet openstaan voor contact. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juli 2020 bekrachtigd, waarin eerder was bepaald dat er een onderzoek door de raad moest plaatsvinden naar de mogelijkheden voor een contactregeling. Het hof heeft geconcludeerd dat het niet in het belang van de kinderen is om hen te dwingen tot contact met hun vader, en dat de vader zelf het initiatief moet nemen voor contact met de jongste minderjarige, [minderjarige 5]. De moeder heeft toegezegd de kinderen te blijven stimuleren om contact met de vader te hebben, maar het hof benadrukt dat de huidige situatie en de wensen van de kinderen voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team Familie- en Jeugdrecht
Uitspraak : 21 april 2022
Zaaknummer : 200.282.279/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/345891 / FA RK 19-2015
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te
[woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.S.T.H. Ruijters,
tegen
[de moeder],
wonende te
[woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.E.M.C. Reinartz, voorheen mr. A.G.J. de Vries.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Somalië);
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (Somalië);
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Somalië);
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (Somalië);
  • [minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 29 april 2021

Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat er een onderzoek door de raad wordt verricht naar de mogelijkheden voor een contactregeling tussen de vader en de kinderen. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden om de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V2-formulier van 13 september 2021 van mr. De Vries, waarbij deze zich onttrekt als advocaat van de moeder;
  • het V2-formulier van 14 september 2021 van mr. Reinartz, waarbij deze zich stelt als advocaat van de moeder;
  • het rapport van de raad van 4 januari 2022, ontvangen op 5 januari 2022;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 15 februari 2022.
6.2.
Een schriftelijke reactie van de (advocaat van de) vader op het raadsrapport van 4 januari 2022 is uitgebleven. In een telefonisch contact met het hof op 11 februari 2022 heeft de advocaat van de vader kenbaar gemaakt dat er van de zijde van de vader geen inhoudelijke reactie op het raadsrapport zal volgen.

7.De verdere beoordeling

7.1.
In het rapport van 4 januari 2022 adviseert de raad geen contactregeling op te leggen tussen de vader en de kinderen. Mogelijk contact tussen de vader en de minderjarige [minderjarige 5] zal geheel vanuit het initiatief van de vader en vanuit een volgende opstelling via hulpverlening geïnitieerd moeten worden. Het opnieuw opstarten van contact met de vader is volgens de raad niet in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , omdat zij hier teveel weerstand tegen hebben vanwege hun negatieve ervaringen uit het verleden. De kinderen ontwikkelen zich goed en het contact met de vader kan verstorend werken. De kinderen staan niet open voor contact met hun vader en de stellige indruk bestaat dat de vader niet in staat is om aan te sluiten bij de huidige beleving- en ontwikkelingswereld van de kinderen. Voor wat betreft [minderjarige 5] zijn er mogelijkheden om telefonisch contact te hebben, om mee te beginnen. De vader belt momenteel al af en toe (via de moeder) met [minderjarige 5] en het staat hem vrij om ook een kaartje naar [minderjarige 5] te sturen. Het contact kan volgens de raad mogelijk met inzet van vrijwillige hulpverlening van [instantie] in de toekomst worden uitgebreid. De vader kan in samenspraak met de hulpverlening kijken wat de mogelijkheden zijn voor het (begeleid) contact met [minderjarige 5] en hoe dit het beste kan worden vormgegeven, rekening houdend met de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige 5] . Begeleide omgang met behulp van een omgangshuis is een brug te ver en mogelijk ook te zwaar. Het is eerder ook niet haalbaar gebleken. De ouders zullen in staat moeten zijn om, mocht het contact tussen de vader en [minderjarige 5] naar tevredenheid verlopen, samen afspraken te maken over [minderjarige 5] .
7.2.
Uit het raadsrapport volgt dat het advies is besproken met de vader. De vader heeft volgens het rapport kenbaar gemaakt dat hij contact heeft met [minderjarige 5] en [minderjarige 4] en dat hij hoopt dat de andere kinderen hem in de toekomst ook willen zien.
7.3.
Uit het raadsrapport volgt dat het advies is besproken met de moeder. Zij kan zich vinden in het advies en heeft toegezegd dat zij zal blijven proberen de kinderen te stimuleren om contact met de vader te hebben. De moeder vindt het een prima advies.
7.4.
Het hof overweegt als volgt.
7.4.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (contactregeling) kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.4.2.
Gelet op alle informatie die het hof in deze procedure heeft verkregen, te weten alle stukken, het gesprek met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en dat wat op de mondelinge behandeling is besproken, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is om hen op welke manier dan ook te dwingen tot contact(herstel) met hun vader. In het gesprek met de kinderrechter in eerste aanleg en tijdens het gesprek met één van de raadsheren in deze procedure, herhalen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] consequent dat zij ernstige bezwaren hebben tegen het contact met de vader en dat zij absoluut geen contact willen (in elk geval niet op dit moment). Gelet op voormelde omstandigheden in samenhang met de bevindingen van de raad, acht het hof het op dit moment niet in het belang van de kinderen om een contactregeling vast te stellen. Het hof merkt daarbij op dat het positief is dat de vader inmiddels contact heeft met [minderjarige 5] en [minderjarige 4] en dat de moeder heeft toegezegd dat zij zal blijven proberen de kinderen te stimuleren om contact met de vader te hebben.
7.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking van de rechtbank zal bekrachtigen en aldus tot de navolgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.